ECLI:NL:RBZLY:2011:BV2809

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
1 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/976431-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak na gebrek aan bewijs

In de zaak voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad, uitgesproken op 1 december 2011, stond de verdachte terecht op beschuldiging van mensenhandel en mensensmokkel. De verdachte was niet verschenen op de zitting van 17 november 2011, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.C. Huisman. De officier van justitie, mr. G.R.C. Veurink, eiste een gevangenisstraf van vijf jaar en schadevergoeding voor de benadeelde partijen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend na een tussenvonnis op 29 oktober 2010, omdat het onderzoek als onvolledig werd beschouwd. De rechtbank gaf de rechter-commissaris opdracht om gesprekken tussen de ervaringsdeskundige en de vermeende slachtoffers uit te werken. Na bestudering van deze gesprekken concludeerde de rechtbank dat er geen sprake was van ongeoorloofde druk, waardoor de verklaringen van de vermeende slachtoffers toelaatbaar waren.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De verklaringen van de vermeende slachtoffers waren niet voldoende ondersteund door ander bewijs, zoals tapgesprekken en vluchtgegevens. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, waaronder mensenhandel en mensensmokkel, en verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07. 976431-07 (P)
Uitspraak: 1 december 2011
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar) ,
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft na diverse schorsingen en hervattingen – laatstelijk –
plaatsgevonden op 17 november 2011. De verdachte is 17 november 2011 niet verschenen.
De verdachte is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.
De officier van justitie, mr. G.R.C. Veurink, heeft ter terechtzitting gevorderd, ter zake het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde, de veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, (slachtoffer 1) en (slachtoffer 3) – telkens bij wijze van voorschot - van respectievelijk een bedrag ad
€ 25.000,-- en € 17.500,-- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot bovenvermelde bedragen.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging, zoals deze luidt na toewijzing vordering nadere omschrijving tenlastelegging)
BEWIJS
Verbatim uitgewerkt gespreksverslag tussen de ervaringsdeskundige en (slachtoffer 2), (slachtoffer 1) en (slachtoffer 3).
Op 29 oktober 2010 heeft de rechtbank tussenvonnis gewezen en het onderzoek ter terechtzitting heropend. De rechtbank achtte het onderzoek onvolledig en heeft de rechter-commissaris opdracht gegeven de gesprekken tussen de ervaringsdeskundige en voornoemde vermeende slachtoffers uit te laten werken teneinde te kunnen vaststellen of er sprake is geweest van ongeoorloofde druk en sturing tijdens voornoemde gesprekken.
De rechtbank is, na bestudering van de verbatim uitgewerkte gesprekken met de ervaringsdeskundige (en de verklaringen zoals deze door de vermeende slachtoffers zijn afgelegd bij de politie) van oordeel dat niet is gebleken van een onevenredig zware sturing door de ervaringsdeskundige waardoor de vermeende slachtoffers zodanig zouden zijn beïnvloed dat getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen.
De rechtbank acht de verklaringen derhalve toelaatbaar.
Standpunt verdediging m.b.t. de verbatim uitgewerkte gespreksverslagen
Ter terechtzitting op 17 november 2011 heeft de raadsman van verdachte uitsluiting van de uitgewerkte gespreksverslagen als bewijsmiddel bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat ter terechtzitting op 29 oktober 2010 de rechtbank heeft bevolen dat de uitgewerkte gesprekken zouden worden vastgelegd in een proces-verbaal. Aan die opdracht is volgens de raadsman niet voldaan. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat aan de juistheid van de vertaling kan worden getwijfeld nu uit de uitgewerkte gespreksverslagen niet blijkt dat de gesprekken letterlijk zijn vertaald.
Het oordeel van de rechtbank
Op 29 oktober 2010 heeft de rechtbank bevolen om met behulp van een tolk/vertaler een in de Nederlandse taal gesteld proces-verbaal op te laten maken van de verbatim uitwerking van de audio-opnamen van de gesprekken van de ervaringsdeskundige met de vermeende slachtoffers (slachtoffer 1), (slachtoffer 2) en (slachtoffer 3).
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet geheel aan de opdracht van de rechtbank is voldaan. De gesprekken zijn wel verbatim uitgewerkt en vertaald maar niet in de vorm van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank volgt de conclusie van de raadsman dat voornoemde uitwerkingen moeten worden uitgesloten van het bewijs, echter niet.
Nu de gespreksverslagen niet zijn uitgewerkt in processen-verbaal is de rechtbank van oordeel dat de verslagen als bewijsmiddel conform artikel 339, sub 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten als schriftelijke bescheiden, kunnen worden gebezigd.
Voor wat betreft de juistheid van de vertaling is de rechtbank van oordeel dat, gezien de gedetailleerdheid van de uitwerkingen, uit de uitwerkingen valt op te maken dat het woordelijke weergaven van de gesprekken zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient het er dan ook voor gehouden te worden dat deze uitwerkingen, gezien de gedetailleerde wijze waarop deze zijn opgesteld, en bij gebreke aan onderbouwing van de zijde van de verdediging waaruit blijkt dat aan de juistheid getwijfeld dient te worden, gedegen en volledig zijn vertaald.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Voor wat het verweer betreft van de raadsman inzake ongeoorloofde sturing en druk verwijst de rechtbank naar de eerste alinea onder het kopje “bewijs” betreffende de toelaatbaarheid van de uitgewerkte verslagen.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting 20 en 21 september 2010 met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte kan worden veroordeeld voor (kort gezegd) het primair tenlastegelegde, te weten mensenhandel betreffende (slachtoffer 1) en (slachtoffer 2). De officier van justitie heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen aangevoerd, te weten: de door de vermeende slachtoffers afgelegde verklaringen bij de politie alsmede de gesprekken gevoerd met de ervaringsdeskundige, diverse tapgesprekken alsmede vluchtgegevens.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft op 20 en 21 september 2010 vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde betoogd. De raadsman heeft hiertoe meerdere bewijsverweren gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er naast de verklaringen van de vermeende slachtoffers onvoldoende ondersteunend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 1 primair of subsidiair tenlastegelegde feit.
De rechtbank overweegt daartoe dat de inhoud van de tapgesprekken weliswaar de schijn oproept te gaan over mensenhandel c.q. mensensmokkel doch dat de link naar de vermeende slachtoffers onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van voornoemde tenlastegelegde feiten. Voorts overweegt de rechtbank dat de vluchtgegevens mogelijk bewijzen dat verdachte en het vermeende slachtoffer in hetzelfde vliegtuig aanwezig waren doch dat geen bewijs voorhanden is dat verdachte de vermeende slachtoffers kende of met hen samen reisde. Tot slot overweegt de rechtbank dat het feit dat één van de vermeende slachtoffers bij verdachte in zijn huis in Duitsland is aangetroffen, aan het vooroverwogene niets af doet.
De rechtbank zal verdachte derhalve van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting op 20 en 21 september 2010 met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte kan worden veroordeeld voor (kort gezegd) het primair tenlastegelegde, te weten mensenhandel betreffende 7 meisjes.
De officier van justitie heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen aangevoerd, te weten: de door de vermeende slachtoffers afgelegde verklaringen bij de politie alsmede gespreksverslagen met de ervaringsdeskundige, vluchtgegevens en tapgesprekken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft op 20 en 21 september 2010 vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde betoogd. De raadsman heeft hiertoe meerdere bewijsverweren gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er naast de verklaringen van de vermeende slachtoffers onvoldoende ondersteunend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 2 primair of subsidiair tenlastegelegde feit.
De rechtbank overweegt daartoe dat de inhoud van de tapgesprekken alsmede de door het openbaar ministerie gepresenteerde vluchtgegevens onvoldoende te linken is aan de vermeende slachtoffers om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van voornoemde tenlastegelegde feiten.
De rechtbank zal verdachte derhalve van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting 20 en 21 september 2010 met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte kan worden veroordeeld voor (kort gezegd) mensensmokkel betreffende (slachtoffer 4) en (slachtoffer 5). De officier van justitie heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen aangevoerd, te weten: de door de vermeende slachtoffers afgelegde verklaringen bij politie, de gespreksverslagen met de ervaringsdeskundige en diverse tapgesprekken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft op 20 en 21 september 2010 vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde betoogd. De raadsman heeft hiertoe meerdere bewijsverweren gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er naast de verklaringen van de vermeende slachtoffers onvoldoende ondersteunend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 3 tenlastegelegde feit.
De rechtbank overweegt daartoe dat de inhoud van de tapgesprekken onvoldoende te linken is aan de vermeende slachtoffers om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het voornoemde tenlastegelegde feit.
De rechtbank zal verdachte derhalve van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreken.
Benadeelde partijen
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair en 3 tenlastegelegde zal de rechtbank niet toekomen aan de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen (slachtoffer 3) en (slachtoffer 1). De rechtbank zal derhalve beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 1 primair en subsidiair; 2 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen (slachtoffer 3) en (slachtoffer 1) in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn.
Het bevel voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. F. van der Maden en
J.W.M. Bunt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2011.