ECLI:NL:RBZLY:2011:BV8186

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
185699 / HL ZA 11-635
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit onverschuldigde betaling bij pinpasfraude zonder vereiste van ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, stond de vordering van een vennootschap onder firma centraal die schadevergoeding eiste van een gedaagde naar aanleiding van pinpasfraude. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Butter, stelde dat een onbekende toegang had gekregen tot haar bankgegevens en zonder toestemming geld had overgemaakt naar de rekening van de gedaagde. De eiseres vorderde een bedrag van EUR 6.950,39, vermeerderd met rente en kosten, op basis van onverschuldigde betaling. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet kon aanvoeren dat zij niet was verrijkt door de overmaking, aangezien dit geen vereiste is voor de vordering uit onverschuldigde betaling. De rechtbank verwierp ook het verweer van de gedaagde dat zij haar bankpas kwijt was en dat een onbekende het bedrag had geïncasseerd. De rechtbank stelde vast dat er geen rechtsgrond was voor de overmaking en dat de eiseres recht had op terugbetaling van het bedrag. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op EUR 1.109,31 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 23 november 2011, waarbij de rechtbank de vordering van de eiseres toewijsde en de gedaagde verplichtte tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 185699 / HL ZA 11-635
Vonnis van 23 november 2011
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres, hierna te noemen: [eiseres],
advocaat mr. A.J. Butter te Hoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat mr. R. Zwiers te Almere.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juni 2011
- de producties ten behoeve van de comparitie, door eiseres toegezonden bij brief van 28 september 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 12 oktober 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Iemand die toegang heeft gehad tot een computer van [eiseres], heeft, kennelijk langs die weg, inloggegevens en het wachtwoord van [eiseres] ten behoeve van elektronisch bankieren verkregen en vervolgens gelden overgemaakt van de bankrekening van [eiseres] naar diverse bankrekeningen.
2.2. Op een rekening bij de ING bank van [gedaagde] is op die manier EUR 7.000,00 bijgeschreven op 14 december 2009. Dit bedrag is vervolgens in contanten opgenomen.
2.3. Van de rekening van [gedaagde] heeft de ING bank EUR 49,61 veiliggesteld, welk bedrag aan [eiseres] is terugbetaald.
3. De vordering en de beoordeling ervan
3.1. [eiseres] vordert - samengevat - na vermeerdering van eis, waartegen [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 6.950,39 in hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten. Aan haar vordering legt zij ten grondslag, dat sprake is geweest van onverschuldigde betaling en dat het onverschuldigd op de rekening van [gedaagde] betaalde bedrag door haar moet worden terugbetaald, omdat dat bedrag vanaf het moment van ontvangst van de betaling tot haar vermogen heeft behoord. Volgens [eiseres] is niet van belang of [gedaagde] is verrijkt. Het komt volgens [eiseres] voor [gedaagde]'s risico als iemand anders haar bankpas met pincode heeft gebruikt dan wel misbruikt om het geld op te nemen.
3.2. Ingevolge artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, een vordering uit onverschuldigde betaling op die ander.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil, dat een bedrag van EUR 7.000,00 van de rekening van [eiseres] is overgemaakt op de rekening van [gedaagde] en dat er geen rechtsgrond is geweest voor die overmaking. Daarmee is voldaan aan de vereisten van een onverschuldigde betaling als bedoeld in artikel 6:203 BW.
3.4. [gedaagde] voert als verweer dat het bedrag kort na de overmaking door een onbekende is geïncasseerd en dat zij door de overmaking ervan niet is verrijkt.
3.5. Dat zij niet is verrijkt door de overmaking, is geen vereiste voor de vordering op grond van onverschuldigde betaling en staat daarom aan toewijzing van de vordering niet in de weg. Dit verweer is dus juridisch niet van belang.
3.6. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd, dat zij haar bankpas met pincode kwijt is geraakt en niet heeft teruggevonden, dat een onbekende het ontvangen bedrag heeft geïncasseerd en dat zij geen computer heeft en dus haar saldo niet via internet kan checken.
3.7. Het is niet duidelijk of [gedaagde] daarmee heeft beoogd een juridisch relevant verweer te voeren. Voor zover [gedaagde] daarmee heeft beoogd een beroep te doen op de bijzondere overmachtbepalingen van artikel 6:204 BW wordt dit verworpen. Het geval van ontvangst van een goed als bedoeld in lid 1 doet zich niet voor, nu het om een geldsom gaat. Het geval van lid 2 doet zich niet voor, omdat [gedaagde] het geldbedrag niet namens een ander heeft ontvangen en aan die ander doorbetaald.
3.8. De gevorderde hoofdsom behoort dus te worden toegewezen.
3.9. De wettelijke rente is niet betwist en op de wet gebaseerd en kan dus worden toegewezen.
3.10. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
3.11. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 83,31
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 258,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.109,31
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 7.184,35 (zevenduizendéénhonderdvierentachtig euro en vijfendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van EUR 6.950,39 met ingang van 2 februari 2011 tot de dag van volledige betaling,
4.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.109,31,
4.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2011.