ECLI:NL:RBZLY:2011:BV6828

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
10 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660124-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld en verzet tegen aanhouding

Op 10 november 2011 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld en verzet tegen de aanhouding. De zaak kwam voort uit een incident op 7 mei 2011 in Almere, waar de verdachte samen met anderen een aantal jongeren met een mes bedreigde en hen om geld vroeg. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet konden worden gekwalificeerd als 'wegnemen' in de zin van artikel 312 Sr, maar eerder als 'afgifte' in de zin van artikel 317 Sr. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een poging tot diefstal met geweld, en de verdachte werd van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.

Daarnaast was de verdachte ook aangeklaagd voor de poging tot diefstal van een scooter, waarbij hij geweld had gebruikt tegen de eigenaar. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte had geprobeerd de scooter van de eigenaar af te nemen, waarbij hij geweld had gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de scooter niet had kunnen wegnemen, maar dat zijn gedragingen wel als poging tot diefstal met geweld konden worden gekwalificeerd.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 7 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met zijn strafrechtelijke verleden en de ernst van de feiten. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en de relevante juridische termen en precedenten in acht hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660124-11 (P)
Uitspraak: 10 november 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verblijvende in het [Huis van Bewaring].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2011. Verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.S. Ludwig en van hetgeen verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig geldbedrag en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers is/heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), toen aldaar, meermalen, in ieder geval éénmaal,
- naar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] gelopen en/of
- een mes, in ieder geval een dergelijk scherp/puntig voorwerp, getoond aan, in ieder geval zichtbaar vastgehouden voor, die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] en/of
- dat mes, in ieder geval dat dergelijke scherpe/puntige voorwerp, op/tegen/in de hals van die [slachtoffer 3] geduwd en/of
- met dat mes, in ieder geval met dat dergelijke scherpe/puntige voorwerp, langs de keel gegaan, in ieder geval de keel aangeraakt, van die [slachtoffer 4] en/of
- die [slachtoffer 3] bij de nek/hals vastgepakt en/of
- (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] geduwd, waardoor die [slachtoffer 1] van een bank is gevallen en/of
- (met kracht)op/tegen de nek, in ieder geval op/tegen/in het lichaam, van die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] geduwd en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] gefouilleerd en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] de volgende woorden toegevoegd: “Heb jij geld?”en/of “Geef me je geld”, althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 07 mei 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een scooter (merk: Sym-fiddle), geheel of ten dele toebehorende aan (de vader van) [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 8], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers is/heeft, hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), toen aldaar, meermalen, in ieder geval éénmaal,
- op het fietspad gaan staan, waar die [slachtoffer 8] reed op die scooter (merk: Sym-fiddle) (waardoor die [slachtoffer 8] genoodzaakt was om te stoppen) en/of
- (met kracht) op/tegen/in het lichaam van die [slachtoffer 8] geduwd en/of
- (met kracht) op/tegen/in het gezicht van die [slachtoffer 8] geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 8] ten val kwam en/of terwijl die [slachtoffer 8] zich op de grond bevond) en/of
- die [slachtoffer 8] de volgende woorden toegevoegd: "Laat mij een rondje rijden." en/of "Geef me je scooter.", althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 08 mei 2011 in de gemeente Almere, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
4.1.1 Inleiding
Feit 1:
Verbalisanten kregen op 7 mei 2011 omstreeks 23.35 uur de melding om zich te begeven naar het [adres] te Almere, alwaar twee negroïde mannen en een negroïde vrouw een aantal jongeren met een mes zouden hebben bedreigd. Ter plaatse treffen de verbalisanten een achttal personen aan. Een aantal van die personen durfde uit angst geen aangifte te doen.
Van de voornoemde acht personen, hebben de heren [slachtoffer 3] en [slachtoff[slachtoffer 4] aangifte gedaan. De heren [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [.] [slachtoffer 7] hebben ter zake een getuigenverklaring afgelegd. De overige drie personen hebben geen verklaring (durven) afleggen.
Voorts heeft een drietal straatcoaches één en ander waargenomen en ter zake een verklaring afgelegd. Eén van die straatcoaches zag een persoon, die hij ‘dader 1’ noemt, een jongen bij de keel pakken. De betreffende straatcoaches hebben deze persoon en de andere twee personen die met ‘dader 1’ waren, weggestuurd bij die acht personen.
Feit 2:
De heer. [slachtoffer 8] doet aangifte ter zake een, kort gezegd, poging tot straatroof, gepleegd op 7 mei 2011 te Almere. Aangever reed op de scooter van zijn vader en op het fietspad kwam er een manspersoon voor hem staan, waardoor hij tot stoppen werd gedwongen. Deze persoon wilde de scooter hebben waar aangever op reed.
De straatcoaches, zoals hiervoor onder feit 1 genoemd, hebben ter zake een getuigenverklaring afgelegd. De dader betreft dezelfde persoon als de persoon als omschreven onder feit 1, te weten ‘dader 1’.
Feit 3:
Verdachte zou zich, kort gezegd, bij zijn aanhouding hebben verzet.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gewezen op de verklaringen van de aangevers en de verklaringen van de betreffende straatcoaches. Uit die verklaringen is gebleken dat verdachte geweld heeft gebruikt en heeft gedreigd met geweld, onder meer door het dreigend tonen van een mes. Hieruit blijkt de intentie van verdachte. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij aan de kleding heeft gevoeld.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van aangever alsmede de verklaringen van de betreffende straatcoaches. Verdachte heeft aangever neergeslagen op het moment dat hij de scooter niet kreeg. Vervolgens pakte hij de scooter, maar wordt vervolgens door zijn vriend tegengehouden. Ten aanzien van voorgaande feiten is het niet aan verdachte te danken dat het delict niet is voltooid.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de officier van justitie gewezen op het proces-verbaal van aanhouding, waarin het relaas van verbalisanten staat opgenomen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de uitvoeringshandelingen die verdachte heeft verricht, erop zijn gericht om het slachtoffer ertoe te brengen zijn geld af te geven en niet om het geld weg te nemen. Derhalve kan de onder 1 tenlastegelegde diefstal met geweld niet worden bewezen. De raadsman heeft voorts gewezen op een vonnis van de rechtbank Zwolle van 2 maart 2010 (LJN: BM1614), waarin wordt uitgelegd wanneer er sprake is van wegnemen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het onder 1 tenlastegelegde een grap van verdachte was, hij was aan het treiteren. Hieruit kan niet worden opgemaakt dat hij de intentie had om geld afhandig te maken. De raadsman heeft daarbij gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2009 (LJN: BH1502).
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde kan eveneens de diefstal met geweld niet worden bewezen. Het oogmerk van verdachte was wederom gericht op de afgifte van een goed en niet het wegnemen ervan.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de tenlastegelegde gedragingen kunnen worden bewezen, en of die gedragingen het strafbare feit ‘ poging tot diefstal met geweld’ oplevert. Daarbij moet worden vastgesteld dat verdachte in onderhavige strafzaak het oogmerk moet hebben gehad op het wegnemen van geld.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte de in de Inleiding als ‘dader 1’ aangeduide persoon is. Op aanwijzen van de straatcoaches kon de latere verdachte door de betreffende agenten worden aangehouden, welke straatcoaches verdachte hadden aangemerkt als ‘dader 1’.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing van het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2009, NJ 2009, 281, dat “de vraag of bepaalde gedragingen 'wegnemen' opleveren cfm art. 312 Sr of 'afgifte' cfm. art. 317 Sr, niet steeds ondubbelzinnig valt te beantwoorden. Tussen de inhoud van beide begrippen bestaat geen scherpe grens. Zo kan onder bepaalde omstandigheden het gedogen van wegnemen zowel 'wegnemen' als 'afgifte' opleveren. Dat brengt mee dat in voorkomende gevallen aan de feitenrechter enige vrijheid toekomt om bepaalde gedragingen als 'wegnemen' of als 'afgifte' te kwalificeren.”
De rechtbank overweegt derhalve dat de invulling van de begrippen ‘wegnemen’ en ‘afgifte’ elkaar in bepaalde situaties kunnen overlappen.
De rechtbank overweegt dat de in de tenlastelegging (onder de gedachtestreepjes) opgenomen feitelijkheden, op grond van de verklaringen van aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] alsmede de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 5], [slachtoffer 6] en [.] [slachtoffer 7], kunnen worden bewezen. Uit voornoemde verklaringen blijkt dat verdachte hen wilde dwingen hun geld aan hem af te geven. Daarbij heeft verdachte geweld gebruikt en (onder meer met een mes) gedreigd met geweld, kennelijk om deze personen ertoe te brengen hun geld af te geven.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het oogmerk op het wegnemen kan worden gedestilleerd uit de verklaring van verdachte dat hij aan de kleding van één van die personen heeft gevoeld. De rechtbank overweegt dat hetgeen waar de officier van justitie op heeft gewezen, in de tenlastelegging staat opgenomen als ‘fouilleren’, hetgeen enigszins ongelukkig op die wijze in de tenlastelegging staat opgenomen, gezien de uitleg die hieraan normaliter wordt gegeven.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat verdachte inderdaad heeft verklaard dat hij aan de kleding heeft gevoeld, maar toen die persoon hem meedeelde geen geld te hebben is verdachte naar één van de andere personen gelopen. Gelet hierop, en gelet op de overige in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheden, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het oogmerk van verdachte gericht was op de afgifte van geld en niet het wegnemen daarvan. Ten aanzien van dit feit is er dan ook geen overlap bij de invulling van de begrippen ‘wegnemen’ en ‘afgifte’, maar is het oogmerk gericht op de afgifte. Nu er geen poging tot afpersing ten laste is gelegd, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 2:
Bij de beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde, dient de rechtbank een soortgelijke vraag te beantwoorden als ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, te weten de vraag of de tenlastegelegde gedragingen een, kort gezegd, ‘poging tot diefstal met geweld’ oplevert.
De rechtbank overweegt dat aangever [slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij, nadat hij door verdachte tot stoppen gedwongen was, door verdachte werd geslagen op het moment dat aangever weigerde zijn scooter aan verdachte te geven. Hierdoor kwam aangever met zijn scooter ten val. Op het moment dat aangever op de grond lag, werd hij wederom door verdachte geslagen.
Getuige [getuige 1], één van de straatcoaches, zag verdachte een slaande beweging maken in de richting van de grond. Verdachte wilde vervolgens op een scooter stappen en wegrijden, maar werd door een andere persoon tegengehouden.
Getuige [getuige 2], eveneens één van de straatcoaches, heeft verklaard dat hij zag dat verdachte de persoon met de scooter neersloeg, waardoor de jongen met scooter en al omviel. Voornoemde getuige zag dat verdachte de jongen tweemaal sloeg. Verdachte heeft vervolgens de scooter opgepakt.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangever [slachtoffer 8] derhalve steun vindt in de verklaringen van voornoemde straatcoaches.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangever heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft geduwd waardoor aangever en de scooter op de grond viel. Verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij, toen de jongen op de grond lag, de scooter wilde pakken. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zich kan voorstellen dat de jongen heeft gedacht dat verdachte de scooter wilde stelen.
De rechtbank overweegt dat verdachte aan aangever de woorden heeft toegevoegd ‘geef me je scooter’. Deze bewoordingen zouden kunnen duiden op het oogmerk tot het brengen van aangever tot de afgifte van zijn scooter. Echter, de rechtbank overweegt dat, gelet op de hiervoor omschreven gedragingen van verdachte en de hiervoor opgenomen verklaring van verdachte, voor de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte het oogmerk had op het wegnemen van de scooter. Op het moment dat aangever de scooter niet wilde geven, heeft verdachte deze aangever neergeslagen. Vervolgens heeft verdachte, toen aangever op de grond lag, deze aangever nogmaals geslagen, kennelijk om de diefstal van de scooter voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Hierop heeft verdachte de scooter ook daadwerkelijk gepakt. Dat verdachte de scooter vervolgens niet heeft meegenomen, en derhalve de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet heeft voltooid, is gelegen buiten de wil van verdachte.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd zich de scooter van (de vader van) aangever [slachtoffer 8] wederrechtelijk toe te eigenen, voorafgegaan en vergezeld van geweld, zoals hierna omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. Verdachte zal dan ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Voorts gaat de rechtbank uit van de lezing van aangever dat hij door verdachte is geslagen, hetgeen steun vindt in de verklaringen van voornoemde straatcoaches. Zij verklaren niet dat verdachte heeft geduwd. Derhalve zal de in de tenlastelegging opgenomen feitelijkheid die ziet op het duwen door verdachte, niet bewezen worden verklaard.
Feit 3:
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna omschreven, gelet op het relaas van de betreffende verbalisanten.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
2.
hij op 07 mei 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een scooter (merk: Sym-fiddle), toebehorende aan (de vader van) [slachtoffer 8], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer 8], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, immers is/heeft, hij, verdachte, toen aldaar,
- op het fietspad gaan staan, waar die [slachtoffer 8] reed op die scooter (merk: Sym-fiddle) (waardoor die [slachtoffer 8] genoodzaakt was om te stoppen) en
- met kracht in het gezicht van die [slachtoffer 8] geslagen (waardoor die [slachtoffer 8] ten val kwam en terwijl die [slachtoffer 8] zich op de grond bevond) en
- die [slachtoffer 8] de volgende woorden toegevoegd: "Laat mij een rondje rijden." en "Geef me je scooter.",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 08 mei 2011 in de gemeente Almere, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafbare feiten hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden.
Van het onder 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Feit 2:
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
Feit 3:
Wederspannigheid.
7. DE STRAFBAARHEID
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8. DE STRAFOPLEGGING
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake het hem onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de LOVS-richtlijnen en de door het openbaar ministerie te hanteren richtlijnen. Voorts heeft de officier van justitie erop gewezen dat ten aanzien van verdachte nog niet zo lang geleden de PIJ-maatregel is beëindigd en verdachte relatief snel weer in de fout is gegaan. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is het slachtoffer zelfs even buiten bewustzijn geweest door het door verdachte op hem toegepaste geweld.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij de strafeis onbegrijpelijk acht. De officier van justitie heeft gewezen op de LOVS-richtlijnen, welke richtlijnen zien op een voltooid delict. De officier van justitie heeft daarbij geen rekening gehouden met de samenloopregelingen.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van één of meer feiten, heeft de raadsman verzocht geen hogere straf op te leggen dan de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis, met daarbij eventueel een voorwaardelijk op te leggen straf.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijke verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.
Verdachte heeft zich (onder meer) schuldig gemaakt aan poging tot diefstal, voorafgegaan en gevolgd van geweld, die door het slachtoffer als zeer bedreigend en beangstigend is ervaren. Op het moment dat het slachtoffer weerloos op de grond lag, heeft verdachte hem nogmaals geslagen. De rechtbank overweegt dat verdachte, door het plegen van onderhavig feit, aan het slachtoffer schade, maar bovenal angst heeft bezorgd. Voorts dragen dergelijke feiten bij aan het in de maatschappij levende gevoelen dat men zich niet meer rustig en veilig op straat kan begeven.
Bij het opleggen van na te noemen onvoorwaardelijke straf heeft de rechtbank gelet op de geldende LOVS-richtlijnen, die voor een voltooide straatroof met recidive een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden voorschrijft. Bij haar beslissing heeft de rechtbank - ten nadele van verdachte - rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 september 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict, waarvoor hem destijds de PIJ-maatregel is opgelegd. Niet lang nadat deze PIJ-maatregel is beëindigd, heeft verdachte onderhavige feiten begaan. Voorts neemt de rechtbank de mate van het toegepaste geweld in de strafmaat mee, zoals dat hiervoor staat omschreven. De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
9. BENADEELDE PARTIJ
9.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] volledig toe te wijzen (te weten een bedrag van € 400,-), met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr. De vordering is met voldoende stukken onderbouwd. Een dergelijk bedrag zou alleen al als immateriële schade kunnen worden vergoed.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] volledig af te wijzen, aangezien de staving niet overeenkomt met voornoemd bedrag.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 8] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 400,-.
De vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu de beschadiging van de scooter niet is onderbouwd en de examentrainingen die de benadeelde partij heeft gevolgd reeds aan hem zijn gefactureerd voordat het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan. Deze kosten had de benadeelde derhalve ook gemaakt wanneer dit feit niet was gepleegd.
10. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 57, 285, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. BESLISSING
Het onder 1 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De rechtbank bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] dient te worden afgewezen.
Aldus gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. R.F. van Aalst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2011.
Mr. Van Vuure, voornoemd, is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.