ECLI:NL:RBZLY:2011:BU9546

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660182-11 (P)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan politieambtenaren en ex-partner

Op 23 juni 2011 heeft de verdachte, [naam verdachte], in de gemeente Almere geprobeerd om met zijn auto in te rijden op een politieauto waarin agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten. De politieauto was op dat moment bezig om de weg te versperren om de verdachte te stoppen. De rechtbank oordeelt dat de kans op zwaar lichamelijk letsel door het inrijden op de politieauto aanmerkelijk was, maar dat de kans op overlijden van de inzittenden niet aanmerkelijk was. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdachte dat hij eerder had geremd dan de verbalisanten hebben verklaard. De verdachte is ook beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn ex-partner, [aangeefster]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar bij de keel heeft vastgepakt en dichtgeknepen, wat de kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar acht de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 420 dagen, waarvan 287 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een locatieverbod. De benadeelde partijen, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], hebben schadevergoeding gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.660182-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2011 te Lelystad. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.Th. Offreins, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.J. Buis, en van de standpunten door de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht.
DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] (agent, basiseenheid Politie Flevoland) en/of [verbalisant 2] (Commissaris Politie Flevoland) van het leven te beroven, met dat opzet met de door hem bestuurde auto met een snelheid gelegen tussen de 60 en 100 kilometer per uur, in elk geval met, een gelet op de omstandigheden, hoge snelheid is ingereden op die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], die op dat moment in een opvallend dienstvoertuig zaten en daarmee de weg versperd hadden teneinde de doorgang voor verdachte te blokkeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en) genaamd [verbalisant 1] (agent, basiseenheid Politie Flevoland) en/of [verbalisant 2] (Commissaris Politie Flevoland), zijnde (een) ambtena(a)r(en) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met de door hem bestuurde auto met een snelheid gelegen tussen de 60 en 100 kilometer per uur, in elk geval met, een gelet op de omstandigheden, hoge snelheid is ingereden op die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], die op dat moment in een opvallend dienstvoertuig zaten en daarmee de weg versperd hadden teneinde de doorgang voor verdachte te blokkeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [aangeefster] van het leven te beroven, met dat opzet, die [aangeefster] met twee handen bij de keel heeft vastgepakt en/of vervolgens de keel met kracht heeft dichtgeknepen en/of gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen gehouden en/of aldus gedurende enige tijd die [aangeefster] de ademhaling heeft belet en/of belemmerd en/of daarbij op enig moment heeft gezegd:"Ik ga je vermoorden, ik vermoord je.", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote genaamd [aangeefster], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangeefster] meermalen met de vuist tegen het bovenlichaam heeft geslagen/gestompt en/of vervolgens met twee handen bij de keel heeft vastgepakt en/of vervolgens de keel met kracht heeft dichtgeknepen en/of gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen gehouden en/of aldus gedurende enige tijd die [aangeefster] de ademhaling heeft belet en/of belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank op basis van het voorliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende vast.
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
Op 23 juni 2011 kwam er bij de politie Flevoland een melding binnen om [naam verdachte] ter hoogte van de [straat] in Almere aan te houden. Hij zou in de woning gelegen aan de [straat] [nummer] zijn ex-vrouw bij haar keel hebben gegrepen en haar keel hebben dichtgeknepen. Verdachte heeft de woning verlaten en is weggereden in een zwarte Opel Meriva.
Ter hoogte van de [straat] zagen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verdachte rijden. Verbalisanten gaven door middel van het politietransparant een stopteken aan verdachte. Verdachte stopte echter niet en verhoogde zijn snelheid. Verbalisanten hebben de optische en geluidssignalen ontstoken en de achtervolging ingezet. Eenmaal op de [straat] reed verdachte met een snelheid boven de maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur. Ter hoogte van de [brug] zagen verbalisanten een opvallend surveillancevoertuig trachten verdachte te doen stoppen door de weg te versperren op de rechter rijstrook.
Op 24 juni 2011 doen [verbalisant 2], commissaris van de politie Flevoland en agent
[verbalisant 1] aangifte. Zij verklaarden dat op 23 juni 2011 verdachte met zijn auto in was gereden op de politieauto waarin zij zich bevonden, terwijl ene botsing nog net is voorkomen door het op het laatste moment achteruit rijden van de politieauto.
Op 23 juni 2011 doet [aangeefster] aangifte. Zij verklaarde dat op 23 juni 2011 in haar woning in Almere haar ex-partner [naam verdachte] op haar af kwam rennen en met zijn vuisten op haar bovenlichaam stompte. Vervolgens pakte [naam verdachte] haar met zijn handen bij haar keel vast. Door het vastgrijpen van de keel en het dichtknijpen ervan kon aangeefster op een gegeven bijna geen adem meer halen. Na tussenkomst van haar oudste zoon stopte [verdachte] met het dichtknijpen van de keel. Bij de aangifte zijn foto’s van het letsel gevoegd.
Verdachte is naar aanleiding van het voorgaande aangehouden. Hij heeft een bekennende verklaring afgelegd, met dien verstande dat hij aangeeft aangeefster [aangeefster] niet te hebben willen vermoorden en dat hij niet op de politieauto heeft willen inrijden en deze zelf juist heeft ontweken en zijn auto de berm in heeft gestuurd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en zal worden veroordeeld ter zake het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde.
Hij heeft voor een bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] waaruit blijkt dat verdachte met een hoge snelheid over de [straat] heeft gereden en vervolgens ingereden is op een opvallend surveillancevoertuig van de politie, dat een botsing nog net op het laatste moment heeft kunnen ontwijken door achteruit te rijden. Daarnaast heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van verbalisant [verbalisant 1] en de verklaring van verdachte.
Een bewezenverklaring van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie volgen uit de aangifte van de ex-partner van verdachte. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de foto’s van het letsel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een algehele vrijspraak bepleit.
Daartoe heeft hij voor het onder 1. ten laste gelegde primair aangevoerd dat, gelet op de zich in het dossier bevindende verklaringen, het aannemelijk is dat verdachte op de [straat] reed met een snelheid van 80 kilometer per uur. De afstand van de rotonde aan de [straat] naar de brug bij de [vaart] bedraagt 212,5 meter. Getuigen hebben verklaard dat de politieauto waarin agenten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zaten dichter bij de brug dan bij de rotonde stond. Gelet op een bij deze waarneming te hanteren marge van 20 meter zou dit betekenen dat de politieauto op ongeveer 80 meter afstand stond van de brug. Hiervan uitgaande zou - rekeninghoudende met de staat waarin de auto van verdachte (Opel Meriva) verkeerde en de staat van het wegdek - de stopafstand 78 meter bedragen. Voorgaande impliceert dat verdachte, om vóór de politieauto op de [straat] tot stilstand te komen, al eerder had moeten remmen.
Bovendien heeft agent [verbalisant 1] verklaard dat hij, terwijl verdachte de politieauto waarin hij en zijn collega [verbalisant 2] zaten tot een afstand van 20 meter genaderd was, in één seconde is weggereden. Dat is, gelet op de snelheid waarmee verdachte zich voortbewoog, technisch niet mogelijk. Gelet op voornoemde afstand en de snelheid waarmee verdachte reed, had agent [verbalisant 1] niet door zijn voertuig te verplaatsen, een botsing kunnen voorkomen. De conclusie kan niet anders zijn dan dat verdachte moet hebben uitgeweken om te voorkomen dat hij de politieauto zou raken.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen voorwaardelijk opzet had op het veroorzaken van de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van de agenten. Verdachte is immers uitgeweken.
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen voorwaardelijk opzet had op het veroorzaken van de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat er op de foto’s slechts een verkleuring in de hals te zien is, terwijl in de letselverklaring wordt vermeld dat aangeefster in haar nek is vastgegrepen. Om te komen tot een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had verdachte meer kracht moeten gebruiken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Het onder 1. ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1. primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen verklaard. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Poging tot doodslag
Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte opzet, in de zin van bedoeling of oogmerk, heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – i.c. de dood van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1]– is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank is van oordeel dat bij het met een auto met enige snelheid inrijden op een andere auto de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk te noemen is, maar dat de kans op het tengevolge daarvan ook overlijden van een slachtoffer, naar algemene ervaringsregels, niet aanmerkelijk te noemen is.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1. primair ten laste gelegde.
Poging tot zware mishandeling
Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde kan echter wel bewezen worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en aangevers [verbalisant 2] en [verbalisant 1] vast dat een botsing tussen de Opel Meriva van verdachte en het opvallende surveillancevoertuig - waarin zich [verbalisant 2] en [verbalisant 1] bevonden – op de [straat] is voorkomen doordat [verbalisant 1] met het surveillancevoertuig is uitgeweken naar de rechter rijstrook.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verklaren dat zij op de [straat], ter hoogte van de [brug], het surveillancevoertuig met daarin [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zagen. Zij probeerden de weg te versperren door de voor verdachte rechter rijstrook van de weg te versperren. Op het moment dat verdachte het surveillancevoertuig bijna raakte, kon de bestuurder van het surveillancevoertuig nog net van rijstrook verwisselen om zo een aanrijding te voorkomen.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaringen van [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. Zij verklaarden dat de Opel Meriva met daarin verdachte in hun richting kwam rijden toen zij de weg wilden blokkeren. Het surveillancevoertuig stond voor tweederde op de rijstrook. Toen verbalisanten constateerden dat verdachte geen aanstalten maakte om te stoppen dan wel uit te wijken en zonder snelheid recht op hen afkwam, heeft verbalisant [verbalisant 1] gas gegeven om een frontale botsing te voorkomen.
De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de raadsman dat verdachte, gezien zijn snelheid en de daarbij behorende remweg en stopafstand, de afstand van het surveillancevoertuig tot de [brug] en de plaats waar de auto van verdachte uiteindelijk tot stilstand is gekomen, eerder heeft geremd dan de verbalisanten hebben verklaard.
De rechtbank volgt, gelet op het hiervoor overwogene, niet de verklaring van verdachte dat hij op het moment dat hij het surveillancevoertuig op de [straat] stil zag staan al geremd heeft. Deze verklaring is niet aannemelijk omdat verbalisant [verbalisant 4] – die achter de Opel Meriva van verdachte reed – bij de rechter-commissaris verklaarde geen remlichten te hebben gezien. Tevens verklaarde verbalisant [verbalisant 4] dat verdachte met een behoorlijke snelheid op het surveillancevoertuig afreed , wat bevestigd wordt door verbalisant [verbalisant 3]. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte, gelet op de paniektoestand waarin hij zich, zoals hij ter terechtzitting op 12 december 2011 verklaarde, bevond, slechts de veronderstelling had dat hij al voor het surveillancevoertuig heeft geremd.
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer van de raadsman dat het technisch gezien niet mogelijk is dat verbalisant [verbalisant 1], toen verdachte op een afstand van 20 meter van het surveillancevoertuig was, het surveillancevoertuig alsnog verplaatst heeft en uitsluitend daardoor een bostsing heeft weten te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat niet exact vast staat met welke snelheid verdachte op de [straat] heeft gereden. De rechtbank hanteert voor de snelheid een ondergrens van 60 kilometer per uur, nu meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte boven de toegestane snelheid van 50 kilometer per uur reed. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn stelling dat verdachte 80 kilometer per uur reed, omdat deze niet door bewijsmiddelen wordt gestaafd. De rechtbank verwerpt daarom ook het verweer dat verdachte zich aldus met een snelheid van ongeveer 20 meter per seconde verplaatste in de richting van het surveillancevoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], en het gelet op deze snelheid onmogelijk zou zijn dat verbalisant [verbalisant 1], toen verdachte zich op 20 meter afstand van het surveillancevoertuig bevond, het surveillancevoertuig heeft verplaatst, als gevolg waarvan een botsing is voorkomen.
Het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank acht, gelet op de aangifte van [aangeefster] en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, inhoudende dat hij zijn ex-vrouw op de borstkas heeft geslagen en vervolgens met twee handen bij de keel heeft vastgepakt , en de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie dat hij de keel dicht heeft geknepen , wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde handelen heeft begaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst hoe dit handelen gekwalificeerd dient te worden.
Poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden. Zij overweegt daartoe dat voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood - aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het behoeft geen nader betoog dat het met kracht dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel, indien voortgezet, in zijn algemeenheid leidt tot de dood van degene die die handeling ondergaat. Een van de meest elementaire functies van het menselijk lichaam, de ademhaling, wordt daardoor immers geblokkeerd. De verdachte heeft echter verklaard dat hij ten tijde van de betreffende gedragingen zijn ex-vrouw niet wilde vermoorden, maar haar pijn wilde doen. Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat zij dacht dat verdachte haar wilde vermoorden. Door de greep om haar keel kon zij bijna geen adem meer halen. Nu aangeefster niet heeft verklaard hoe lang het dichtknijpen heeft geduurd, of dit met kracht - en zo ja met hoeveel kracht - gebeurde en evenmin of zij, als gevolg van dat dichtgeknepen houden van haar keel, helemaal geen adem meer kon halen, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om het handelen te kwalificeren als een poging tot doodslag.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van het onder 2. primair ten laste gelegde.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank is, in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, wel van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Verdachte heeft verklaard dat hij 2 à 3 minuten zijn ex-vrouw heeft vastgepakt bij de keel. Zoals hiervoor al overwogen heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij de keel van zijn ex-vrouw heeft dichtgeknepen om haar pijn te doen.
De rechtbank overweegt dat het gedurende 2 à 3 minuten dichtknijpen van iemands keel in zijn algemeenheid de aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Immers op die plaats bevinden zich kwetsbare en vitale weke delen van de hals. Door zo te handelen heeft verdachte willens en wetens deze aanmerkelijke kans aanvaard dat deze vitale delen beschadigd zouden worden waardoor zwaar lichamelijk letsel het gevolg had kunnen zijn. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende foto’s van rode striemen in de hals van aangeefster [aangeefster], constitueren naar het oordeel van de rechtbank het opzet, tenminste in voorwaardelijke zin, van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel .
DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op 23 juni 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen, genaamd [verbalisant 1] agent, basiseenheid Politie Flevoland en [verbalisant 2], Commissaris Politie Flevoland, zijnde ambtenaren gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met de door hem bestuurde auto met,een gelet op de omstandigheden, hoge snelheid is ingereden op die [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die op dat moment in een opvallend dienstvoertuig zaten en daarmee de weg versperd hadden teneinde de doorgang voor verdachte te blokkeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. subsidiair
op 23 juni 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote genaamd [aangeefster], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangeefster] meermalen met de vuist tegen het bovenlichaam heeft geslagen en vervolgens met twee handen bij de keel heeft vastgepakt en vervolgens de keel heeft dichtgeknepen en gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen gehouden en aldus gedurende enige tijd die [aangeefster] de ademhaling heeft belemmerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE KWALIFICATIE
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op:
1. subsidiair en 2. subsidiair, telkens:
Poging tot zware mishandeling.
DE STRAFBAARHEID
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
DE STRAFOPLEGGING
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen verklaarde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 420 (vierhonderdtwintig) dagen waarvan 287 (tweehonderdzevenentachtig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met als bijzondere voorwaarden:
- Reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt een meldplicht dan wel een behandeling bij de GGZ instelling De Meregaard en/of bij De Waag;
- een locatieverbod voor de [straat] in Almere en
- niet middellijk of onmiddellijk contact opnemen met [aangeefster], anders dan door tussenkomst van Reclassering Nederland.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd verdachte een ontzegging van de rijbevoegd voor de duur van 2 (twee) jaren op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, indien de rechtbank tot een bezewenverklaring komt, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, met een voorwaardelijk gedeelte van 60 (zestig) dagen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, een passende straf zou zijn. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat een rijontzegging voor de duur van 2 (twee) jaar fors is, gelet op het feit dat verdachte geen justitiële documentatie heeft.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte uitgebrachte gedragskundige rapportage van klinisch psycholoog, drs. J.P.M. van der Leeuw, d.d. 28 september 2011.
Psycholoog Van der Leeuw constateert dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte lijdt aan een depressieve stoornis en heeft een persoonlijkheidsstructuur met narcistische trekken. Van der Leeuw merkt op dat een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO overwogen kan worden. Voorgaande depressieve stoornis was aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Op grond van het zwakke zelfgevoel is verdachte aangewezen op vastigheid, structuur en steun van zijn omgeving. Bij het wegvallen van zijn werk en zijn relatie en daarnaast ook het in de steek laten van verdachte door zijn zus en de hulpverlening, kregen lang verborgen gehouden angst en boosheid de overhand. Verdachte kon niet meer adequaat handelen en reageerde in paniek en gedreven door angst. Van der Leeuw adviseert dan ook verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt deze conclusie over. Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De deskundige adviseert om de kans op recidive terug te dringen verdachte binnen het kader van een bijzondere voorwaarde te verplichten tot reclasseringscontact, ook indien dit inhoudt het continueren van de behandeling bij De Meregaard en het zich wenden tot een forensisch psychiatrische polikliniek voor een behandeling.
De reclassering schat het recidiverisico in haar rapport d.d. 26 oktober 2011 in als hoog gemiddeld. De reclassering adviseert dat verdachte werkt aan een terugvalpreventieplan en het delictscenario inzichtelijk maakt. Om dit te bewerkstelligen, komt de reclassering tot een plan van aanpak waarbij verdachte zich als onderdeel van het reclasseringscontact verplicht laat behandelen bij De Waag en de GGZ-instelling De Meregaard.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige misdrijven, te weten het inrijden op een politieauto en het proberen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen bij zijn ex-partner. Verdachte heeft zich in dezen laten leiden door emoties en heeft geen enkel moment beseft dat de inzittenden van de politieauto en zijn ex-vrouw door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen. Dit wijst op een groot gebrek aan normbesef bij verdachte.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij openheid van zaken heeft gegeven en bij de politie grotendeels bekennende verklaringen heeft afgelegd. Ook heeft hij er blijk van gegeven inzicht te hebben in het wederrechtelijke karakter van zijn handelen.
De rechtbank heeft bij haar strafoplegging tevens rekening gehouden met uitspraken van landelijk vergelijkbare zaken en met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 november 2011, waaruit blijkt dat verdachte een first offender is.
Naar het oordeel van de rechtbank dient, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd. De rechtbank is echter tevens van oordeel dat verdachte behandeling behoeft en zal daartoe aan hem een gevangenisstraf opleggen die de mogelijkheid biedt tot het opleggen van een gedeelte daarvan in voorwaardelijke vorm, teneinde een verplicht reclasseringstoezicht en ambulante behandelingen mogelijk te maken. Tevens is de rechtbank van oordeel dat het, om de recidivekans te verkleinen, noodzakelijk is om verdachte een locatieverbod op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat verdachte een first offender is kan worden volstaan met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
DE BENADEELDE PARTIJEN
Voor aanvang van de terechtzitting hebben [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zich als benadeelde partijen in dit geding gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partijen begroot op € 500, -, zijnde immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft primair, gelet op de door hem betoogde vrijspraak, verzocht de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft hij zich, indien een bewezenverklaring zou volgen, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat zowel de benadeelde partij [verbalisant 2] als benadeelde partij [verbalisant 1] rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van deze schade is vast komen te staan op een bedrag van € 500,--.
De vorderingen van de benadeelde partij, die in hun vordering ontvankelijk zijn, zijn in die zin toewijsbaar.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
DE TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder de bewezenverklaring is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 420 (vierhonderdtwintig) dagen waarvan 287 (tweehonderdzevenentachtig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* op grond dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
* op grond dat verdachte gedurende de proeftijd de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt het continueren van de behandeling bij de GGZ instelling De Meregaard, dan wel het volgen van een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal begeven in de [straat] in Almere, anders dan door tussenkomst van Reclassering Nederland;
- legt aan verdachte op een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 (zes) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- heft op het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
[verbalisant 2]
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2];
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2], wonende te Almere, van een bedrag van € 500,--;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 500,--, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis;
[verbalisant 1]
- wijst toe de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1];
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1], wonende te Lelystad, van een bedrag van € 500,--;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot
€ 500,--, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. M.A.A. ter Meer-Siebers en R.F. van Aalst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2011.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.