RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650201-11 (P)
Uitspraak: 17 november 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(Verdachte)
geboren op (geboortejaar)
thans verblijvende in het (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2011 en 3 november 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.F.A. Reichenbach, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. J.P. Scheffer.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 20 juni 2011 in de gemeente Hardenberg opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning/appartement ((adres)) immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een of meer lucifers en/of een of meer doosje(s) met lucifers aangestoken en/of (vervolgens) een of meer brandende lucifers en/of een of meer brandend(e) doosje(s) met lucifers (via een openstaand raam) in voornoemde woning/appartement gegooid, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een gordijn/vitrage (in deze woning/dit appartement), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de (slaapkamer van de) woning/het appartement en/of enkele goederen in de woning/het appartement (gordijn/vitrage en/of kleding) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan gemeen gevaar voor die slaapkamer en/of woning/het appartement en/of het appartementencomplex, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woning/het appartement en/of het appartementencomplex bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast.
Op 20 juni 2011 heeft in een woning gelegen aan (adres) te (plaats) een brand
gewoed. Het perceel is gelegen op de derde verdieping van een flatgebouw dat uit meerdere
woningen en winkels bestaat. Bij het uitbreken van de brand waren twee personen in de
woning aanwezig. De brand is ontstaan doordat de vitrage die achter het openstaande raam van de woning hing vlam heeft gevat. De brandende vitrage is vervolgens door getuigen via het raam naar buiten getrokken en op de galerij gedoofd. In de slaapkamer van de woning zijn resten van verbrande vitrage, schroei- en brandplekken op de vloerbedekking en gedeeltelijk verbrande dekbedjes aangetroffen. Verder zijn in de slaapkamer gedeeltelijk verbrande lucifers en een doosje met daarin twee opgebrande lucifers aangetroffen.
Getuigen (Getuige 1) en (Getuige 2) hebben gezien dat verdachte iets aanstak, dat
zij dit via een openstaand raam bij de woning (adres) naar binnen gooide en dat de
gordijnen vervolgens brandden.
Verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting bekend dat zij voornoemde brand
heeft gesticht. De verdachte, die zelf woonachtig is op de tweede verdieping van
hetzelfde flatgebouw, heeft verklaard dat zij via een openstaand slaapkamerraam brandende
lucifers bij de woning van haar ex-man naar binnen heeft gegooid. Verdachte heeft verklaard
dat zij dit heeft gedaan omdat zij de aandacht van haar ex-man wilde trekken en omdat zij
jaloers was. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij niet heeft nagedacht over de mogelijk
desastreuze gevolgen van de brandstichting.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte het haar ten laste gelegde niet opzettelijk heeft begaan omdat zij ten gevolge van haar psychische stoornis geen enkele controle meer had over haar rationaliteit en bij verdachte daarom ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Het oordeel van de rechtbank
Het verweer: geen opzet.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan van het ontbreken van opzet vanwege een geestelijke stoornis slechts sprake zijn als bij de dader ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbreekt. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke uitzonderlijke situatie zich in onderhavig
geval niet voordoet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Naar haar uiterlijke verschijningsvorm is het gedrag van verdachte, te weten het door een openstaand raam naar binnen werpen van brandende lucifers in een woning, zozeer op een bepaald gevolg gericht, te weten het veroorzaken van brand, dat de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte dit gevolg ook heeft gewild.
Dit geldt te meer nu verdachte ter terechtzitting van 4 november 2011 heeft verklaard dat zij de lucifers naar binnen heeft geworpen om de aandacht van haar ex-echtgenoot te krijgen. De uitzonderlijke situatie dat het verdachte aan elk besef heeft ontbroken kan daarom niet worden aangenomen. Het verweer dat verdachte geen opzet heeft gehad wordt verworpen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
zij op 20 juni 2011 in de gemeente Hardenberg opzettelijk brand heeft gesticht in een woning aan de (adres), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk lucifers aangestoken en/of (vervolgens) brandende lucifers via een openstaand raam in voornoemde woning/appartement gegooid, ten gevolge waarvan enkele goederen in de woning/het appartement (gordijn/vitrage en/of kleding) geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die slaapkamer en/of woning/het appartement en/of het appartementencomplex, en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woning/het appartement en/of het appartementencomplex bevindende personen te duchten was.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Het verweer: niet toerekenbaarheid van het feit.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ex artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het feit haar wegens de ziekelijke stoornis van haar geestvermogens niet kan worden toegerekend.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de deskundige, psychiater drs F.M.J. Bruggeman, in de psychiatrische Pro Justitia rapportage d.d. 9 september 2011 heeft geconcludeerd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde als sterk verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Uit het voorgaande volgt dat het feit verdachte voor een deel wel kan worden toegerekend.
Gelet hierop is van een situatie als bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht geen
sprake. Het verweer dat het feit verdachte op grond van een ziekelijke stoornis niet kan
worden toegerekend wordt daarom verworpen.
Er zijn geen overige feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden dagen waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies d.d. 21 september 2011.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet in het strafrecht thuis hoort maar in een omgeving waar zij voldoende geestelijke zorg en begeleiding kan ontvangen. De raadsman heeft in het kader van de strafmaat voorts gewezen op het feit dat de kans op recidive blijkens de rapportages beperkt wordt geacht, dat verdachte first offender is en dat de verhouding tussen verdachte en haar ex-echtenoot beter is dan voor het incident.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Verdachte heeft brandende lucifers door een openstaand raam van de woning van haar ex echtgenoot gegooid waardoor de vitrage vlam vatte. Dit terwijl haar ex-echtgenoot en een vriendin van hem in de woning aanwezig waren. Het hoeft geen betoog dat dit gedrag zeer gevaarzettend is geweest. Door haar handelwijze heeft verdachte groot gevaar veroorzaakt voor de in het flatgebouw aanwezige personen en goederen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dat de schade beperkt is gebleven is niet aan verdachte, maar aan kordaat ingrijpen van derden te danken.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een gevangenisstraf toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van eerdergenoemde psychiatrische Pro Justitia rapportage d.d. 9 september 2011, uitgebracht door psychiater drs F.M.J. Bruggeman. Deze rapportage houdt onder meer, verkort weergegeven, in:
“Betrokkene is een 47 jarige vrouw met een langdurige psychiatrische voorgeschiedenis. Vanaf haar jong volwassenheid heeft zij niet goed gefunctioneerd in verschillende domeinen zoals werk, relaties en familie. Er is sprake van sociale isolatie, achterdocht, magisch denken, betrekkingsideeën, merkwaardige gedachten, zonderling gedrag en het onvermogen om haar leven te organiseren. De verschillende behandelingen hebben geen fundamenteel verschil gemaakt (…) Het recidiverisico acht ik zeer beperkt. Betrokkene heeft in een uitzonderlijke situatie, namelijk verschillende afwijzingen in een tijdsbestek van een aantal uren, het delict gepleegd. In het verleden heeft zich geen acting-out gedrag op deze wijze voorgedaan.(…) Bij betrokkene is er sprake van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis (…) Deze stoornis was ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig. (…). De schizotypische persoonlijkheidsstoornis van betrokkene, de zeer stresserende omstandigheden, de verschillende afwijzingen en het door haar ervaren verdriet over de afwijzingen hebben de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde in sterke mate beïnvloed. (..) Op basis van de schizotypische persoonlijkheid heeft betrokkene een vertekend beeld van de werkelijkheid. Juist de aanwezigheid van een jongere vrouw in het huis van haar ex-man , het slechtnieuws gesprek van haar voogd over haar dochter (definitieve uithuisplaatsing) en de voor haar tergende afwijzing van haar ex-man hebben ertoe geleid dat betrokkene impulsief haar woede heeft uitgeageerd in de bewuste brandstichting. Vanuit de schizotypische persoonlijkheid reageert betrokkene concretistisch. “Ik word niet door hem gezien, Ik zal zorgen dat hij me ziet”. De realiteitstoetsing faalt. De achterdocht naar haar ex-man, het verdriet over haar dochter maar vooral de woede hebben gemaakt dat betrokkene in een soort vernauwd bewustzijn het delict heeft gepleegd.”
Bruggeman heeft op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde te beschouwen is als sterk verminderd toerekeningsvatbaar en heeft geadviseerd om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich richt naar de aanwijzingen van de reclassering ook als deze inhouden een poliklinische behandeling bij de AFPN te Zwolle en beschermd wonen met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 21 september 2011. De reclassering schat de recidivekans in als laag gemiddeld en adviseert een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: een meldingsgebod, behandelverplichting bij de AFPN, een contactverbod met haar ex-echtgenoot (slachtoffer 1), meewerken aan ambulante begeleiding door ZorgZaak en meewerken aan beschermd wonen/woningruil.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op de in de rapporten genoemde gronden over en maakt dit oordeel, ook wat betreft de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, van de deskundigen tot het hare.
Voor wat betreft de op te leggen gevangenisstraf werkt in het geval van verdachte strafverlagend dat zij sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 22 september 2011 waaruit blijkt dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande termen aanwezig om een aanzienlijk gedeelte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde zoals in het reclasseringsadvies d.d. 21 september 2011 geadviseerd.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij partij (slachtoffer 1) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 35,09, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 7 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Stichting Reclassering Nederland, ook indien zulks inhoudt dat verdachte zich moet houden aan een meldingsgebod, dat zij zal meewerken aan een behandeling door het AFPN te Zwolle, dat zij meewerkt aan begeleiding door Zorgzaak en dat zij zal meewerken aan beschermd wonen, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Als bijzondere voorwaarde wordt voorts gesteld dat verdachte op geen enkele wijze contact zal hebben met aangever . (slachtoffer 1), zulks met uitzondering van het contact dat plaatsvindt met goedkeuring door Reclassering Nederland.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer 1), wonende te (adres), van een bedrag van € 35,09 (zegge: vijfendertig euro en negen eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 juni 2011, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2011.