ECLI:NL:RBZLY:2011:BU8330

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1454
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit zorgverzekeringsbijdrage voor in het buitenland wonende AOW-gerechtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde drs. J.H. Pleijzier, en de verweerder, het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Eiseres, geboren in 1920, heeft van 1977 tot 2007 in België gewoond en ontving vanaf 1985 een AOW-uitkering. De zaak betreft de wijze van berekening van de buitenlandbijdrage die eiseres verschuldigd is op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2006 en 2007. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder over de verschuldigde bijdrage, die bij besluit van 7 juli 2010 ongegrond zijn verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2011 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar verweerder niet. Na heropening van het onderzoek heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld aan verweerder, die zijn beantwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ten tijde van belang een pensioen ontving en geen ander inkomen had. De rechtbank oordeelt dat de berekening van de buitenlandbijdrage niet correct is uitgevoerd, omdat het niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi-inkomen) ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Dit heeft geleid tot een onjuiste vaststelling van het toetsingsinkomen van eiseres.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 7 juli 2010 en verplicht verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 33,48, en moet het griffierecht van € 41,-- aan eiseres worden vergoed. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/1454
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Eiseres te woonplaats,
gemachtigde: drs. J.H. Pleijzier,
en
CVZ College voor Zorgverzekeringen,
gevestigd te Diemen, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2008 heeft verweerder eiseres bericht over de in het kader van de Zorgverzekeringswet (ZVW) verschuldigde bijdrage over het zorgjaar 2007. Bij besluit van 4 januari 2010 heeft verweerder eiseres bericht over de nieuwe –voorlopige- afrekening over het jaar 2007.
Bij besluit van 24 maart 2010 heeft verweerder eiseres bericht over definitief vastgestelde verschuldigde bijdrage over het zorgjaar 2006.
De daartegen gemaakte bezwaren zijn bij het besluit van 7 juli 2010 ongegrond verklaard. Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 7 april 2011 behandeld. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen.
Verweerder heeft zich (met bericht van verhindering) niet laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend. De rechtbank heeft verweerder nadere vragen gesteld, die zijn beantwoord. Namens eiseres is op dit antwoord gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
1. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Eiseres, geboren in 1920, is Nederlandse en heeft van 1977 tot 2007 in België gewoond. In verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft eiseres vanaf 1985 een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen. Zij heeft geen ander inkomen. Eiseres heeft -tot 1 januari 2006- een particuliere ziektekostenverzekering afgesloten.
1.3. Op 1 januari 2006 is in Nederland de Zorgverzekeringswet (Zvw) in werking getreden. Ingevolge de Zvw heeft eiseres, als verdragsgerechtigde in de zin van de EG-verordening VO 1408/71 recht op zorg in België ten laste van Nederland. Eiseres heeft zich op 10 mei 2006 door middel van een E-121-formulier ingeschreven bij het orgaan van haar woonland.
1.4. De Sociale Verzekeringsbank heeft ten behoeve van het recht op zorg vanaf april 2007 een bijdrage ingehouden op het pensioen van eiseres.
Bij besluit van 24 maart 2010 is de definitieve bijdrage voor het jaar 2006 vastgesteld op
€ 1.037,01, te voldoen in maandelijkse termijnen.
Bij besluit van 4 januari 2010 heeft verweerder een herziene voorlopige jaarafrekening 2007 opgesteld en de bijdrage bepaald op € 243,--, eveneens te voldoen in maandelijkse termijnen.
Tegen beide besluiten is bezwaar gemaakt.
Bij besluit op bezwaar van 7 juli 2010 zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
2. 1. Namens eiseres is -zakelijk weergegeven- in beroep betoogd, dat zowel ter zake van de definitieve afrekening over 2006 en de voorlopige afrekening over 2007 er sprake is van onbehoorlijk bestuur wegens trage en onzorgvuldige besluitvorming. Over het jaar 2006 heeft geen inhouding op de AOW-uitkering van eiseres plaatsgevonden. Eerst in januari 2010 is eiseres geïnformeerd over de bijdrage over het jaar 2006. Door deze naheffing komt eiseres in grote problemen die enkel door kwijtschelding zijn op te lossen.
3. De van toepassing zijnde regelgeving
3.1. In artikel 69 van de Zvw is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
1. In het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het College (voor) zorgverzekeringen aan.
2. De in het eerste lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor de toepassing van artikel 22 alsmede, voor een bij die regeling te bepalen gedeelte van de bijdrage, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
4. Het College (voor) zorgverzekeringen is belast met de administratie, voortvloeiende uit het eerste lid en de daar genoemde internationale regels, alsmede de heffing en de inning van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid.
5. Bij ministeriële regeling:
a. kan, in afwijking van het vierde lid worden bepaald dat de bijdrage, bedoeld in het tweede lid, door een orgaan dat pensioen of rente uitkeert, op dat pensioen of die rente worden ingehouden en aan het Zorgverzekeringsfonds worden afgedragen;
b. kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het College (voor) zorgverzekeringen zijn taak, bedoeld in het vierde lid, uitoefent of de organen, bedoeld in onderdeel a, de in dat onderdeel bedoelde werkzaamheden uitvoeren
3.2. In artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering, zoals luidend ten tijde in geding, is in lid 8 geregeld, dat de inkomensgegevens voor de berekening van de grondslag, worden ontleend aan het toetsingsinkomen bedoeld in artikel 8, eerste tot en met derde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
3.3. Artikel 8 van de Awir luidde ten tijde van belang als volgt:
1. Toetsingsinkomen is:
a. indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld;
b. indien over het berekeningsjaar geen aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het belastbare loon, zoals dat blijkt uit de op het berekeningsjaar betrekking hebbende jaaropgaven, vermeerderd met het belastbare loon van het berekeningsjaar waarover loonbelasting is nageheven van de werknemer.
2. Indien over het berekeningsjaar een navorderingsaanslag inkomstenbelasting is vastgesteld is, in afwijking van het eerste lid, het in die navorderingsaanslag opgenomen verzamelinkomen het toetsingsinkomen.
3. Niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, wordt in aanvulling op het eerste en tweede lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank stelt vast dat eiseres ten tijde in geding een pensioen ontving krachtens de AOW en woonde in een andere lidstaat van de EU. Zij had daarnaast geen ander inkomen. Gelet op artikel 69, tweede lid, van de Zvw is eiseres een buitenlandbijdrage verschuldigd.
4.2. Namens eiseres is betoogd, dat bij het vaststellen van de bijdrage ten onrechte geen rekening is gehouden met het Niet in Nederland belastbaar inkomen (het NiNbi-inkomen), dat ten aanzien van eiseres over de jaren 2006 en 2007 op een negatief bedrag is vastgesteld.
4.2.1. Verweerder heeft desgevraagd de berekening van de hoogte van de bijdrage aan de hand van (overigens niet ten tijde in geding geldende) regelgeving toegelicht in de brief van 24 mei 2011.Verweerder heeft aangegeven dat voor vaststelling van de bijdrage wordt uitgegaan van de inkomensgegevens, die worden ontleend aan het toetsingsinkomen zoals bedoeld in artikel 8 van de Awir. Voor eiseres is het relevante inkomensgegeven gelijk aan het belastbaar loon.
4.2.2. De bijdrage Zvw is – nader – geregeld in de Regeling zorgverzekering (hierna: Regeling). Ingevolge artikel 6.3.1 van de Regeling worden de inkomensgegevens benodigd voor de berekening van de bedoelde bijdrage ontleend aan het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de Awir. Het derde lid van artikel 8 vermeldt, dat in aanvulling op het toetsingsinkomen mede het NiNbi-inkomen in aanmerking wordt genomen. Met het buiten aanmerking laten van het NiNbi-inkomen heeft verweerder mitsdien ten onrechte geen toepassing gegeven aan het bepaalde in het derde lid van artikel 8 van de Awir. Dat dit NiNbi-inkomen in het geval van eiseres op een negatief bedrag is bepaald, zodat het toetsingsinkomen van eiseres als gevolg hiervan daalt, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat in afwijking van het bepaalde in het derde lid van artikel 8 het NiNbi-inkomen buiten beschouwing kan worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook een onjuiste toepassing gegeven aan de ten tijde in geding geldende bepalingen.
5. Het beroep is mitsdien gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder dient voor de jaren 2006 als 2007 een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de overige gronden onbesproken laten.
7. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de kosten die eiseres in verband met het instellen van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld op een bedrag van € 33,48 ter zake van de reiskosten van haar gemachtigde (op basis openbaar vervoer tweede klasse Amsterdam CS-Zwolle) in verband met de zitting.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 juli 2010;
- veroordeelt verweerder in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 33,48 te betalen door verweerder aan eiseres;
- gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, mw. mr. J.J. Szauer-Bos en mr. W.F. Bijloo, rechters, en door de voorzitter en mr. F. Ernens als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.