ECLI:NL:RBZLY:2011:BU9355

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
27 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/400106-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling van een kind door onthouden van voeding

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 27 december 2011 uitspraak gedaan in een zaak tegen een moeder die haar kind, (slachtoffer), voeding heeft onthouden, wat leidde tot ernstige ondervoeding en een levensbedreigende situatie. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder medische professionals die de toestand van het kind hebben beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen somatische oorzaak was voor de ernstige ziekteverschijnselen van het kind, maar dat deze het gevolg waren van het opzettelijk onthouden van adequate voeding door de moeder. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan haar kind. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 583 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de proeftijd, waaronder een verplichte behandeling bij een forensische polikliniek. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar geestelijke gezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.400106-09(P)
Uitspraak: 27 december 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2010, 16 september 2010 en 13 december 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. C.C.S. Bordenga-Koppes.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1 primair:
zij in of omstreeks de periode van 17 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 te Slagharen, althans in de gemeente Hardenberg, althans in de gemeente(n) Hardenberg en/of Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk haar dochter, te weten (slachtoffer) (geboortedatum) van het leven te beroven, met dat opzet toen aldaar een of meermalen (aan) die (slachtoffer) (voldoende en adequate) voeding heeft onthouden en/of een of meermalen onvoldoende en/of niet adequate voeding heeft toegediend en/of (daartoe) de toe te dienen voeding heeft verdund en/althans een of meermalen de samenstelling van de voeding heeft gewijzigd (waardoor bij die (slachtoffer) (zeer ernstige) ondervoeding en/of de levensbedreigende medische situatie failure to thrive ontstond), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 17 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 te Slagharen, althans in de gemeente Hardenberg, en/of in de gemeente Groningen, aan haar kind (te weten (slachtoffer), (geboortedatum), opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade,
zwaar lichamelijk letsel ((zeer ernstige) ondervoeding en/of (ernstige) failure to thrive en/of diverse (langdurige) ziekenhuisopnames, te weten (bij benadering) van 3 maart 2008 tot en met 4 april 2008 en/of van 12 april 2008 tot en met 6 juli 2008 en/of van 11/12 juli 2008 tot en met 31 juli 2008 en/of onnodige zware/belastende medische ingrepen/diagnostiek) heeft toegebracht, door haar toen aldaar opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
een of meermalen (voldoende en adequate) voeding te onthouden en/of een of meermalen
onvoldoende en/of niet adequate voeding toe te dienen en/of (daartoe) de toe te dienen voeding te verdunnen en/althans een of meermalen de samenstelling van de voeding te wijzigen;
1 meer subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 17 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 te Slagharen, althans in de gemeente Hardenberg en/of de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten haar dochter (slachtoffer) (geboortedatum), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet toen aldaar een of meermalen (aan) die (slachtoffer) (voldoende en adequate) voeding heeft onthouden en/of een of meermalen onvoldoende en/of niet adequate voeding heeft toegediend en/of (daartoe) de toe te dienen voeding heeft verdund en/althans een of meermalen de samenstelling van de voeding heeft gewijzigd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij één of meermalen in of omstreeks de periode van 17 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 te Slagharen, in de gemeente Hardenberg, althans in de gemeente(n) Hardenberg en/of Groningen opzettelijk (slachtoffer) (geboortedatum), tot wiens onderhoud en/of verzorging zij krachtens het (artikel 1:247 van het) Burgerlijk Wetboek, althans krachtens wet, verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk die (slachtoffer) een of meermalen (voldoende en adequate) voeding onthouden en/of een of meermalen onvoldoende en/of niet adequate voeding toegediend en/of (daartoe) de toe te dienen voeding verdund en/althans een of meermalen de samenstelling van de voeding gewijzigd, tengevolge waarvan die (slachtoffer) zwaar lichamelijk letsel ( (zeer ernstige) ondervoeding en/of (ernstige) failure to thrive en/of diverse (langdurige) ziekenhuisopnames, te weten (bij benadering) van 3 maart 2008 tot en met 4 april 2008 en/of van 12 april 2008 tot en met 6 juli 2008 en/of van 11/12 juli 2008 tot en met 31 juli 2008 en/of onnodig zware/belastende medische ingrepen/diagnostiek) heeft bekomen;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair aan verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag op haar kind en het onder 2 aan verdachte ten laste gelegde opzettelijk in hulpeloze toestand laten of brengen van haar kind.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal van het haar ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit vrijspreken, omdat de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht met name niet bewezen dat de verdachte opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de dood van (slachtoffer). Hoewel in het dossier valt te lezen dat (slachtoffer) levensbedreigend ziek is geweest, vindt de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om te kunnen stellen dat verdachte met haar handelen daadwerkelijk heeft beoogd te proberen (slachtoffer)(uiteindelijk) van het leven te beroven dan wel dat zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar dochter het leven zou verliezen. Voor dit laatste acht de rechtbank redengevend dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode wel steeds medische hulp heeft ingeroepen dan wel heeft toegestaan en haar dochter heeft laten verplegen en verzorgen in het ziekenhuis en aldus tot op zekere hoogte eraan heeft meegewerkt dat medisch ingrijpen bij dreigende (fatale) complicaties mogelijk zou zijn. Bewuste aanvaarding van het hiervoor omschreven risico is daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan.
De rechtbank overweegt dat op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen - waarvan de onderdelen die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten hieronder zijn weergegeven – in onderlinge samenhang bezien -een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wel kan volgen.
1. De aangifte
Op 7 augustus 2008 doet (naam), werkzaam bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, aangifte en verklaart daarbij, zakelijk weergegeven, onder meer:
(….)
“Ik wil aangifte doen van het feit dat er mogelijk sprake is van ernstige benadeling van de gezondheid van een baby van bijna een half jaar oud, die sinds haar geboorte nauwelijks gegroeid is. Ze woog bij haar geboorte 3060 gram en op 19 juli slechts 3640 gram. Het gaat om (slachtoffer), geboren op (geboortedtum), nu verblijvende in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG).
Haar ouders zijn genaamd: (naam vader) en (naam moeder), geboren op (geboortejaar).
Op 31 juli 2008 werd ik telefonisch op de hoogte gesteld door de binnen het AMK werkzame vertrouwensarts (naam). Zij vertelde dat zij een telefoontje had gekregen van (naam) van het UMCG over bovengenoemd kindje. (naam) vertelde dat het kindje nauwelijks groeide en dat medische oorzaken hiervoor uitgesloten waren. (naam) had zeer sterke aanwijzingen dat de moeder van het kind, het kind voeding onthield.” (….)
2. (naam)
Op 11 november 2008 doet (naam), kinderarts-intensivist UMCG Groningen, schriftelijk verslag aan de huisarts (naam) te Slagharen en (in kopie) aan (naam), kinderarts Röpcke-Zweers Ziekenhuis te Hardenberg. Zij schrijft, zakelijk weergegeven, onder meer:
“(slachtoffer), geboren (geboortejaar), was van 28 juli 2008 tot en met 6 augustus 2008 opgenomen op de kinder intensive-care van het Beatrix Kinderziekenhuis. (….)
Bij (slachtoffer)is sinds de leeftijd van enkele weken sprake van een failure to thrive. Voor onderzoek naar de oorzaak en behandeling van de failure to thrive is zij langdurig opgenomen in afwisselend het Röpcke-Zweers ziekenhuis te Hardenberg en het UMC te Groningen. (….)
Er was sprake van een failure to thrive ondanks hoog calorische continue sondevoeding, zonder aanwijzingen voor een verhoogd metabolisme (ten gevolge van een onderliggende ziekte) en zonder verliezen van voeding, waarbij de geringe hoeveelheid en weinig frequente ontlasting (in relatie tot de hoeveelheid sondevoeding) opviel. Deze combinatie van gegevens past niet bij een bestaand ziektebeeld. Derhalve rees de verdenking op manipulatie van de sondevoeding door (een van) de ouders. (….)
Tijdens observatie van (slachtoffer)(door ondergetekende) werd gezien dat moeder, toen zij terugkwam op de afdeling na een korte afwezigheid, een volle fles sondevoeding uit haar tas haalde en op de bedkar van (slachtoffer)zette. Deze sondevoedingsfles was eerder door de verpleegkundige uit de koelkast gehaald en op de bedkar gezet om aan te sluiten als de fles die aanhing leeg was. Het vermoeden rees dat de moeder de sondevoeding in de fles gemanipuleerd had. Deze sondevoeding werd zonder medeweten van moeder onderzocht: op het oog leek de voeding wateriger dan de sondevoeding die op ons verzoek opnieuw in de voedingskeuken was klaargemaakt. De verdunning waarvan op het oog sprake leek werd bevestigd door het laboratorium: de osmol van de fles die moeder neerzette was 126 mOsmol/kg en de osmol van de fles uit de voedingskeuken was 628 mOsmol/kg.
Gezien de consequenties van deze bevindingen werd besloten dit verdunnen van de sondevoeding de volgende dag opnieuw te onderzoeken en hiermee te bevestigen. Van de sondevoeding voor (slachtoffer)werden monsters afgenomen alvorens de flessen in de afdelingskeuken werden gezet. Tevens werd er gecheckt of de sondevoeding op de gebruikelijke manier was klaargemaakt, dit werd door de voedingskeuken bevestigd.
Deze monsters werden vergeleken met monsters uit diezelfde flessen aan het eind van de middag, zodra moeder naar huis was vertrokken. Op het oog was er sprake van verdunning van de laatstgenoemde monsters, de verdunning werd bevestigd door het laboratorium dat in de laatstgenoemde monsters een lagere osmol vond. Gedurende deze dag waren er tevens twee afzonderlijke observaties waarbij moeder in de afdelingskeuken werd gezien met een sondevoedingsfles in haar hand, waarbij eenmaal met een geopende sondevoedingsfles. (….)
Na het bekend worden van de verdunning werd de hoog calorische voeding (200 kcal/kg/dag) van (slachtoffer)veranderd in normale voeding voor haar leeftijd en gewicht en daarmee een normale calorie-intake (100 kcal/kg/dag). Er werd zorg gedragen dat de ouders de sondevoeding niet konden verdunnen. De continue sondevoeding werd vervangen door porties en na enkele dagen dronk (slachtoffer)al haar flesjes zelf. Met dit beleid groeide (slachtoffer)gestaag. Haar ontlasting werd regelmatig en dagelijks.(….)
Conclusie: Meisje van 5 maanden met ernstige failure to thrive op basis van onvoldoende calorie-intake door verdunning van sondevoeding. (….)
Snelle gewichtstoename en normalisatie van de voeding na separatie van de ouders. (….)”.
3. Dr. Bilo
Op 24 december 2009 rapporteert de forensisch geneeskundige/consulent forensische kindergeneeskunde (naam), zakelijk weergegeven, onder meer:
“(….) De 7 maanden tussen de geboorte van (slachtoffer)op (geboortejaar) en 12 september 2008 (de datum waarop de informatie ten behoeve van deze rapportage stopt) valt uiteen in 3 perioden. (….)
De 1e periode (14 februari tot 21 april 2008) (….)
Bespreking 1e periode
(slachtoffer) heeft van deze periode van ongeveer 9½ week ongeveer 3½ week thuis doorgebracht bij de ouders en 6 weken in ziekenhuizen. Op basis van de beschikbare gegevens blijkt dat (slachtoffer) in de periode dat zij thuis heeft doorgebracht in totaal ongeveer 5 gram is gegroeid, terwijl in een periode van 3½ week een groei van minimaal 450 tot 600 gram verwacht mocht worden.
In de 6 weken in de ziekenhuizen is (slachtoffer) 755 gram (760 gram minus 5 gram groei in de periode dat (slachtoffer) thuis verbleef) gegroeid (op 3 maart 3060 gram en op 21 april 3820 gram), terwijl in deze periode van 6 weken een groei van 900 tot 1200 gram verwacht mocht worden. Deze wat lager dan normale toename van het gewicht in deze 6 weken is vooral te wijten aan de laagnormale groei tijdens de 1e opname (165 gram in 11 dagen). Tijdens de 2e en 3e opname in het zh Hardenberg vertoont (slachtoffer) een volstrekt normale groei van 625 gram in 23 dagen.
De discrepantie tussen de groei in de thuissituatie en tijdens de diverse opnamen is opvallend. Het nauwelijks toegenomen gewicht (5 gram) in de periode thuis tussen 4 en 12 april 2008 is niet goed te verklaren als het voedingsschema zoals gehanteerd in het zh Hardenberg, thuis gecontinueerd is, omdat (slachtoffer) op basis van het in het zh gehanteerde schema, in ieder geval tijdens de 2e opname (en in mindere mate tijdens de 1e opname) wel normaal groeide.
Tijdens de 1e opname in het UMCG werd op basis van echo-onderzoek een pylorushypertrofie uitgesloten. De groei tijdens de 1e opname in het zh Hardenberg, ondanks het feit dat deze aan de lage kant is, sloot een pylorushypertrofie in feite al uit. De getoonde groei tijdens de 1e opname bevestigt dat (slachtoffer) beschikt over een normaal groeipotentieel, mits voldoende en adequate voeding wordt aangeboden.
De 2e periode (21 april tot 25 juli 2008) (….)
Bespreking 2e periode
Tijdens de 2e opname in het UMCG is uitgesloten dat er sprake was van een liggingsafwijking van de maag (maagkanteling, malrotatie). Ondanks mededelingen van beide ouders dat deskundigen in Duitsland en Utrecht de liggingsafwijking hebben bevestigd, worden hiervoor geen aanwijzingen gevonden in de verstrekte gegevens. Kinderarts (naam) van het zh Hardenberg verklaart op 30 juli 2009 bij de rechter-commissaris dat een liggingsafwijking of een pylorushypertrofie als verklaring voor de groeiproblemen zijn uitgesloten.
Tijdens de 2e opname in het UMCG en de daarop volgende opnamen in het zh Hardenberg wordt geen lichamelijke oorzaak gevonden voor de groeiproblemen (afbuigende groeicurve en afname van het gewicht). Volgens het UMCG zou sprake zijn van een adequate intake (op het laatst continue sondevoeding) en zijn geen aanwijzingen gevonden voor extreme verliezen of verhoogd gebruik. Ook is geen sprake van fecesretentie.
Op 13 juli wordt besloten na overleg met het UMCG om te starten met intraveneuze voeding mogelijk om de calorie-opname optimaal te bewaken.
De 3e periode (25 juli tot 12 september 2008) (….)
Bespreking 3e periode
In het UMCG wordt besloten dat het plaatsen van een diepe lijn niet geïndiceerd is vanwege de snelle groei bij sondevoeding. Dit bevestigd bevestigt wederom dat (slachtoffer) een normaal groeipotentieel heeft, mits sprake is van voldoende en adequate voeding.
Evaluatie van eerder onderzoek en nieuw onderzoek gericht op aandoeningen die leiden tot een verminderde opname van voedingsstoffen uit de darmen, een verhoogde behoefte of abnormale verliezen leveren geen aanknopingspunten op. Dit leidt op basis van exclusie van plausibele lichamelijke oorzaken tot het vermoeden dat sprake zou kunnen zijn van een verminderd aanbod van voeding op basis van manipulatie.
(slachtoffer) wordt op 28 juli 2008 opgenomen op de kinderintensive-care. (….) Op de tweede plaats om te komen tot een strikte observatie, omdat het vermoeden bestaat dat de groeiachterstand het gevolg is van manipulatie met de sondevoeding, leidend tot een verminderd aanbod van voedingstoffen. Uiteindelijk wordt op en na 30 juli 2008 herhaaldelijk vastgesteld dat de sondevoeding die voor (slachtoffer) bestemd is verdund wordt.
Op 1 augustus 2008 vindt een interventie plaats door het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming. Hierna mogen de ouders slechts onder strikte voorwaarden bij (slachtoffer) begint vanaf 1 augustus te groeien, aanvankelijk op basis van strikt gecontroleerde sondevoeding. Vanaf 6 augustus 2008 drinkt (slachtoffer) normaal uit de fles. Ook daarna blijft (slachtoffer) groeien (zie beide groeicurven).
Conclusie
Bij (slachtoffer) was in de periode vanaf de geboorte op 14 februari 2008 tot 1 augustus 2008 sprake van een ernstige en (volgens het UMCG levensbedreigende) groeistoornis. Er is bij uitgebreid onderzoek, zowel in het ziekenhuis Hardenberg als in het UMCG geen lichamelijke oorzaak voor de groeistoornis gevonden. Een pylorushypertrofie of een liggingsafwijking van de maag konden als verklaring worden uitgesloten. Ook werden geen aanwijzingen gevonden voor aangeboren of verworven aandoeningen met verminderde opname vanuit de darmen, een verhoogde behoefte of abnormale verliezen.
Hierdoor resteert conform de conclusies in het UMCG, op basis van exclusie een groeiachterstand op basis van het onthouden van voldoende en adequate voeding, een zgn. niet-somatische failure to thrive.
De niet-somatische oorsprong van de groeistoornis wordt door drie elementen bevestigd:
1. Het herhaald tonen van een normaal groeipotentieel (met name in de 1e periode - geen
groei thuis, groei in het ziekenhuis - maar ook in het begin van de 3e periode) voorafgaand
aan
2. Het herhaald constateren van verdunde voeding op en na 30 juli 2008
3. Het herstel van de groei met duidelijke inhaalgroei na herstel van een normale
voedingsamenstelling op- en na 1 augustus 2008.”
4. (naam arts)
Op 16 mei 2011 rapporteert de forensisch arts KNMG (naam), zakelijk weergegeven, onder meer:
“(….) Differentiaal diagnostiek in de geneeskunde is het onderzoek naar mogelijke oorzaken van ziekte verschijnselen (symptomen) om adequate behandeling daarvan mogelijk te maken. (….) Het differentiaal diagnostische proces bij (slachtoffer), waarin het UMC Groningen vrijwel vanaf het begin van het ziekteproces een rol heeft gespeeld, heeft plaatsgehad. In eerste instantie was de diagnostiek gericht op het ziekteverschijnsel “spugen”. Er werd bekeken of (slachtoffer)wel adequate voeding kreeg en de mogelijke aanwezigheid van aandoeningen waarbij medisch ingrijpen eventueel nodig zou zijn (pylorushypertrofie en malrotatie) werd onderzocht. Toen deze oorzaken niet aanwezig bleken te zijn bij (slachtoffer)en (slachtoffer)een failure to thrive ontwikkelde, werd onderzoek ingezet naar medische aandoeningen die op basis van de ziekteverschijnselen bij (slachtoffer)weliswaar minder waarschijnlijk waren maar op basis van het ziekteverschijnsel “onvermogen tot groeien” toch onderzocht moesten worden (bijvoorbeeld de ziekte van Hirschsprung, Cystic Fibrosis en dergelijke). Ook deze medische aandoeningen werden uitgesloten. Nadat uitgebreide diagnostiek geen medische oorzaak had opgeleverd, bleef in het differentiatieproces als enige mogelijke oorzaak van het onvermogen tot groeien van (slachtoffer)een inadequaat aanbod van voeding over. De aanname dat (slachtoffer)adequate voeding toegediend kreeg, moest derhalve geobjectiveerd worden. Daartoe werd in het kader van het differentiatieproces bij (slachtoffer)sondevoeding aangeboden.
Omstreeks dit tijdstip, medio mei 2008, werd het ziekteverschijnsel “spugen” bij (slachtoffer)niet langer waargenomen. Daarnaast bleef het symptoom “lage en infrequente productie van ontlasting” bij (slachtoffer), ondanks toediening van sondevoeding, wel bestaan en desondanks groeide (slachtoffer)nog steeds niet. Het is medisch gezien onmogelijk dat, wanneer voeding wordt
toegediend terwijl er aantoonbaar geen verhoogd verbruik of verminderde opname van calorieën op basis van een medische aandoening bestaat en er geen ontlasting wordt uigescheiden dan wel voeding wordt uitgebraakt, toch geen groei plaatsheeft. De enige juiste constatering op dat moment kon zijn dat de oorzaak van de failure to thrive bij (slachtoffer)gelegen moest zijn in het voedingsaanbod. Het UMC Groningen heeft terecht deze conclusie getrokken en de volgende fase in het medische differentiatieproces ingezet: intensieve observatie van (de voedseltoediening bij) (slachtoffer)teneinde de oorzaak van het falende voedingsaanbod bij (slachtoffer)te achterhalen.
Toen het UMC Groningen haar vermoeden bevestigd zag dat de moeder van (slachtoffer)haar dochter voeding onthield, kon de laatste stap van het differentiatieproces worden gezet: een separatietest ter bevestiging van Pediatric Condition Falsification (PCF), de meest waarschijnlijke oorzaak van de ziekteverschijnselen bij (slachtoffer).
De separatietest was positief: (slachtoffer)groeide, haar gewicht nam toe en zij at en dronk zelfstandig binnen enkele dagen nadat haar ouders van haar werden gescheiden. Aldus kon in het UMC Groningen de diagnose PCF bij (slachtoffer)worden gesteld.
Concluderend kan gesteld worden dat het medische differentiatieproces in het UMC Groningen uitermate zorgvuldig heeft plaatsgehad, waarbij onderzoek naar een mogelijke rol van de ouders in het ziekteproces van (slachtoffer)pas aan bod kwam, nadat alle andere oorzaken voor de medische situatie van (slachtoffer)uitgebreid waren onderzocht. (….)
Pediatric Condition Falsification (PCF) is een vorm van kindermishandeling waarbij de medische aandoening bij het kind op enige wijze door derden is toegebracht. Uitgebreide diagnostiek in het UMC Groningen en het Röpcke-Zweersziekenhuis heeft geleid tot het stellen van deze diagnose als oorzaak van de ziekteverschijnselen bij (slachtoffer). Er werden bij (slachtoffer)tevens geen andere of bijkomende medische aandoeningen geconstateerd.
Uit de ziektegeschiedenis van (slachtoffer)kunnen, op basis van deze diagnose, een aantal aanvullende conclusies worden getrokken.
De failure to thrive bij (slachtoffer)was het gevolg van het feit dat aan (slachtoffer)voeding werd onthouden. In de laatste fase van voedselonthouding kon dit gebeuren door verdunning van sondevoeding, hetgeen zich uitte in het onvermogen tot groeien en de lage en infrequente productie van ontlasting van (slachtoffer). Voordat (slachtoffer)sondevoeding kreeg echter, was bij haar ook al sprake van een ernstige failure to thrive en een lage, infrequente productie van ontlasting. In combinatie met het feit dat nooit enige medische aandoening bij (slachtoffer)kon worden vastgesteld, volgt hieruit dat aan (slachtoffer)ook in de periode voordat verdunning van haar sondevoeding in het UMC Groningen werd geconstateerd op enigerlei wijze voeding moet zijn onthouden. (….)
Uit de gevolgtrekking, dat aan (slachtoffer)ook in de periode voordat verdunning van haar sondevoeding in het UMC Groningen plaatsvond op enigerlei wijze voeding moet zijn onthouden, kan tevens worden geconcludeerd dat tijdens de derde opname in het Röpcke-Zweers ziekenhuis, terwijl (slachtoffer)volledige sondevoeding kreeg en het spugen bij haar vrijwel niet meer werd waargenomen, ook al verdunning van de sondevoeding moet hebben plaatsgevonden. Immers het onvermogen om te groeien en de lage, infrequente productie van ontlasting bij (slachtoffer)bestonden ook in die periode al.
Bijvoeding van (slachtoffer)aan het einde van deze derde opname, door extra voedingsstoffen via
een infuusnaald in de bloedbaan te brengen, liet gedurende enkele dagen een korte gewichtstoename van 15 gram zien bij (slachtoffer). (….)”
5. (naam) ter terechtzitting
Op 16 september 2010 heeft de getuige (naam), kinderarts, onder ede ter terechtzitting , zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
(….)
“Ik heb op 30 juli 2008 gezien dat de moeder van (slachtoffer)de afdeling kwam oplopen, dat zij een fles sondevoeding uit haar schoudertas pakte en die fles sondevoeding bij (slachtoffer)op haar bedkar heeft gezet. (….)
Ik ben op de afdeling achter de balie blijven zitten totdat moeder bij (slachtoffer)weg was. Ik heb die fles continu in het oog gehouden. Dat heeft ongeveer een uur geduurd. (….)
Er wordt mij gevraagd wat ik met de fles heb gedaan die moeder bij (slachtoffer)had neergezet.
Ik heb die fles meegenomen naar de artsenkamer, heb vervolgens een andere fles uit de koelkast gehaald en heb beide flessen met elkaar vergeleken. De inhoud van beide flessen zag er waterig uit. Ik heb toen de voedingskeuken gebeld en heb gevraagd om een nieuwe fles voor (slachtoffer)te maken volgens voorschrift van de diëtiste. Het heeft ongeveer een half uurtje geduurd totdat de inhoud van de twee flessen vergeleken is met de inhoud van de nieuwe fles. De fles die ik uit de koelkast heb gehaald was bij mijn weten de enige fles die nog in de koelkast stond.
De flessen zijn door mij gestickerd. Ik heb de inhoud van de flessen vergeleken door de voedingen uit te gieten in schaaltjes. De voeding van de nieuwe fles oogde veel dikker. Dat zag je meteen op het oog. De voeding van de andere flessen oogde veel wateriger, dunner.
Er wordt mij gevraagd of ik bezinksel in de flessen heb gezien, bijvoorbeeld dat er bovenin water zat. Nee, dat heb ik niet gezien. Ik heb de flessen eerst geschud en toen uitgegoten in schaaltjes. De voeding uit de twee flessen op de afdeling oogde niet een beetje maar veel wateriger. Ik heb dat op het oog geconstateerd. Op grond van de ernstige bevinding heb ik toen iedereen bijeen geroepen en hebben we bedacht hoe we het harder kunnen maken. Toen is de osmolwaarde van de flessen bepaald.
Ik heb buisjes van het laboratorium gepakt en heb de inhoud van de flessen daarin gegoten.
Ik heb de buisjes ook gestickerd. De voeding is in de buisjes naar het laboratorium gestuurd met de buizenpost, met het verzoek de osmolwaarde te bepalen, zonder verdere mededeling.(….)
Ik heb een buisje met voeding uit de fles die moeder uit haar tas had gehaald en een buisje met voeding uit de nieuwe fles naar het laboratorium gestuurd. De uitslag van het laboratorium-onderzoek kwam een half uur later, denk ik. De uitslag staat dan in de computer. Van de uitslag wordt dan een computeruitdraai gemaakt. (….)
Op de vraag of er op de Intensive Care-afdeling in het UMCG een mogelijkheid voor ouders bestaat om zelf de voeding van hun kind aan te hangen zeg ik dat op de Intensive Care-afdeling absoluut uitgesloten is dat ouders ook maar iets zelf met de voeding mogen doen. Op de vraag of het ouders is toegestaan om iets uit de koelkast van de Intensive Care-afdeling te halen zeg ik dat ouders daar niets te zoeken hebben. (….)
Bij het klaarmaken van de sondevoeding in de voedingskeuken is de samenstelling op die ochtend van 30 juli 2008 niet gemeten. Ik heb wel nagevraagd of de sondevoeding volgens de gebruikelijke manier was bereid en dat werd mij bevestigd. De samenstelling zit tussen de 440 en 620 Osmol voor klaargemaakte voeding. (….)
Er is een test, namelijk de opheffing van het ziektebeeld na separatie van de ouders. Dat is in dit geval heel duidelijk gebeurd, qua groei vóór observatie en daarna. (….)
(slachtoffer)heeft langdurig heel hoog energetische sondevoeding gehad al vóór en tijdens de opname op de Intensive Care. Zij kreeg meer dan 200 kilocalorieën per kilogram gewicht per dag toegediend. Dat is heel abnormaal voor een zuigeling. Inclusief de TPN zat zij toen op 215 kilocalorieën per kilo per dag. Dat is abnormaal extreem veel, zelfs ingeval van ziekte, bijvoorbeeld met een hartaandoening waardoor je veel energie verbruikt. Met zo'n hoeveelheid moet je groeien.
Op het moment dat we de eerste observatiewaarneming hebben gedaan is het eerste wat we hebben gedaan de sondevoeding terug te zetten naar volledig normaal calorisch, naar 100 kilocalorieën per kilo per dag, dus meer dan de helft minder dan voorheen. Een hoeveelheid van 100 kilocalorieën is normaal voor (slachtoffer) gewicht en leeftijd en daarmee is ze spontaan zo hard gaan groeien als in de curve is te zien. (….) Daarmee is voor mij medisch gezien de diagnostische test van Münchhausen by Proxy 100%.”
6. (naam) ter terechtzitting
Op 16 september 2010 heeft de getuige (naam), kinderarts, onder ede ter terechtzitting , zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
“(….) Ik zag op 31 juli 2008 moeder in de voedingskeuken bij de koelkast staan. Zij had één hand aan de geopende koelkastdeur en hield in haar andere hand een flesje of een potje. Ik heb gewacht tot moeder wegging. Op 1 flesje stond de naam van baby (slachtoffer). Moeder was bezig met iets in die koelkast.
Er wordt mij gevraagd of in de koelkast bepaalde dingen beschikbaar waren voor ouders van een kind. Zover ik weet was de koelkast alleen toegankelijk voor personeel. (….)
Op de vraag wat er toen in het algemeen in de koelkast heeft gestaan zeg ik dat ik alleen weet dat er één fles van (slachtoffer)in de koelkast stond. Verder was de koelkast helemaal leeg.
Er wordt mij gevraagd wat ik dacht toen ik moeder bij de koelkast zag staan.
Ik dacht: wat doet moeder daar ? Dat hoort niet. (….)
Op de vraag of ik tijdens mijn werkzaamheden op de Intensive Care kindergeneeskunde vaker ouders in de keuken heb gezien zeg ik dat ik niet vaker ouders in de keuken heb gezien. (….)
Er wordt mij nogmaals gevraagd wat ik dacht toen ik moeder bij de koelkast in de afdelingskeuken zag staan. Ik dacht toen: wat doet ze daar? Dat hoort niet. (….)”
7. (naam) ter terechtzitting
Op 16 september 2010 heeft de getuige (naam), verpleegkundige, onder ede ter terechtzitting , zakelijk weergegeven, onder meer verklaard:
“(….) Er wordt mij gevraagd nog eens te vertellen wat ik op 30 juli 2008 heb waargenomen.
Ik kom de keuken van mijn afdeling binnengelopen en daar staat de moeder van (slachtoffer)met een voedingsflesje. Ik doe de koelkast open om er iets voor mijn kind uit te halen. Op dat moment valt de dop van het flesje dat moeder in haar hand heeft. Moeder spoelt de dop vervolgens om. (….) Moeder zet het flesje terug in de koelkast en moeder loopt weg.
Ik dacht toen: dat klopt niet. Een moeder komt niet bij de koelkast. (….)
Ik heb dat flesje vervolgens uit de koelkast gepakt en heb de aanwezige arts gevraagd wat ermee gedaan moest doen. De arts zei: plaats het flesje maar terug in de koelkast.
Toen ik het flesje uit de koelkast haalde was het flesje niet helemaal meer gevuld. Er stond toen één flesje in de koelkast. (….)
Er wordt mij gevraagd naar de inhoud van de fles sondevoeding die door moeder in de keuken werd vastgehouden. In een volle fles sondevoeding zit 250 milliliter. In de fles die moeder vasthield zal 225 tot 250 milliliter hebben gezeten. Ik weet het niet 100% zeker. Ik kan alleen maar zeggen dat de flessen vol geleverd worden. (….)
De raadsvrouwe van moeder vraagt mij of ik heb gezien op het door mij in de koelkast aangetroffen flesje was gestickerd. Dat flesje in de koelkast stond op naam van (slachtoffer). (….) Ik weet 100% zeker dat ik toen met moeder, deze mevrouw die hier aanwezig is als verdachte, heb gesproken.”
De rechtbank is op grond van genoemde wettige bewijsmiddelen – waarin de neerslag is te vinden van uitgebreide (forensisch) medische beoordeling en herbeoordeling - er van overtuigd dat boven iedere redelijke twijfel is verheven, dat er geen somatische oorzaak voor de ziekteverschijnselen - ernstige failure to thrive - bij (slachtoffer)aanwezig was en dat die ziekteverschijnselen enkel kunnen worden verklaard door het op enigerlei wijze manipuleren van de (samenstelling van de) voeding van (slachtoffer)als gevolg waarvan haar voldoende en adequate voeding werd onthouden. Dat het verdachte is geweest die dit heeft gedaan, acht de rechtbank bewezen mede gezien de hiervoor weergegeven observaties van de getuigen (naam), (naam) en (naam).
Met dit handelen heeft verdachte aan haar dochter (slachtoffer)zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Voor het aannemen van zwaar lichamelijk letsel is niet vereist dat het letsel van blijvende aard is. Ook een tijdelijke en herstelbare verstoring van lichamelijke functies kan zwaar lichamelijk letsel opleveren. Blijkens het rapport van forensisch geneeskundige (naam) en (naam) is er sprake geweest van een structurele ondervoeding gedurende de gehele telastegelegde periode en van een ernstige failure to thrive. Ter zitting van 16 september 2010 heeft (naam) verklaard dat (slachtoffer)ernstig, echt levensbedreigend, ziek was. (slachtoffer)heeft het eerste half jaar van haar leven nagenoeg geheel in ziekenhuizen doorgebracht, waarbij zij voor een zuigeling buitengewoon belastende medische ingrepen heeft moet ondergaan teneinde de oorzaak van de failure to thrive te achterhalen. Bloedprikken, neussondes, rectaal spoelen, een tot een bloeding leidende rectumbiopsie, infusen, clysma’s, etc. Op grond daarvan is de rechtbank, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende, van oordeel dat de toestand van (slachtoffer)in casu als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
In het algemeen kan gesteld worden dat het onthouden van adequate voeding aan een zuigeling (zeer) ernstige gevolgen kan hebben.Verdachte was ook op de hoogte van de risico’s die de ondervoeding van (slachtoffer)met zich meebrachten, hetgeen onder andere blijkt uit een brief van (naam) d.d. 4 juni 2008 (p. 29 van het dossier: “ De ouders maakten zich terecht zeer veel zorgen over de conditie van (slachtoffer)…” en “Met de ouders werd het bovenstaande beleid uitgebreid en regelmatig besproken…”). Verdachte heeft moeten beseffen dat de ondervoeding en daarmee samenhangende failure to thrive minst genomen zouden leiden tot ernstige ziekte en moet zich dus van de risico’s van haar handelen bewust zijn geweest. Verdachte heeft – gegeven het feit dat de deskundigen (naam) en (naam) hebben aangegeven dat de toestand van ondervoeding gedurende de gehele ten lastegelegde periode zich voordeed - desondanks de manipulatie van de (samenstelling van de) voeding van (slachtoffer)voortgezet. Uit het feit dat zij, ondanks verschillende ziekenhuisopnames van [slachtoffer], steeds is doorgegaan met het manipuleren van de voeding van (slachtoffer)volgt dat zij dit risico voor lief heeft genomen. Gezien het voorgaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van (slachtoffer)heeft gehad en ook dat zij hierbij met voorbedachten rade heeft gehandeld. Immers, de rechtbank stelt op grond van de vele en langdurige ziekenhuisopnamens van (slachtoffer)en de verschillende wijzen waarop gepoogd is haar voeding toe te dienen en de frequentie daarvan, vast dat verdachte telkens de tijd en de gelegenheid heeft gehad zich te beraden over datgene wat zij deed en over de betekenis en gevolgen van haar (voorgenomen) daden.Verdachte heeft derhalve opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer)zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
1 subsidiair:
zij in de periode van 17 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 in de gemeente Hardenberg en in de gemeente Groningen, aan haar kind (te weten (slachtoffer), (geboortejaar), opzettelijk en met voorbedachte rade, zwaar lichamelijk letsel, te weten (zeer ernstige) ondervoeding en (ernstige) failure to thrive en onnodige zware/belastende medische ingrepen/diagnostiek heeft toegebracht, door haar toen aldaar opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen (voldoende en adequate) voeding te onthouden;
2.
zij meermalen in de periode van 17 februari 2008 tot en met 31 juli 2008 in de gemeenten Hardenberg en Groningen opzettelijk (slachtoffer) (geboortejaar
), tot wier onderhoud en verzorging zij krachtens het (artikel 1:247 van het) Burgerlijk Wetboek, verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gebracht, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk die (slachtoffer) meermalen (voldoende en adequate) voeding onthouden, tengevolge waarvan die (slachtoffer) zwaar lichamelijk letsel, te weten (zeer ernstige) ondervoeding en (ernstige) failure to thrive en onnodig zware/belastende medische ingrepen/diagnostiek heeft bekomen;
Van het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
1 subsidiair.
Zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade begaan tegen zijn kind,
strafbaar gesteld bij artikel 303 juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Opzettelijk iemand tot wiens onderhoud en verzorging hij krachtens wet verplicht is in een hulpeloze toestand brengen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft,
strafbaar gesteld bij artikel 255 juncto artikel 257 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 720 dagen met aftrek van ondergane voorlopige hechtenis, waarvan 677 dagen voorwaardelijk, proeftijd 2 jaren (algemene voorwaarde) en 4 jaren (bijzondere voorwaarde), met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien deze inhouden dat zij een behandeling zal ondergaan bij de forensische polikliniek Kairos
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een algehele vrijspraak van verdachte bepleit en zich nadrukkelijk niet uitgelaten over een eventueel aan de verdachte op te leggen straf of maatregel
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een
lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij haar kind (slachtoffer)(vrijwel direct) vanaf de geboorte welbewust voldoende en adequate voeding heeft onthouden en daarmee is doorgegaan ook toen (slachtoffer)(als gevolg daarvan) een ernstige groeistoornis ontwikkelde en er uiteindelijk zelfs een levensbedreigende situatie was ontstaan. (slachtoffer)is als gevolg van het handelen van verdachte in de eerste prille fase van haar leven gedurende langere periodes in het ziekenhuis opgenomen geweest, waar zij diverse met name voor een nog zo klein kind zeer belastende onderzoeken moest ondergaan. Het valt verdachte met name ernstig aan te rekenen dat zij een zo kwetsbaar kind niet de zorg (in de vorm van voeding) heeft gegeven die het behoeft. Juist vanwege deze kwetsbaarheid is extra bescherming door het strafrecht geboden. De duur van de op te leggen (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf geeft uitdrukking aan de ernst van de feit.
Anderzijds heeft de rechtbank kennisgenomen van de omtrent verdachte uitgebrachte
gedragsdeskundige rapporten, in het bijzonder de twee meest recente rapporten te weten het
op 28 januari 2011 door de psychiater I. Hazemeijer uitgebrachte rapport en het op 31 januari
2011 door de klinisch psycholoog I.M. van Woudenberg uitgebrachte rapport.
De deskundige Hazemeijer concludeert dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige
ontwikkeling van de geestvermogens, die in diagnostische zin is te omschrijven als
zwakbegaafdheid, en een zodanige persoonlijkheidsstructuur dat verdachte onder voor
haar stressvolle omstandigheden terug zal vallen op wat in de psychiatrie en psychologie
primitieve afweermechanismen worden genoemd. Hazemeijer trekt uit het
vorenstaande de conclusie dat het ten laste gelegde - indien bewezen - verdachte slechts in
verminderde mate kan worden toegerekend.
De deskundige Van Woudenberg concludeert dat verdachte lijdende is aan een afhankelijke
persoonlijkheidsstoornis met enkele ontwijkende trekken en dat er daarnaast sprake is van
beperkte intellectuele vermogens. Een en ander kan in het ten laste gelegde - indien
bewezen - hebben doorgewerkt en zal de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten
tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed. Van Woudenberg acht zich niet in staat een
conclusie te trekken omtrent de feitelijke doorwerking in het ten laste gelegde en onthoudt
zich daarom van een conclusie ten aanzien van de toerekenbaarheid aan verdachte.
Beide deskundigen adviseren om - indien een veroordeling mocht volgen - met het oog op
de bij verdachte aanwezige persoonlijkheidsproblematiek haar in het kader van een
bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf de door hen, ter minimalisering
van de eventuele kans op recidive, wenselijk geachte intensieve psychotherapeutische
behandeling bij een forensische polikliniek zoals Kairos te Nijmegen op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de deskundigen op de daarvoor in
genoemde rapportages bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare. De rechtbank
merkt hierbij op dat zij ook de conclusie van de psychiater Hazemeijer betreffende de
verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in het voordeel van de
verdachte in strafverminderende zin meeweegt.
Daarnaast weegt de rechtbank bij het bepalen van de straf de volgende omstandigheden in het voordeel van verdachte mee:
(1) De rechtbank verwacht dat verdachte, als gevolg van deze veroordeling, nooit meer de zorg voor (slachtoffer)zal terugkrijgen. Hoewel verdachte aan haar kind noodzakelijke voeding heeft onthouden, gaat de rechtbank er wel vanuit dat verdachte het feit dat zij als moeder nooit meer de zorg voor (slachtoffer)zal krijgen, als leed zal ervaren. De leedtoevoeging door middel van het strafrecht verliest daarnaast aan betekenis;
(2) Verdachte is op 7 april 2009 in verzekering gesteld op verdenking van het onderhavige feit. Daarna volgde voorlopige hechtenis tot 20 mei 2009. Vervolgens heeft het geduurd tot 22 april 2010, voordat het onderzoek ter terechtzitting is begonnen. Uiteindelijk is de zaak in eerste aanleg geëindigd met het vonnis van vandaag, 27 december 2011, circa 2 jaar en 8 maanden na de inverzekeringstelling.
Hoewel de lange duur van het onderzoek ter terechtzitting mede een gevolg is geweest van onderzoekswensen van de verdediging, valt de vertraging niet alleen daardoor te verklaren. De rechtbank houdt er rekening mee dat de lange periode van onzekerheid over de afloop van de strafzaak, mede gelet op de gevolgen daarvan voor de omgang tussen moeder en dochter, voor verdachte als belastend is ervaren.
De rechtbank komt al met al tot het opleggen van een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel, zoals de officier van justitie ook heeft gevorderd, gelijk zal zijn
aan die van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. De rechtbank acht het, gelet
op de ernst van de feiten, noodzakelijk dat daarnaast een substantiële voorwaardelijke
gevangenisstraf zal worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde de door de
deskundigen voorgestelde behandelingsverplichting in combinatie met reclasseringstoezicht.
De rechtbank beperkt - in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd -
de aan de bijzondere voorwaarde te verbinden proeftijd tot 2 jaren. Het betreft hier immers
een bijzondere voorwaarde het gedrag van de veroordeelde betreffende als bedoeld in artikel
14c, tweede lid, onder 5°, van het Wetboek van Strafrecht waarbij ingevolge artikel 14b,
tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de proeftijd maximaal 2 jaren bedraagt, tenzij er
ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal
begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam
van een of meer personen. Van dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak in de voornoemde rapportages onvoldoende gebleken.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 maart 2010;
een de verdachte betreffend multidisciplinair rapport d.d. 28 januari 2010 uitgebracht door dr. drs. L.E.E. Ligthart, klinisch en forensisch psycholoog en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater;
een de verdachte betreffend rapport d.d. 7 december 2011 uitgebracht door de Reclassering Nederland.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke
voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 57 van het Wetboek van
Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 583 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 540 dagen, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en/of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt dat zij een ambulante psychotherapeutische behandeling zal ondergaan bij Kairos te Nijmegen of een soortgelijke instelling, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht,
- dat de verdachte zich op uitnodiging zal melden bij de reclassering en zich daarna gedurende de proeftijd zal blijven melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht.
De rechtbank heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van A. Samson als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 december 2011.
Mr. Versteeg voornoemd was verhinderd dit vonnis mede te ondertekenen.