RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650248-11(P)
Uitspraak: 29 november 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres)
thans verblijvende in (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2011 en 15 november 2011.
De verdachte is op 15 november 2011 verschenen, bijgestaan door mr. P.F.A. Reichenbach, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. van Dijck–Jager.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2011 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee gouden halskettingen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (benadeelde 1), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen (benadeelde 1) en/of (benadeelde 2), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die (benadeelde 1) onverhoeds van achteren heeft/hebben benaderd en/of (vervolgens)
- die twee halskettingen (krachtig) van de hals van die (benadeelde 1) heeft/hebben
getrokken en/of (vervolgens)
- (toen hij en/of zijn mededader werden achtervolgd door (benadeelde 2)) die
(benadeelde 2) heeft/hebben getrapt/geschopt, tengevolge waarvan die (benadeelde 2) of ten
val kwam;
De rechtbank heeft in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten verbeterd. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich – overeenkomstig de inhoud van de door hem aan de rechtbank overgelegde pleitnotitie – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte weliswaar aan (medeverdachte) heeft gevraagd om mee te gaan naar Zwolle, maar dat verdachte niet wist wat (medeverdachte) ging doen, zodat verdachte geen opzet heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van de gouden halskettingen.
Tevens heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en diens medeverdachte (medeverdachte).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Aangeefster (benadeelde 1) heeft in haar aangifte onder meer het volgende verklaard:
Op donderdag 21 juli 2011 omstreeks 15.00 uur liep ik samen met mijn zus, (zus benadeelde 1), vanuit de binnenstad van Zwolle in de richting van het treinstation. (..) Ik werd plotseling van achteren door een persoon aangevallen. Ik voelde dat iemand ter hoogte van mijn nek aan mij trok. Ik voelde plotseling dat mijn kettinkjes knapten.(..) De man greep mij kort van achteren vast en trok met kracht de kettinkjes van mijn hals. Op het moment van het vastgrijpen voelde ik pijn in mijn nek.
Ik keerde mij om en ben achter de man aangelopen. Ik zag dat hij wegrende in de richting van de binnenstad.(..) Ik zag dat de man in een donkerkleurige auto wilde stappen. (..) Ik zag (..) dat een andere man achter het stuur zat te wachten.
Ik zag een man, naar later bleek de getuige, achter de verdachte aanrennen. (..) Hij wilde voorkomen dat de verdachte in de auto zou stappen. Ik zag dat de getuige door de verdachte een harde trap tegen zijn borst of zij kreeg. Ik zag dat de getuige door de trap naar achteren viel.(..) Ik zag dat de verdachte hierdoor gelegenheid kreeg om in de auto te stappen. Vervolgens reed de auto vlug weg in de richting van het station.
Ik heb vooral gelet op de bestuurder van de auto. Ik zag dat dit een blanke jongen was van een jaar of 25.
Aangever (benadeelde 2) heeft in zijn aangifte onder meer verklaard:
Op donderdag 21 juli 2011 omstreeks 15.00 uur ben ik mijn kantoor aan de (adres) uitgelopen. Ik zag en hoorde een mevrouw gillen. Ik zag dat deze manspersoon aan een ketting trok die mevrouw om haar nek had. (..) Vervolgens zag ik dat deze manspersoon de ketting van mevrouw haar hals aftrok en zich omdraaide en wegrende.
Ik zag dat deze manspersoon wegrende in de Terborchstraat richting de Zeven Alleetjes te Zwolle. Ik ben direct achter de manspersoon aangerend. (..) Na ongeveer 10 à 20 meter zag ik dat deze manspersoon stil stond, zich omdraaide en een voorwaartse trap gaf richting mijn bovenlichaam. (..) Ik voelde dat deze manspersoon mij raakte ter hoogte van mijn ribben aan de linkerzijde van mijn lichaam. Ik voelde dit door middel van een enorme dreun op mijn ribben waardoor ik achterover viel op straat. Vervolgens zag ik dat op het punt waar deze manspersoon stil stond en zich omdraaide een voertuig naast hem stond. Ik zag dat deze manspersoon hierin stapte op de bijrijderstoel.
Getuige (getuige 1) heeft onder meer het volgende verklaard:
Donderdagmiddag 21 juli 2011 liep ik over het trottoir van de Terborchstraat te Zwolle.(..) Op het moment dat ik ter hoogte van het keukencentrum liep, hoorde ik geschreeuw. (..) Ik zag beide dames op de stoep staan. Ik zag ze verdwaasd om zich heen kijken. Eigenlijk meteen daarna hoorde ik een auto met behoorlijke hoge snelheid wegrijden. Dit gebeurde met piepende banden. (..) Direct daarna zag ik een grijsachtige/zwart gekleurde auto mij met hoge snelheid passeren. (..) Van de bestuurder kan ik de volgende beschrijving geven: blanke man, kort stekeltjes haar, geen bril/snor of baard.(..) Het betrof het kenteken (kenteken)
Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat het kenteken was afgegeven voor een blauwe Peugeot 306 en dat het kenteken op 21 juli 2011 te 15.29 uur op naam van (Verdachte) was gezet.
Verdachte heeft in zijn eerste verklaring d.d. 23 juli 2011 onder meer het volgende verklaard:
Ik ben betrokken geweest bij een beroving te Zwolle. Deze heeft plaatsgevonden in de omgeving van het ABN/AMRO gebouw bij het station. (..)
U vraagt mij naar deze persoon. Ze noemen hem lengte, omdat hij lang is. (..) Ik ben gaan rijden en hij ging naast mij op de bijrijderstoel zitten. (..) Ik hoorde dat hij tegen mij vertelde dat ik hem moest afzetten in het begin van de straat op de hoek. (..)
Ik zag dat hij achter twee vrouwen liep. Ik zag dat deze vrouwen op leeftijd waren. Ik had goed zicht op hem en kon alles goed waarnemen.(..) Ik zag dat hij bij mij vandaan liep naar voren. Ik hoorde vervolgens kort hierna een vrouw gillen. Ik zag dat de vrouw hysterisch aan het gillen was. Ik zag dat dit de vrouw was waar hij achteraan liep.
Ik zag dat hij in de richting van mijn auto rende. Ik zag dat hij achtervolgd werd door een man. Ik zag dat ‘(Medeverdachte)’ deze man vervolgens een trap in zijn maag gaf. Ik zag dat deze man hier tengevolge van op de grond viel. Hierna stapte ‘(Medeverdachte)’ bij mij in de auto. Ik hoorde dat hij tegen mij zei ‘gas’. Voordat ik mij kon realiseren wat er had plaatsgevonden reed ik richting de omgeving van de Jumbo.
Verdachte heeft in zijn tweede verklaring d.d. 24 juli 2011 onder meer het volgende verklaard:
Ik voel mij verantwoordelijk voor deze zaak. Voor wat ‘(Medeverdachte)’ gedaan heeft.
Ik wist dat hij wel iets van plan was. Die ‘(Medeverdachte)’ is in Emmeloord bij mij in de auto gestapt. Ik had hiervoor aangegeven dat ik wiet ging halen in Zwolle. Op het moment dat ik in Zwolle was, ben ik met hem gaan rondrijden. Hij wilde kijken of iemand sieraden om had.
In de omgeving van het station is hij toen uitgestapt. Ik moest van hem op de hoek van de straat wachten. Dat heb ik gedaan. Hierna zag ik dus dat hij een oud vrouwtje beroofde van haar ketting. Het verhaal dat hij bij mij in de auto ging hierna klopt dus wel.
U geeft aan, ter verduidelijking, dat wij alvorens wisten wat wij gingen doen. Het was dus een geplande actie. Ik kan u vertellen dat hij goud ging pikken.
Nadat wij zijn weggereden zijn wij samen richting Emmeloord gereden. Op het moment dat ik mijn auto overschreef te Kampen heeft hij in mijn auto op mij gewacht. Nadat deze overgeschreven was, zijn wij doorgereden naar Emmeloord. Ik heb hem bij juwelier afgezet.
(medeverdachte)heeft onder meer het volgende verklaard;
(V: Diegene op de foto ben jij. De opname van deze bewakingscamera is gemaakt op donderdag 21 juli te 16.02 uur. Waar was dit?)
A. Ik zou het niet weten welke winkel.
(V: De afbeelding is afkomstig van de bewakingscamera’s van juwelier (naam juwelier) te Emmeloord. Waarom ben jij hier geweest?)
A: Die Everts waar ik het over zei, die heeft mij zijn ketting gegeven. Hij had geld nodig. Ik heb die ketting daar naar toe gebracht.
De rechtbank is gelet op bovenstaande verklaringen van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Dit bewijs wordt voornamelijk gevonden in de verklaringen van aangeefster (benadeelde 1), aangever (benadeelde 2) en verdachte, welke verklaringen onderling zowel chronologisch als feitelijk op essentiële punten consistent zijn en door de rechtbank geloofwaardig worden geacht.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter zitting van 15 november 2011 is teruggekomen op zijn eerdere bij de politie afgelegde verklaringen en heeft verklaard dat hij niet wist wat zijn medeverdachte van plan was en niet heeft gezien dat zijn medeverdachte aangeefster beroofde. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig. Een en ander strookt niet met zijn aanvankelijke verklaringen op dit punt en de rechtbank acht geen termen aanwezig om aan de verklaringen van verdachte, zoals deze door de politie zijn opgetekend, te twijfelen, temeer daar de betreffende processen-verbaal (d.d. 21 juli 2011 en 24 juli 2011) met die verklaringen op ambtseed zijn opgemaakt, gedetailleerd zijn en door verdachte zijn ondertekend. Tevens heeft verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 26 juli 2011 nogmaals verklaard dat hij wel de indruk had dat (Medeverdachte) verkeerde plannen had.
Uit deze verklaringen van verdachte valt af te leiden dat voorafgaand aan de diefstal met geweld (Medeverdachte) aan verdachte had gevraagd om rond te rijden in Zwolle, omdat hij op zoek was naar personen die sieraden om hadden, dat verdachte (Medeverdachte) vervolgens heeft afgezet en – zoals door (Medeverdachte) gevraagd – in de auto is blijven wachten.
Uit de verklaring van verdachte blijkt verder dat hij heeft gezien dat (Medeverdachte) achter twee vrouwen op leeftijd liep en een halsketting bij één van de vrouwen heeft afgetrokken, richting zijn auto is gerend, een man die achter hem was aangerend een trap op zijn bovenlichaam heeft gegeven en bij verdachte is ingestapt. Toen (Medeverdachte) in de auto ‘gas’ riep, is verdachte snel weggereden.
Gelet op deze gang van zaken en gelet op hetgeen voorafgaand aan de straatroof is besproken tussen verdachte en diens medeverdachte, zoals hiervoor weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een vooropgezet plan en dat de wederrechtelijke toe-eigening door geweld van de halskettingen van aangeefster op de openbare weg gezamenlijk is uitgevoerd. Voor het aannemen van medeplegen, dat een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders veronderstelt, is immers niet nodig dat de medeplegers alle uitvoeringshandelingen gezamenlijk hebben verricht. De hiervoor omschreven gang van zaken levert naar het oordeel van de rechtbank een zodanige nauwe en bewuste samenwerking op, dat van medeplegen kan worden gesproken. Hoewel verdachte weliswaar niet degene is geweest die het plan heeft geïnitieerd en het uiteindelijke geweld heeft gebruikt, wist hij wat het plan was, namelijk goud stelen. Verdachte heeft verklaard dat zijn medeverdachte wilde kijken of iemand sieraden om had. Naar ervaringsregels kan worden aangenomen, dat het stelen van door een persoon gedragen sieraden in de regel met geweld gepaard zal gaan. Verdachte moet zich naar het oordeel van de rechtbank daarvan bewust zijn geweest. Verdachte heeft vervolgens door zijn handelen de vlucht van zijn mededader mogelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank vervulde verdachte een essentiële rol door als bestuurder van de vluchtauto te fungeren. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd, terwijl verdachte hiertoe meerdere mogelijkheden heeft gehad.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de wederrechtelijke toe-eigening door geweld van de twee halskettingen door een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte tot stand is gekomen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 21 juli 2011 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee gouden halskettingen toebehorende aan (benadeelde 1), welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen (benadeelde 1) en (benadeelde 2), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat zijn mededader
- die (benadeelde 1) onverhoeds van achteren heeft benaderd en (vervolgens)
- die twee halskettingen (krachtig) van de hals van die (benadeelde 1) heeft getrokken en (vervolgens)
- (toen hij werd achtervolgd door (benadeelde 2)) die (benadeelde 2) heeft getrapt/geschopt, tengevolge waarvan die (benadeelde 2) ten val kwam.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd
- aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij Trajectum;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (benadeelde 1) tot een bedrag van € 697,99, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en dat derhalve geen straf dient te volgen.
Subsidiair heeft de raadsman bij een bewezenverklaring verzocht een (deels voorwaardelijke) werkstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het rapport van de reclassering.
De raadsman heeft voorts betoogd de vordering van de benadeelde partij (benadeelde 1) niet ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen straf in het bijzonder het navolgende.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een brute straatroof. Het slachtoffer, een dame op leeftijd, was samen met haar zuster een dagje uit in Zwolle. Terwijl zij samen met haar zuster richting het station liep is zij op klaarlichte dag op de openbare weg, middels geweld bestolen van haar gouden halskettingen, die voor haar (ook) veel emotionele waarde hadden. Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen daarvan ondervinden. Dit blijkt ook uit de verklaring die het slachtoffer op 21 juli 2011 bij de politie heeft afgelegd en haar slachtofferverklaring van 9 september 2011. Blijkens deze stukken heeft het slachtoffer pijn en letsel overgehouden aan de straatroof. Naast letsel en pijn heeft het slachtoffer emotionele schade opgelopen als gevolg van de beroving. De eerste dagen na de beroving voelde ze zich erg gespannen en duurde het enkele nachten voordat zij weer rustig kon slapen.
De rechtbank overweegt dat de aard en ernst van het bewezen verklaarde in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk maken. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden bij straatroof met licht geweld waarbij tevens sprake is van recidive.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank heeft vervolgens bij voornoemde uitgangspunten het gegeven dat sprake was van een kwetsbaar slachtoffer – te weten een dame op leeftijd- , de mate van geweld – zowel tegen het slachtoffer (het afrukken van de kettingen) als tegen een toegesnelde getuige (het trappen tegen de borst) – en het gegeven dat de straatroof op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden als strafverzwarende omstandigheden laten meewegen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de met betrekking tot de persoon van verdachte en diens strafbaarheid uitgebrachte rapporten, te weten:
- een Pro Justitia rapport d.d. 25 oktober 2011, opgemaakt door drs. A.C. Dundas, Gz-psycholoog en
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 3 november 2011, opgemaakt door mevrouw M. Horstman, reclasseringswerker.
Uit het Pro Justitia rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid, ADHD en cannabis misbruik. Het lukt verdachte niet om structuur aan te brengen in zijn leven en het overzicht te behouden. Hierdoor raakt hij geregeld in problemen en komt hij vele malen in contact met de politie. Verdachte is gemakkelijk beïnvloedbaar en houdt zich rond die periode op met criminele vrienden. Verdachte is nauwelijks in staat om zijn eigen keuzes te maken en risicovolle situaties in te schatten.
Op grond van zijn problematiek kan het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate worden toegerekend.
Geadviseerd wordt dat verdachte een behandeling ondergaat, welke kan worden opgestart vanuit Trajectum. Deze ambulante behandeling zou kunnen plaatsvinden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen strafdeel.
In het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 3 november 2011 wordt dit advies onderschreven, in die zin dat verdachte wordt verplicht zich te laten behandelen, gezien de directe samenhang van verdachtes licht verstandelijke handicap en zijn ADHD-problematiek met het steeds terugkerende criminele gedrag van verdachte. Geadviseerd wordt reclasseringscontact op te leggen, binnen welk kader de voorgestelde ambulante behandeling zou kunnen plaats vinden. Tevens wordt als bijzondere voorwaarde geadviseerd een meldingsgebod.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de vorengenoemde rapporten en houdt daarmee rekening bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank zal bij de strafoplegging tevens rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Bij de beslissing is ten slotte rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 oktober 2011.
Zoals hiervoor al is geconcludeerd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal bepalen dat van de op te leggen gevangenisstraf een gedeelte niet ten uitvoer zal te worden gelegd, onder de hierna te noemen voorwaarden. De rechtbank beoogt hiermee om verdachte een behandeling te laten ondergaan zoals voorgesteld door Reclassering Nederland en mede hierdoor de kans op herhaling te verminderen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met oplegging van een proeftijd van 2 jaren passend. De rechtbank zal als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht opleggen, met daarbij de bepaling dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen en richtlijnen van de reclassering, ook indien dit inhoudt een meldingsgebod en het zich ambulant laten behandelen en begeleiden bij Trajectum.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij (benadeelde 1)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (benadeelde 1) te (woonplaats) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 697,99 ( bestaande uit € 397,99 materiële schade en € 300,-- immateriële schade) vermeerderd met de kosten die - tot op heden - worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 697,99 ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde 1).
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht,
a. ook als dit inhoudt het zich verplicht laten behandelen bij een passende instelling, zoals Trajectum;
b. tevens moet verdachte respons geven op uitnodigingen van de Reclassering Nederland en moet hij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden melden zo frequent als de reclassering dit nodig acht.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde 1), wonende te (woonplaats), van een bedrag van € 697,99 (zegge: zeshonderd zevenennegentig euro en negenennegentig eurocent), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 697,99, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde 1), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde 1) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde 1) daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011.