RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/969
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
(…),
wonende te Colmschate, eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder,
Woonbedrijf Ieder1,
gevestigd te Deventer, belanghebbende.
Bij besluit van 3 december 2010 heeft verweerder aan belanghebbende een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonzorgcomplex voor meervoudig gehandicapten gelegen op het perceel kadastraal bekend als gemeente Deventer, sectie L,
nr. 49(G).
Het daartegen gemaakte bezwaar van eiser, dat mede is ondertekend door
(….), heeft verweerder bij besluit van 1 april 2011 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat eveneens mede is ondertekend door
(…).
Het beroep is ter zitting van 19 juli 2011 behandeld, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door de heer (…). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer A.I. Duivenvoorde.
Namens belanghebbende zijn verschenen mevrouw A.E.H. Koenders, mevrouw K.F. Visscher, de heer J.J. de Kroes en de heer E.IJ. Kuiper.
Per brief van 20 juli 2011 heeft verweerder in reactie op het verhandelde ter zitting aanvullende stukken opgestuurd met betrekking tot de door verweerder gehanteerde beslistermijn ten aanzien van de aanvraag van belanghebbende om de bouwvergunning.
De rechtbank heeft in deze stukken aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en eiser en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om op de stukken te reageren.
Bij brief van 8 augustus 2011 heeft eiser gereageerd.
Bij brief van 9 september 2011 heeft verweerder op deze brief van eiser gereageerd.
Bij brief van 20 september 2011 heeft eiser ten slotte op de laatstgenoemde brief van verweerder gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank vervolgens toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting, waarna de rechtbank het onderzoek op 4 november 2011 heeft gesloten.
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn, indien de aanvraag om verlening
van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vóór inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. Nu hiervan in dit geval sprake is, zal de rechtbank uitgaan van het recht, zoals dit gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreden van de Wabo.
2. Belanghebbende heeft op 7 juli 2010 een aanvraag om een reguliere bouwvergunning ingediend voor het bouwen van een woonzorgcomplex voor meervoudig gehandicapten op het perceel gelegen tussen de Oostrikweg, de Oostriklaan en de spoorweg, met het voormalige adres Oostrikslaan 4 te Deventer. Het bouwplan heeft volgens de aanvraag een oppervlakte van circa 630 m² en een maximale hoogte van bijna 17 meter.
3. Verweerder heeft aan de verlening van de bouwvergunning ten grondslag gelegd dat het bouwplan past binnen het bestemmingsplan ‘Achterhoek / De Kolm’ en ook overigens voldoet aan, voor zover hier van belang, de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening van verweerders gemeente (hierna: de bouwverordening).
4. Ter zitting heeft de rechtbank verweerder er op gewezen dat uit de overgelegde stukken bleek dat verweerder niet binnen de daarvoor geldende termijn op de aanvraag van belanghebbende had besloten, als gevolg waarvan de bouwvergunning van rechtswege zou zijn verleend. Uit de door verweerder bij brieven van 20 juli 2011 en 9 september 2011 overgelegde stukken blijkt echter dat de beslistermijn verlengd moet worden met de gehele periode die belanghebbende is gegeven voor het indienen van aanvullende gegevens, nu belanghebbende de laatste door verweerder gevraagde stukken een week na afloop van deze termijn heeft ingediend. Voorts heeft verweerder tijdig de beslistermijn verlengd. De rechtbank stelt derhalve vast dat verweerder binnen de wettelijke termijn op de aanvraag van belanghebbende heeft besloten, zodat de bouwvergunning niet van rechtswege is verleend.
5. Eiser voert, samengevat, in beroep aan dat verweerder de bouwvergunning ten onrechte heeft verleend, omdat het bouwplan in strijd is met de bouwverordening, nu de breedte van de toegangsweg van het wooncomplex niet voldoet aan de voorgeschreven totale breedte van een toegangsweg voor (gemotoriseerd) verkeer. Daarnaast is volgens eiser het verkeerde recht toegepast en had nog een aantal aanvullende onderzoeken dienen te worden uitgevoerd. Voorts is volgens eiser de procedure onzorgvuldig geweest, doordat nimmer is gepubliceerd dat tegen de verleende bouwvergunning bezwaar kon worden ingediend, maar alleen beroep. Hierdoor zijn omwonenden op het verkeerde been gezet en is hen de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar ontnomen. Verder verzoekt eiser om alle in bezwaar aangevoerde gronden alsmede het advies van de bezwaarschriftencommissie van verweerders gemeente (hierna: de bezwaarcommissie) te beoordelen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet zij geweigerd worden indien het bouwen niet in overeenstemming is met één van de in dit artikel genoemde gronden. Kort gezegd volgt uit dit artikel dat de bouwvergunning in dit geval slechts mag en moet worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met het geldende bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit of de bouwverordening.
6.2. Het perceel waarop het woonzorgcomplex is beoogd heeft volgens het bestemmingsplan ‘Achterhoek / Kolm’ de bestemming ‘Centrumdoeleinden’. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder meer maatschappelijke doeleinden, waaronder wordt verstaan instellingen voor maatschappelijke dienstverlening, verenigingsleven, cultuur, opvoeding, religie en volksgezondheid (onderwijs uitgezonderd), en voor woondoeleinden, waaronder bijzondere woongebouwen. Voorts volgt uit de plankaart dat het betreffende perceel voor maximaal 25 % mag worden bebouwd.
6.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het woonzorgcomplex bestaat uit 28 appartementen waarin de bewoners wonen, waarbij centraal wordt gekookt en waar zorg kan worden verleend. De rechtbank is van oordeel dat het vergunde bouwplan is aan te merken als een bijzonder woongebouw. Voorts is ter zitting vastgesteld dat het bouwplan het voorgeschreven maximale bebouwingspercentage niet overschrijdt. De rechtbank stelt derhalve vast dat, zoals eiser ter zitting ook heeft bevestigd, het bouwplan volgens de geldende bestemming is toegestaan. De enkele stelling van eiser dat het bouwplan niet zou voldoen aan de beschrijving in hoofdlijnen behorend bij de bestemming, wat hier verder ook van zij, doet niet aan dit oordeel af.
6.4. Met betrekking tot de toegangsweg van het perceel stelt eiser dat deze op grond van artikel 2.5.3, eerste en tweede lid, en artikel 2.5.4, eerste en tweede lid, van de bouwverordening een breedte dient te hebben van 4,5 meter plus de toegang voor rolstoelgebruikers, die minimaal 1,10 meter dient te zijn. Artikel 2.5.4, eerste lid, van de Bouwverordening bepaalt echter dat tussen de toegang van enerzijds een gebouw als bedoeld in artikel 4.3. van het Bouwbesluit en anderzijds de openbare weg een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig moet zijn. Hieruit volgt niet dat dit een apart pad moet zijn, naast de door artikel 2.5.3. van de bouwverordening voorgeschreven toegangsweg.
Verweerder heeft ter zitting en in verweer aangegeven dat het verharde gedeelte van de toegangsweg tot het gebouw over de gehele lengte minimaal 4,6 meter zal bedragen. Zoals door eiser ter zitting ook is erkend, voldoet de toegangsweg hiermee aan de eisen uit de bouwverordening. Dat op de situatietekening die eiser met zijn brief van 20 september 2011 heeft meegestuurd op een gedeelte van de toegangsweg de aanduiding ‘opstelplaats brandweer’ is aangegeven, maakt dit niet anders.
6.5. De stelling van eiser dat verweerder het verkeerde recht zou hebben toegepast, volgt de rechtbank niet. Uit de stukken is gebleken dat verweerder de aanvraag, op basis van artikel 44 van de Woningwet zoals dit gold ten tijde van het indienen van de aanvraag, heeft getoetst aan onder meer het geldende bestemmingsplan. Uit de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 april 2009, LJN: BI6003, waar eiser in dit verband op heeft gewezen, volgt niet dat verweerder anders had moeten handelen. De situatie waar deze uitspraak op ziet is alleen al niet vergelijkbaar met de onderhavige situatie, nu het daarin ging om een verleende bouwvergunning nadat vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening was verleend. Nu in het onderhavige geval het bouwplan binnen de geldende bestemming past, diende verweerder bij de beoordeling van de aanvraag uit te gaan van het toetsingskader zoals bepaald in artikel 44 van de Woningwet en speelt de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan wel de Wet ruimtelijke ordening hierbij geen rol. Het toetsingskader van artikel 44 van de Woningwet biedt verweerder geen ruimte om, zoals eiser heeft verzocht, enkele veiligheids- en milieuonderzoeken, waaronder dat naar het vervoer van gevaarlijke stoffen op korte afstand van het woonzorgcomplex, te (laten) verrichten teneinde deze bij de beoordeling van de aanvraag te betrekken. Evenmin volgt uit de omstandigheid dat de aanvraag op basis van artikel 44 van de Woningwet aan het geldende bestemmingsplan is getoetst, dat sprake is van rechtsongelijkheid.
6.6. Verweerder heeft erkend dat bij het besluit tot verlening van de bestreden bouwvergunning een onjuiste rechtsmiddelenclausule is vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierdoor echter niet benadeeld, nu zijn beroep door de rechtbank naar verweerder is doorgestuurd, waarna het als bezwaar is behandeld. Dat er mogelijk derden zijn die door de onjuiste mededeling geen beroep of bezwaar hebben ingediend, wat hier verder ook van zij, kan niet tot het oordeel leiden dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
6.7. Hetgeen eiser voor het overige in beroep en ter zitting heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het advies van de bezwaarcommissie onjuist is of dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De omstandigheid, waar eiser in zijn brief van 20 september 2011 nog op heeft gewezen, dat de plattegrond van de inrichting van het perceel voorafgaand aan de verlening van de bouwvergunning enkele malen is gewijzigd, maakt dit niet anders.
7. De rechtbank zal het beroep op grond van het hiervoor overwogene ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en
mr. P.J.H. Bijleveld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag