RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.650273-10, 06.580400-09 (VTVV) en 07.710354-09 (VTVV) (P)
Uitspraak: 28 november 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(Verdachte)
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres)
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de terechtzittingen van 10 januari 2011 en 14 november 2011.
De verdachte is op 14 november 2011 verschenen, bijgestaan door mr. C.G. Blok, advocaat te Dronten. Als officier van justitie was aanwezig mr. R. Verheul.
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2010 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (Slachtoffer 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes in/op/tegen de pink, althans de hand van die (Slachtoffer 1) heeft gestoken, althans met dat mes heeft uitgehaald en/of gezwaaid waarbij de pink, althans de hand van die (Slachtoffer 1) is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgnomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (Slachtoffer 1)), met een mes in/op/tegen de pink, althans de hand heeft gestoken, althans met een mes heeft uitgehaald en/of gezwaaid waarbij de pink, althans de hand van die (Slachtoffer 1) is/werd geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2.
hij op of omstreeks 11 september 2010 in Zwolle personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij opzettelijk dreigend met een mes in zijn hand uitgehaald en/of zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die personen en daarbij naar die personen geroepen ‘als jullie nu nog een grote mond hebben, dan steek ik jullie aan het mes’.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 11 september 2010 om 01:55 uur werd te politie verzocht te gaan naar de (adres) te Zwolle. Op camerabeelden was te zien dat er een opstootje gaande was voor café (café). Ter plaatse werden de verbalisanten aangesproken door (Getuige 1) die verklaarde dat zijn vriend (Slachtoffer 1) was gestoken met een mes in zijn pink. (Getuige 2), die eveneens ter plaatse was, verklaarde dat hij had gezien dat de persoon die (Slachtoffer 1) had gestoken was weggereden in een zwarte Opel Astra voorzien van het kenteken (kenteken). Deze auto bleek op naam te staan van verdachte. Daarop is verdachte buiten heterdaad aangehouden.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Feit 1 primair
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrij te spreken.
Feit 1 subsidiair
De officier van justitie heeft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen geacht, gelet op de aangifte, het proces-verbaal uitlezen camerabeelden en de getuigen¬verklaringen van (Getuige 1) en (Getuige 2).
Feit 2
De officier van justitie heeft het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen geacht, gelet op de aangifte, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij een mes in zijn handen heeft gehad en daarbij bedreigende taal zou kunnen hebben geuit.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 primair
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit omdat er geen sprake is geweest van opzet en evenmin zwaar lichamelijk letstel is toegebracht.
Feit 1 subsidiair
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit omdat er geen sprake is geweest van opzet.
Feit 2
De raadsvrouwe heeft geen standpunt ingenomen omtrent de bewezenverklaring.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair.
De rechtbank is – evenals de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Feit 1 subsidiair
Aangever (Slachtoffer 1) heeft verklaard dat verdachte op 11 september 2010 voor café (café) in Zwolle met een mes zwaaide, dat verdachte op een gegeven moment dichtbij kwam en dat hij daarna een stekende pijn in zijn linkerhand voelde. Later zag hij dat zijn pink onder het bloed zat. De verklaring van aangever wordt ondersteund door foto’s van het letstel die kort na het feit zijn gemaakt. Ook zijn er ondersteunende verklaringen van getuigen (Getuige 1) en (Getuige 2) , die beiden hebben verklaard dat verdachte met een mes uithaalde en aangever raakte aan zijn hand.
Op 11 september 2010 en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij aangever niet opzettelijk heeft gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn auto zat en via zijn zijspiegel zag dat (tenminste) 5 jongens op zijn vriend afkwamen en hem begonnen te slaan. Hij wist niet waarom. Hij is toen uitgestapt om hem te gaan helpen. Hij zag zijn vriend en werd, volgens zijn verklaring, ‘zo kwaad’. Hij is naar buiten gelopen met een mes dat hij onder de autostoel had liggen. Hij heeft aangever volgens zijn verklaringen geduwd, terwijl hij het mes in zijn hand had.
De rechtbank is van oordeel dat reeds uit de verklaring van verdachte zelf volgt dat hij zich door zijn handelen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever letsel dan wel pijn zou oplopen en dat hij die kans blijkens zijn handelen ook welbewust heeft aanvaard. Verdachte heeft zich met een mes in zijn hand gemengd in een ‘handgemeen’ tussen zijn vriend en een groep jongens. Het is een feit van algemene bekendheid dat tijdens een handgemeen over en weer fysiek geweld plaatsvindt, zodat de aanmerkelijke kans aanwezig was dat iemand met het mes zou worden geraakt. Dat verdachte die kans welbewust heeft aanvaard, volgt reeds uit het feit dat hij, toen hij het handgemeen zag, direct het mes heeft gepakt en daarmee de groep jongens is ‘ingelopen’ en zich in het fysiek geweld heeft gemengd door aangever, nota bene met het mes in zijn hand, te duwen.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte ‘voorwaardelijk opzet’ op de mishandeling heeft gehad.
Feit 2
Aangever (Slachtoffer 1) heeft verklaard dat verdachte op 11 september 2010 voor café (café) in Zwolle voor een groep mensen met een mes heeft gezwaaid en dat de groep daarna van schrik achteruit liep.
Getuige (Getuige 3) heeft eveneens verklaard dat verdachte zwaaibewegingen met een mes heeft gemaakt. Daarnaast heeft (Getuige 2) gehoord dat verdachte heeft gezegd: ‘Als jullie nu nog een grote mond hebben, dan steek ik jullie aan het mes’
Op 11 september 2010 en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een mes in zijn handen heeft gehad en dat hij bedreigende woorden zou kunnen hebben geuit .
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 september 2010 te Zwolle personen heeft bedreigd met zware mishandeling en dat hij de in de tenlastelegging opgenomen woorden heeft gezegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1 (subsidiair).
hij op 11 september 2010 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (Slachtoffer 1)), met een mes tegen de pink heeft gezwaaid, waarbij de pink van die (Slachtoffer 1) werd geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2.
hij op 11 september 2010 in Zwolle personen heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft hij opzettelijk dreigend met een mes in zijn hand zwaaiende bewegingen gemaakt in die richting van die personen en daarbij naar die personen geroepen ‘als jullie nu nog een grote mond hebben, dan steek ik jullie aan het mes’.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft een beroep gedaan op noodweer en verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zijn vriend heeft verdedigd die door een groep van zes personen werd geslagen en geduwd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Het oordeel van de rechtbank
Om te komen tot een geslaagd beroep op noodweer is allereerst van belang dat er sprake is geweest van een noodweersituatie.
Verdachte heeft verklaard dat zijn vriend door een groep van zes personen was ingesloten en zijn vriend werd geduwd en er aan hem werd getrokken. Deze verklaring wordt ondersteund door de getuigen (Getuige 3) , (Getuige 4) en (Getuige 1) en vindt eveneens ondersteuning in de op 11 september 2010 gemaakte camerabeelden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk geworden is dat er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens de vriend van verdachte heeft plaatsgevonden op het moment dat de vriend van verdachte werd ingesloten door een groep van zes personen.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat er sprake was van een noodweersituatie, waarin verdachte mocht opkomen voor zijn vriend, acht zij het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel (het duwen met een mes in de hand) niet in verhouding staan tot het door de groep jongens aangewende geweld. De groep jongens was namelijk ongewapend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door het direct pakken van een mes en zich daarmee mengen in het handgemeen, niet heeft voldaan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de feiten strafbaar zijn nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid van de feiten uitsluit.
Feit 1 subsidiair
Mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2
Bedreiging met zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft subsidiair een beroep gedaan op ontslag van alle rechtsvervolging op grond van noodweerexces.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de verdediging geenszins aannemelijk is gemaakt dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit sprake was van een door de aanval van zijn vriend veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, waardoor verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Aldus komt verdachte een beroep op noodweerexces niet toe.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verdachte strafbaar is, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het meewerken aan een behandeling bij een forensische polikliniek.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht een voorwaardelijke straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft voor een café in Zwolle (Slachtoffer 1) mishandeld en andere personen bedreigd met zware mishandeling. De rechtbank tilt zwaar aan dergelijk geweld. Het handelen van verdachte vormt een ernstige inbreuk op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Daarbij komt dat geweldsmisdrijven in het openbaar en in het bijzonder in uitgaansgebieden gevoelens van angst en onrust teweeg brengen in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 november 2011;
- een de verdachte betreffend (beknopt) adviesrapport d.d. 20 september 2010, uitgebracht door M. Lammertink, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 20 december 2010, uitgebracht door E. Vroegop, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend voortgangsverslag d.d. 1 november 2011, uitgebracht door K. Jordan, reclasseringswerker van de Reclassering Nederland.
Uit het voortgangsverslag blijkt dat verdachte zich houdt aan de voorwaarden, die zijn verbonden aan een schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte heeft inmiddels een CoVa-training goed afgerond en heeft zich aangemeld bij de forensisch psychiatrische kliniek Kairos. Over zijn deelname en inzet is positief geoordeeld. Verdachte begint binnen¬kort met een agressiehanteringstraining. Hoewel verdachte goed meewerkt, is geadviseerd om aan een eventuele voorwaardelijke veroordeling naast reclasseringstoezicht ook het meewerken aan een behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek op te leggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde een werkstraf voor de duur van 120 uren een passende sanctie is. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en een verplichte begeleiding door de Reclassering, ook als dit inhoudt een behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek, mogelijk te maken. Dit is overeenkomstig de eis van de officier van justitie.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de recht¬bank niet aanwezig.
10. DE VORDERING TENUITVOERLEGGING
De vordering van de officier van justitie
Parketnummer 06.580400-08
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter Zutphen d.d. 13 juli 2009 ten uitvoer zal worden gelegd met toepassing van artikel 14g, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, te weten omzetting van de gevangenisstraf in een werkstraf van 56 uur.
Parketnummer 08.710354-10
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechte Almelo d.d. 25 augustus 2010 zal worden afgewezen.
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 06.580400-08
De raadsvrouwe heeft verzocht, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten mocht komen, de proeftijd met 1 jaar te verlengen.
Parketnummer 08.710354-10
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van deze vordering geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 06.580400-08
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde, verbonden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf, heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank -evenals de officier van justitie- termen aanwezig acht om, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 56 uur, te gelasten.
Parketnummer 08.710354-10
De rechtbank is -evenals de officier van justitie- van oordeel dat de vordering tot tenuitvoer¬legging moet worden afgewezen.
11. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14h, 14i, 14k, 14g, 22c, 22d, 27, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is vermeld;
- spreekt verdachte vrij van wat hem onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 120 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- veroordeelt de verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij de forensische polikliniek Kairos te Arnhem, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
Parketnummer 06.580400-08
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zutphen d.d. 13 juli 2009 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met dien verstande dat deze gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 56 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht, de werkstraf wordt vervangen door 28 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
Parketnummer 08.710354-10
- wijst de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Almelo d.d. 25 augustus 2010 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Wijnands-Veninga, voorzitter, en mrs. F. van der Maden en A.P.W. Esmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Verheij-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2011.