ECLI:NL:RBZLY:2011:BV7540

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.663165-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken na rechtmatige doorzoeking van voertuig

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 november 2011, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. De zaak kwam voort uit een doorzoeking van een voertuig, een witte Mercedes, waarbij verbalisanten op 7 februari 2011 een sterke henneplucht waarnamen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. De rechtbank oordeelde echter dat de doorzoeking rechtmatig was, gebaseerd op de omstandigheden waaronder het voertuig was aangetroffen en de waarnemingen van de verbalisanten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij betrokken was bij het vervoeren van de hennep. Tevens werd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.663165-11 (P)
Uitspraak: 29 november 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(Verdachte)
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2011 en 15 november 2011.
De verdachte is op 15 november 2011 verschenen, bijgestaan door mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht.
Als officier van justitie was op 15 november 2011 aanwezig mr. A.E. Doedens.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 07 februari 2011 in de gemeente Kampen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 11,513 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en dat het daardoor verkregen materiaal niet voor het bewijs mag worden gebruikt, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de doorzoeking van de witte Mercedes onrechtmatig is geweest, nu er ten aanzien van verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond die de doorzoeking rechtvaardigde.
De raadsman van verdachte heeft voorts betoogd dat wanneer de rechtbank de doorzoeking van de witte Mercedes wel rechtmatig zou achten, verdachte nog steeds dient te worden vrijgesproken, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Er is geen sprake geweest van uitvoeringshandelingen.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en eventuele medeverdachten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Rechtmatigheid doorzoeking
Op 7 februari 2011 bevinden de verbalisanten Agema en Nijburg zich in een opvallend dienstvoertuig op het terrein van de Mc Donalds vestiging te (gemeente) en krijgen zicht op een Mercedes Benz C 220, kleur wit/beige, voorzien van het kenteken (kentekennummer) die de aandacht trekt, omdat deze vluchtig geparkeerd is en brandende parkeerlichten heeft. Uit informatie van de Meldkamer blijkt dat de ten naamgestelde, (auto eigenaar) uit Rotterdam, in twee politieregio’s antecedenten heeft op het gebied van artikel 8 WvW. Verbalisanten hebben niemand uit de Mercedes zien stappen en hebben om 22.30 uur post gevat. Verbalisant (1) voelt vervolgens aan het voorportier aan de bestuurderszijde en ziet dat deze open gaat. Tevens liggen in het zicht waardevolle goederen in het voertuig. Verbalisanten vinden het vreemd dat het voertuig, een nieuwe Mercedes met een aanzienlijke waarde, onafgesloten is.
Op maandag 7 februari 2011 om 22.45 uur hebben verbalisanten (2) en (3) het posten van de witte Mercedes overgenomen en gaan om 23.30 uur - als het posten wordt overgenomen door verbalisanten (4) en (5) - naar het politiebureau te (gemeente) om verder onderzoek in te stellen naar de tenaamgestelde van het voertuig.
Op dinsdag 8 februari 2011 omstreeks 0.15 uur heeft verbalisant (2) telefonisch contact met een man, welke opgeeft (auto eigenaar) te heten. (auto eigenaar) geeft aan dat hij in het bezit is van een witte Mercedes en dat hij deze heeft uitgeleend aan (naam 1). Vervolgens kan (auto eigenaar) niet verder praten en zal hij na 1.00 uur terugbellen. (auto eigenaar) geeft voorts geen reactie op de vraag van de verbalisant wat er met zijn auto moet gebeuren.
Verbalisant heeft die nacht verder geen telefonisch contact meer gehad met (auto eigenaar).
Op dinsdag 8 februari omstreeks 1.00 uur gaat verbalisant (4)bij het voertuig kijken om een mogelijke bestuurder te achterhalen.
Verbalisant (4) opent de bestuurdersdeur van de Mercedes en ziet geen autosleutel in de auto en geen autosleutel in het dashboardkastje. Vervolgens voelt verbalisant (4) aan de kofferbak en doet deze open. Hij ziet twee grote tassen in de kofferbak. Verbalisant (4) vertelde aan zijn collega dat er twee grote zwarte identieke tassen achter in de kofferbak lagen en dat deze gelijkend waren op arrestatieteam tassen. Ik begreep van mijn collega dat hij de situatie erg verdacht vond aangezien er twee van zulk soort tassen in de Mercedes – in de woorden van Verbalisant (4): in een burgerauto - lagen.
De vondst van deze twee tassen wordt doorgegeven aan de verbalisanten (2) en (3).
Verbalisanten (2) en (3) rijden terug naar de verbalisanten (4) en (5), die nog staan te posten bij de witte Mercedes.
Verbalisant (2) gaat naar de Mercedes en opent de onafgesloten kofferbak om te onderzoeken of er iets in het voertuig ligt wat naar de bestuurder zal kunnen leiden. Bij het openen van de kofferbak zien de verbalisanten twee grote zwarte sporttassen liggen. Tevens ruiken zij een sterke henneplucht. Bij het openen van de sporttassen ruiken verbalisanten een nog sterkere henneplucht en zien zij gesealde zwarte plastic verpakkingen in de sporttassen liggen. Hierop is de kofferbak dichtgedaan en is telefonisch contact gezocht met de dienstdoende hulpofficier van justitie. Deze heeft besloten om het voertuig voor zaakwaarneming aan het politiebureau te (plaats) stallen en voor onderzoek in beslag te nemen.
De rechtbank is, anders van de verdediging, van oordeel dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank is van oordeel dat de doorzoeking van het voertuig rechtmatig is geweest. De rechtbank baseert zich daarbij op artikel 2 van de Politiewet, artikel 9 van de Opiumwet en artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering.
In artikel 2 van de Politiewet is bepaald dat de politie tot taak heeft de rechtsorde te handhaven en hulp te verlenen aan hen die deze nodig hebben. De strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft onder meer de voorkoming en opsporing van strafbare feiten. Op grond van dit artikel waren de verbalisanten gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden, - te weten de aanwezigheid van een vluchtig geparkeerd voertuig van aanzienlijke waarde met brandende parkeerlichten, dat gedurende reeds 2,5 uur onafgesloten en onbeheerd in (gemeente) stond, terwijl de eigenaar telefonisch vanuit Rotterdam had aangegeven dat hij zijn auto had uitgeleend en deze eigenaar vervolgens heeft nagelaten de politie hieromtrent op een later tijdstip nader te informeren - naar het oordeel van de rechtbank gerechtigd een onderzoek in te stellen naar gegevens die tot de identiteit van de bestuurder zouden kunnen leiden en daartoe de deur, en bij geen resultaat daarna de achterbak, te openen. Het betrof immers een vreemde situatie, waarin van de politie gelet op hun uit dit artikel voortvloeiende taak verwacht mag worden dat zij een (nader) onderzoek instellen en daartoe een onafgesloten portier en vervolgens de onafgesloten achterbak openen.
Op het moment waarop de verbalisanten een henneplucht waarnamen bij het openen van de achterbak hadden zij vervolgens op grond van artikel 9 lid 1 sub a van de Opiumwet het recht op (verdere) toegang tot het voertuig en het zoekend rondkijken daarin en op grond van artikel 96b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering het recht ter inbeslagneming het voertuig te doorzoeken. De rechtbank overweegt in dat verband dat met het ruiken van henneplucht en het aantreffen van twee grote zwarte sporttassen onder de hiervoor geschetste omstandigheden naar haar oordeel redelijkerwijs door de verbalisanten kon worden vermoed dat drugs in het voertuig werden vervoerd, zoals artikel 9 lid 1 sub a van de Opiumwet vereist.
Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank derhalve het verweer van de verdediging dat het voertuig, waarin de hennep is aangetroffen, onrechtmatig is doorzocht en dat daarom bewijsuitsluiting op grond van artikel 359 a van het Wetboek van Strafvordering zou moeten volgen.
Nadere bewijsoverweging
Het dossier bevat aanwijzingen dat verdachte mogelijk betrokken is geweest bij het vervoeren van de 11,5 kilo hennep, die is aangetroffen in de Witte Mercedes op 7 februari 2011 te Kampen.
Zo zijn diverse spullen van verdachte – waaronder een laptop en verschillende soorten pasjes op naam van verdachte en reclamemateriaal van een growshop – in de Mercedes aangetroffen. In de Mercedes is ook een groene kaart aangetroffen op naam van verdachte.
In de nabijheid van de plaats waar de Mercedes is aangetroffen is beeldmateriaal van Mac Donalds beschikbaar, waarop een aantal mannen te zien zijn. Getuige (auto eigenaar) heeft verklaard dat een man op de fotoprints van dat beeldmateriaal op verdachte lijkt. Voorts blijkt uit analyse van de historische gegevens dat het mobiele telefoonnummer van verdachte, die in Rotterdam woonachtig is, op 7 februari 2011 te 21:46:59 en te 21:48:41 is gebeld en dat deze gesprekken werden gevoerd via de masten (gemeente) en (gemeente). In het dossier zitten verder uitwerkingen van tapgesprekken tussen verdachte en derden, waarbij sprake is van versluierd taalgebruik. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De officier van justitie heeft betoogd, dat verdachte geen redelijke redengevende ontzenuwende verklaringen heeft gegeven en dat zulks bij de bewijsoverwegingen dient te worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is echter de inhoud van voormelde bewijsmiddelen onvoldoende redengevend voor het bewijs van het aan verdachte concreet ten laste gelegde feit. Op grond van voormelde bewijsmiddelen en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen is niet onomstotelijke vast komen te staan dat verdachte op 7 februari 2011 in Kampen is geweest en aldus op enige wijze betrokken is geweest bij het vervoeren dan wel voorhanden hebben van de 11,5 kilo hennep in de Mercedes. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen zijn naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van verdachte voor het overige onvoldoende concrete aanwijzingen te halen die duiden op diens actieve - medeplegende - betrokkenheid bij de in de tenlastelegging bedoelde overtreding van de Opiumwet.
De verdachte dient dan ook van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
BESLISSING
De rechtbank verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011.