RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07.653241-11 (07.653076-11) (P)
07.440188-09 (vtvv)
Uitspraak: 6 december 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(Verdachte),
geboren op (Geboortejaar)
wonende te (Woonplaats)
thans verblijvende in de (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer
Als officier van justitie was aanwezig mr. R. den Haan.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 juli 2011 in de gemeente Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (Slachtoffer 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (Slachtoffer 1) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (één of meermalen) in de buik, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 juli 2011 in de gemeente Deventer opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (Slachtoffer 1)), met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (één of meermalen) in de buik, althans het lichaam heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 04 maart 2011, althans in of omstreeks de periode van 21 januari 2009 tot 04 maart 2011 in de gemeente Deventer, in elk geval in Nederland, een fiets (merk Batavus damesfiets, (framenummer) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen
van die fiets wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 maart 2011, althans in of omstreeks de periode van 21 januari 2009 tot en met 04 maart 2011 in de gemeente Deventer, in elk geval in Nederland, een fiets (merk Batavus damesfiets, (Framenummer) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de maand februari 2011, althans in of omstreeks de periode van 20 januari 2009 tot 04 maart 2011 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (Slachtoffer 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de maand februari 2011, althans in de periode van 20 januari 2009 tot 04 maart 2011 in de gemeente Deventer opzettelijk een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (Slachtoffer 2), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke fiets verdachte anders dan door misdrijf, te weten als gevonden voorwerp,
onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde en tot bewezen verklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde schuldheling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde feit vrijspreken, omdat de rechtbank - evenals de officier van justitie - dit feit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank overweegt dat op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen - waarvan de onderdelen die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten hieronder zijn weergegeven - een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde kan volgen.
Aangever (Slachtoffer 1) heeft, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
Ik doe aangifte van een poging tot zware mishandeling op de (locatie) te Deventer op (Datum) Op (datum) in de avond was ik op het pleintje voor de supermarkt . Ik was daar met een groepje Turkse jongens. (….)
Ik zag dat (Verdachte) kwam aanrijden in een witte auto. Ik ben naar hem toegelopen. (….)
Ik ben bij hem in zijn auto gestapt. (….)
(Verdachte) eiste dat ik uit zijn auto zou stappen. (….)
Ik zag dat hij uit zijn auto stapte. Ik ben ook uitgestapt. (….)
Ik zag dat hij zich ineens omdraaide en een mes in zijn hand hield. (….)
Ik zag dat (Verdachte) uithaalde met het mes. Ik zag dat (Verdachte) recht voor zich uitstak met het mes in mijn richting. Ik voelde toen opeens een enorme pijn in mijn buikstreek. (….)
Ik ben later naar het ziekenhuis gegaan om mij te laten behandelen aan mijn verwonding. Ik heb een snee in mijn buik. Deze snee is ongeveer 2 à 3 cm groot en in het ziekenhuis werd mij verteld dat deze ongeveer 4 à 5 cm diep was. (….)
Getuige (Getuige 1) heeft, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
Op maandag 4 juli 2011 omstreeks 21.00 uur was ik met wat vrienden op de markt. (….)
De donkere man kent een vriend van mij en kwam bij ons staan. (….)
Vlak bij ons stond een auto, kleur wit. (….)
Bij deze auto stond een blanke man. (….)
Deze man sprak de donkere man aan. (….)Ik zag beide personen richting de auto lopen. (….)
De donkere man ging in de auto zitten. (….)
Ik hoorde de blanke man zeggen: “ga eruit”. (….)
Ik zag dat de blanke man wat glinsterends in zijn handen had. Hij had zijn handen achter op zijn rug. Ik zag de blanke man om de auto heen lopen richting de donkere man. Ik zag dat hij een mes in zijn handen had, hij hield het mes in zijn rechterhand. (….)
De donkere man ging uit de auto. Hij probeerde de blanke man weg te duwen. Ik zag de blanke man een wegduw beweging maken met zijn linkerarm en gelijk steken met zijn rechterarm in de richting van de donkere man. Ik zag dat de donkere man gestoken werd net boven zijn navel aan de rechterzijde van zijn lichaam. (….)
De blanke man liep toen hard richting zijn auto en riep tegen ons: “Zo doe je dat” (….)
(Getuige 2) heeft, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
Ik zag dat er twee mannen tegenover elkaar stonden op de markt. Ik zag dat een blanke man tegenover een donkere man stond. Ik zag dat ze wat duw en trekwerk bij elkaar
deden. Ik zag dat de blanke man een mes in zijn rechterhand hield. (….)
Ik zag dat hij het mes op borsthoogte richting van de donkere man bewoog. Ik zag dat hij in de richting van de donkere man stekende/zwaaiende bewegingen maakte. (….)
Verdachte (Verdachte) heeft, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
Gisteren ging ik boodschappen doen bij de (supermarkt) aan de (locatie) in Deventer. (Slachtoffer 1) stond voor de (Supermarkt). (….)
(slachtoffer 1) ging bij mij in de auto zitten. Toen hij bij mij in de auto kwam zitten, maakte hij direct problemen. (….)
Ik ging daar niet op in en toen stapte hij uit mijn auto. Ik zag dat hij bij een aantal Turkse jongens ging staan. (….)
(slachtoffer 1) kwam teruggelopen. (….)
Buiten de auto kwam (slachtoffer 1) voor mij staan. (….)
Ik heb mijn mes, die ik in mijn broeksband had zitten, gepakt en ik heb hem gestoken. Ik stak hem in de buik. (….)
Ik heb het mes bij me gestoken toen (slachtoffer 1) weer naar die Turkse jongens ging. (….)
Ik heb met mijn rechterhand het mes gepakt uit mijn broeksband. Ik stak met het mes in de richting van (slachtoffer 1). Ik voelde wel dat ik hem raakte. (….)
Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting van 22 november 2011 een bekennende verklaring afgelegd, in zoverre dat hij kort samengevat heeft verklaard dat hij op (Datum) op de (locatie) te Deventer (Slachtoffer 1) met een mes heeft gestoken.
In de letselrapportage GGD IJsselland betreffende aangever (slachtoffer 1) staat onder meer het volgende vermeld:
datum letsel: (datum) (….)
steekwond rechts boven in de buik (….)
letsel past bij steekletsel (….)
De rechtbank overweegt dat op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen - waarvan de onderdelen die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten hieronder zijn weergegeven - een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde kan volgen.
Aangever (Slachtoffer 2) heeft, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
Ik doe aangifte van diefstal van een fiets. (….)
Op dinsdag 20 januari 2009 omstreeks 11.00 uur heb ik mijn fiets, merk Batavus, kleur zwart-champagne, afgesloten geparkeerd in een fietsbeugel te Deventer. Toen ik omstreeks 11.30 weer op de plek terugkwam zag ik dat mijn fiets weggenomen was. (….)
De overige gegevens van de fiets zijn opgenomen in de bijgevoegde goederenbijlage. (….)
de hiervoor bedoelde goederenbijlage vermeld onder meer:
Benadeelde: (Slachtoffer 2),
soort fiets, merk Batavus, (Framenummer)
Door de verbalisanten (naam 1) en (naam 2) is het volgende omtrent hun bevindingen gerelateerd:
Op vrijdag 4 maart 2011 waren wij belast met de surveillancedienst te Deventer. (….)
Wij zagen omstreeks 01.20 uur een man fietsen. (….)
Wij zagen dat de man de ons ambtshalve bekende (Verdachte) betrof, verder te noemen verdachte. (….)
Wij zagen dat verdachte gebruik maakte van een Batavus fiets, welke niet voorzien was van een slot. Hierop hebben wij het framenummer van de fiets nagetrokken bij de Meldkamer Oost Nederland. Uit deze bevraging bleek dat de fiets gestolen was op 21 januari 2009. (….)
(Verdachte) heeft, zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
Ik fietste op vrijdag 4 maart 2011 omstreeks 01.25 uur te Deventer. (….)
Ik zag een politieauto rijden. (….)
Ik werd door hen aangesproken en aangehouden terzake heling van de fiets waarop ik reed. (….)
De fiets waarop ik reed is niet van mij. Ik heb deze anderhalve week geleden gevonden bij een container die bij (adres) te Deventer stond. (….)
Ik zag dat er geen slot op die fiets zat en kon deze dus zo meenemen. De fiets was zwart/goud van kleur en van het merk Batavus. (….)
Ik had achteraf wel na kunnen gaan dat een fiets in die staat van onderhoud van diefstal afkomstig kon zijn. (….)
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder
1 primair en 2 subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1 primair
hij op 04 juli 2011 in de gemeente Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (Slachtoffer 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (Slachtoffer 1) met een mes éénmaal in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair
hij in de periode van 21 januari 2009 tot en met 04 maart 2011 in de gemeente Deventer een fiets (merk Batavus damesfiets, framenummer ) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Van het onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
1 primair
Poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
2 subsidiair
Schuldheling,
strafbaar gesteld bij artikel 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond, althans dat verdachte mocht veronderstellen dat er sprake was van een noodweersituatie (putatief noodweer), en dat hij zich in een uit angst voortkomende hevige gemoedsbeweging met een mes heeft verdedigd (noodweerexces) en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht. Verdachte kent de persoon en het agressieve karakter van (Slachtoffer 1). Zowel verdachte als (Slachtoffer 1) kennen het “leven van de straat”. Verdachte stond onder grote druk. (Slachtoffer 1) en verdachte zijn in een conflictsituatie tegenover elkaar komen te staan. Nadat (Slachtoffer 1) een slaande beweging in de richting van verdachte had gemaakt heeft (Slachtoffer 1) met zijn hand een beweging gemaakt naar zijn jas- of broekzak. Onder die omstandigheden kon en mocht verdachte veronderstellen dat (Slachtoffer 1) een mes wilde trekken. Verdachte kon uit zelfverdediging niet anders handelen dan zich met een mes verdedigen.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer sprake dient te zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Voor wat betreft de confrontatie tussen verdachte en (Slachtoffer 1) sluit de rechtbank niet uit dat deze laatste zich onheus tegenover verdachte heeft gedragen en derhalve als veroorzaker van die confrontatie kan worden aangemerkt. Verdachte heeft echter tijdens de confrontatie, nadat hij de autosleutels die (Slachtoffer 1) aanvankelijk van hem had afgepakt weer terug had, nagelaten om met zijn auto weg te rijden teneinde verdere problemen te voorkomen. Integendeel, hij heeft op een moment dat (Slachtoffer 1) van hem en zijn auto wegliep het mes uit zijn auto gepakt, op zijn rug achter zijn broekband gestoken en is weer van de auto weggelopen in de richting waar (Slachtoffer 1) zich
bevond, waarna zij wederom tegenover elkaar kwamen te staan. De rechtbank is - zo al niet kan worden geconcludeerd dat verdachte zelf de confrontatie weer heeft opgezocht en er sprake is van culpa in causa - niet aannemelijk geworden dat er op het moment dat verdachte het mes van achter zijn broekband in zijn hand nam en er mee in de richting van (Slachtoffer 1) stak sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door (Slachtoffer 1). Zowel de diverse getuigenverklaringen (in het bijzonder de verklaringen van (Getuige 1) en (Getuige 2)), als ook de opmerking van verdachte bij de rechter-commissaris dat “hij het niet op zich wilde laten zitten” wijzen niet in die richting.
De rechtbank acht het bestaan van een (vermeende) noodweersituatie dan ook niet aannemelijk geworden, zodat het beroep op (putatief) noodweer(exces) moet falen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd:
- dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van ondergane voorlopige hechtenis, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook indien deze inhouden dat hij een ambulante behandeling bij de Tender of soortgelijke instelling zal ondergaan, en dat verdachte geen contact zal opnemen met (Slachtoffer 1),
- dat de vordering van de benadeelde partij (Slachtoffer 1) zal worden toegewezen tot een bedrag van € 996,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag,
- dat de vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling in de zaak parketnummer 07.440188-09 zal worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval een veroordeling ter zake van beide ten laste gelegde feiten mocht volgen, bepleit om het onvoorwaardelijk deel van een op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de tijd die verdachte op het tijdstip van de uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en voor wat betreft de vordering tenuitvoerlegging verzocht de proeftijd te verlengen.
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij (Slachtoffer 1) bepleit om de benadeelde partij in zijn vordering voor zover het de materiële schade betreft wegens gebrek aan onderbouwing niet ontvankelijk te verklaren en de vordering voor zover het de immateriële schade betreft - nu de schade gezien de rol van (Slachtoffer 1) deels aan diens eigen schuld is te wijten - te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken wordt bij het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden genomen. In het onderhavige geval is sprake geweest van een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, hetgeen als strafverminderend wordt aangemerkt. Echter, de rechtbank heeft sterk als strafverzwarend laten meewegen, dat verdachte - nadat reeds een confrontatie met (Slachtoffer 1) had plaatsgevonden - een relatief groot keukenmes bij zich heeft gestoken en vervolgens opnieuw de confrontatie met (Slachtoffer 1) heeft opgezocht. Verdachte heeft daarbij door met dat mes (Slachtoffer 1) te steken het grote en onaanvaardbare risico genomen dat het conflict met ernstige gevolgen, zoals het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij (Slachtoffer 1), zou aflopen. Daar komt bij dat het incident zich zichtbaar voor het publiek op de openbare weg heeft afgespeeld, hetgeen grote maatschappelijke onrust met zich meebrengt en gevoelens van onveiligheid bij de burgers vergroot.
De rechtbank heeft in het voordeel van de verdachte meegewogen dat hij, zoals uit het hierna te noemen gedragsdeskundig rapport blijkt, als gevolg van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden aangemerkt. Voorts heeft verdachte, zoals uit het hierna te noemen uittreksel justitiële documentatie blijkt weliswaar een omvangrijk strafrechtelijk verleden, maar betreft dit in hoofdzaak vermogensdelicten en is er geen speciale recidive op het gebied van geweldsmisdrijven.
Reclassering heeft in haar rapport van 27 oktober 2011 samengevat het volgende naar voren gebracht. Wij kennen verdachte als een aardige, oprechte jongen met wie allerlei trajecten zijn ingezet. Hij is vol goede moed, start gemotiveerd maar krijgt vervolgens toch moeite met het naleven van regels en afspraken. In de afgelopen jaren leek het beter met verdachte te gaan. Hoewel verdachte zich goed laat aanspreken en zegt zich van risico’s bewust te zijn heeft hij nooit afstand kunnen nemen van de criminele mensen die hij al jaren kent, waaronder het slachtoffer in de onderhavige zaak. Hoewel verdachte in zijn proeftijd is gerecidiveerd adviseert reclassering verdachte nogmaals een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal overeenkomstig het advies van de gedragsdeskundige en gelet op het hiervoor vermelde rapport van de reclassering een deels voorwaardelijke straf op leggen en aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf de bijzondere voorwaarden verbinden dat verdachte onder reclasseringstoezicht zal staan en zich zo nodig op aanwijzing van de reclassering ambulant zal laten behandelen bij de Tender of een soortgelijke instelling.
De rechtbank ziet geen aanleiding om - zoals door reclassering geadviseerd en door de officier van justitie gevorderd - aan verdachte een contactverbod op te leggen ten aanzien van (Slachtoffer 1), omdat dit naar het oordeel van de rechtbank in een relatief kleine stad als Deventer, waar verdachte en (Slachtoffer 1) regelmatig in hetzelfde milieu verkeren, praktisch moeilijk uitvoerbaar lijkt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 oktober 2011;
een de verdachte betreffend rapport d.d. 9 november 2009 uitgebracht door drs. A.W. Sierksma, psycholoog;
een de verdachte betreffend rapport d.d. 27 oktober 2011 uitgebracht door het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij (Slachtoffer 1) is onvoldoende/gebrekkig onderbouwd en (deels) weersproken als gevolg waarvan nader onderzoek nodig is. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij (Slachtoffer 1) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig alsnog de tenuitvoerlegging te gelasten van de in de zaak met parketnummer 07.440188-09 door de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis van
1 december 2009 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Verdachte heeft zich in de proeftijd aan een ernstig geweldsdelict schuldig gemaakt en de verdediging heeft naar het oordeel van de rechtbank geen argumenten aangedragen welke de door de verdediging voorgestelde verlenging van de proeftijd zouden kunnen rechtvaardigen.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het onder 2 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 primair en 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 4 maanden, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld:
• dat de verdachte zich binnen 3 dagen volgend op zijn invrijheidstelling zal melden bij Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering unit Zwolle en zich hierna zal melden op de tijdstippen en zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht,
• dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, ook indien dit inhoudt dat hij een ambulante behandeling zal ondergaan bij de Tender te Deventer of een soortgelijke instelling,
een en ander zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (Slachtoffer 1) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07.440188-09 door de rechtbank Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 1 december 2009 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van A. Samson als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2011.