ECLI:NL:RBZLY:2011:BU6272

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.662424-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere woningovervallen op bejaarde vrouwen met geweld

Op 29 november 2011 heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte B], die werd beschuldigd van het (mede)plegen van twee woningovervallen en een poging daartoe op bejaarde vrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 mei 2011, 10 mei 2011 en 14 mei 2011 in Almere meerdere overvallen heeft gepleegd, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat er onnodig geweld is gebruikt en dat de verdachte enkel heeft gehandeld uit winstbejag, terwijl de slachtoffers kwetsbare ouderen waren. De rechtbank heeft ook de strafmaat in overweging genomen die doorgaans wordt opgelegd voor soortgelijke feiten. De verdachte heeft tijdens de rechtszaak ontkend de feiten te hebben gepleegd, maar de rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en ander bewijs geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummer: 07.662424-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte B]
geboren op [geboortedatum] 1993 te [plaats]
wonende te [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Overijssel,
Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2011, waarna op 1 november 2011 een pro forma behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden. De inhoudelijke behandeling heeft ter openbare terechtzitting van
15 november 2011 plaatsgevonden te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd in de zin der wet, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [verdachte A]. (parketnummer 07.662429-11) en
[verdachte C] (parketnummer 07.662432-11).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. van der Burg en van de standpunten van verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 mei 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan het [adres]) weg te nemen enig geldbedrag en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer B], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn/haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen meermalen, in ieder geval éénmaal,
- op de deurbel van die woning gedrukt en/of
- die woning binnen gegaan en/of
- in die woning een kast opengemaakt en/of (vervolgens) die kast doorzocht en/of
- (met kracht) (op/tegen) de voordeur van die woning van die [slachtoffer B], waarachter die [slachtoffer B] zich bevond, heeft/hebben (open)geduwd en/of
- (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer B] heeft/hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer B] ten val kwam en/of
- (met kracht) op/tegen/in de zij en/of de buik en/of een voet en/of een hand van die [slachtoffer B] heeft/hebben getrapt en/of geschopt, terwijl die [slachtoffer B] zich op de grond bevond en/of
- (met kracht) die [slachtoffer B] bij een/de schouder(s) heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) heeft/hebben vastgehouden en/of op/richting een bank heeft/hebben geduwd, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer C] in een woning (gelegen aan het [straat] 29) heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge en/of twee (gouden) ringen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer C] heeft/hebben geduwd en/of
- de voordeur van die woning heeft/hebben dichtgedaan en/of
- die [slachtoffer C] heeft/hebben gedwongen te gaan liggen op de grond en/of
- die [slachtoffer C] de volgende woorden heeft/hebben toegevoegd:
* "Geld, geld, je portemonnee." en/of
* "Liggen." en/of
* "Dat is een mooi horloge." en/of
* "Ik wil je ring hebben." en/of
* "Als u hem er niet afhaalt, dan snij ik hem eraf." en/of
* "en daar die ring?",
althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- een hand en/of een doek op de mond van die [slachtoffer C] heeft/hebben gedrukt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een capuchon en/of een muts over/op zijn/hun hoofd droeg(en);
en/of
hij op of omstreeks 10 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en/of een pakje sigaretten (Caballero), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer C] heeft/hebben geduwd en/of
- de voordeur van die woning heeft/hebben dichtgedaan en/of
- die [slachtoffer C] heeft/hebben gedwongen te gaan liggen op de grond en/of
- die [slachtoffer C] de volgende woorden heeft/hebben toegevoegd:
* "Geld, geld, je portemonnee." en/of
* "Liggen." en/of
* "Dat is een mooi horloge." en/of
* "Ik wil je ring hebben." en/of
* "Als u hem er niet afhaalt, dan snij ik hem eraf." en/of
* "en daar die ring?",
althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- een hand en/of een doek op de mond van die [slachtoffer C] heeft/hebben gedrukt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een capuchon en/of een muts over/op zijn/hun hoofd droeg(en);
3.
hij op of omstreeks 14 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan het [straat]) sieraden waaronder (twee) kettingen, in elk geval diverse sieraden en/of een (blauw) sieraden bakje in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) - (terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) een bikvakmuts droeg/droegen en terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) in het bezit was/waren van een mes) aldaar heeft/hebben aangebeld en/of (nadat die [slachtoffer A] de voordeur had geopend) die voordeur met kracht verder heeft/hebben opengeduwd en/of - die [slachtoffer A] een duw tegen haar borst, in elk geval tegen het lichaam heeft/hebben gegeven waardoor die [slachtoffer A] ten val kwam tegen de trap en/of - terwijl die [slachtoffer A] versuft op de trap zat, bij haar is/zijn blijven staan.
De rechtbank refereert aan de onder 2. cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten als
feit 2. sub a en feit 2. sub b.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
Op zaterdag 7 mei 2011 te 16.10 uur krijgt de politie Flevoland de opdracht te gaan naar het [adres] alwaar een woningoverval zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse spraken de verbalisanten met bewoonster, [slachtoffer B], ten tijde van het feit 89 jaar oud, die aangaf zojuist in haar woning te zijn overvallen door twee blanke jongens. De jongens hadden aangebeld en toen zij de deur opende, duwden zij deze met kracht open, waarna aangeefster tegen de grond werd geslagen en in haar zij of buik werd getrapt. Zij zei tegen de jongen dat hij dit niet moest doen omdat zij onlangs nog was geopereerd. Vervolgens hield de jongen haar aan haar schouders vast waardoor haar blouse scheurde. Zij werd door de kleinere jongen op haar voet, hand en rechterzij getrapt. Zij zag dat de grotere jongen in de grote bruine kast in haar kamer keek. Toen wist aangeefster los te komen, opende zij haar achterdeur en riep zij heel hard om hulp. Daarop renden de jongens weg via de voordeur. Aangeefster heeft op dezelfde dag nog aangifte gedaan van voornoemd feit.
Ten aanzien van het onder 2. sub a en 2. sub b ten laste gelegde:
Op dinsdag 10 mei 2011 omstreeks 23.35 uur verscheen [slachtoffer C] aan het politiebureau Baljuwstraat 2 te Almere om aangifte te doen van een woningoverval die omstreeks 21.00 – 21.20 uur bij haar op het adres [adres] zou hebben plaatsgevonden. Aangeefster verklaarde rond 20.45 uur nog maximaal vijf minuten telefonisch contact te hebben gehad met haar dochter. Een kwartier later ging de deurbel. Toen zij de deur opende voelde ze dat ze direct een duw naar achteren kreeg. Ze zag dat twee jonge jongens haar woning binnenkwamen. Eén liep de woonkamer in en ging later naar boven. De ander zei dat ze een mooi horloge had en dat hij haar trouwring wilde hebben. Toen aangeefster antwoordde dat die trouwring van haar overleden man was, zei de jongen dat hij de trouwring er wel af zou snijden als ze de ring niet zou geven. Ook een andere ring die ze omhad, heeft ze afgegeven. Nadat de jongens waren vertrokken, zag ze dat het klepje van haar telefoon eraf was en dat de batterijen eruit waren. Zij constateerde achteraf dat haar paspoort en een pakje sigaretten waren weggenomen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
Op zaterdag 14 mei 2011 omstreeks 19.40 uur krijgt verbalisant [verbalisant A], hoofdagent van Politie Flevoland, de opdracht te gaan naar het [straat] te [plaats] alwaar een vrouw van 89 jaar oud in haar woning zou zijn overvallen. Aangeefster [slachtoffer A] verklaarde dat ze omstreeks 19.30 uur de deurbel hoorde en dat, toen zij opende, de deur gelijk verder werd opengeduwd en zij een duw tegen haar borst aan kreeg. Hierdoor viel ze met haar linkerschouder tegen de trap aan en voelde ze direct pijn. Een man, van ongeveer 1.70 tot 1.75 meter lang, bleef beneden in de gang staan. Een andere man is gelijk naar boven gerend. De mannen zijn via de voordeur weer vertrokken. Aangeefster heeft verklaard erg geschrokken te zijn en een schaafwondje op haar neus te hebben.
Ter plaatse wordt de verbalisant aangesproken door getuige [getuige A], die een goudkleurige ketting in zijn handen heeft en aangeeft dat hij deze in de steeg achter zijn woning heeft gevonden. Hij had gezien dat de ketting door twee jongens in de steeg verloren was en dat ze vanuit de richting van het [straat] aan kwamen rennen. In de steeg treft de verbalisant vervolgens een tweede ketting aan, zwart van kleur met rode steentjes. De verbalisant wordt vervolgens aangesproken door getuige [getuige B], die verklaart dat hij rond 19.20 uur drie personen door de steeg heeft zien rennen vanuit de richting van het [straat]. Eén van die personen herkende hij als ‘Elvis’. Een vriend van hem, [getuige C], had een Blackberry-telefoon van deze Elvis gekocht. [getuige C] heeft verklaard dat zijn broer, Vijai Ganpat, de Blackberry had gekocht van [verdachte A] en wijst vervolgens de woning van [verdachte A] aan de [adres] aan.
Ter plaatse spreekt verbalisant [verbalisant B], brigadier bij politie Flevoland tevens met de tienjarige getuige [getuige E], die verklaart dat hij omstreeks 19.00 uur in de steeg achter de woning had gestaan om te kijken of er vriendjes aan het spelen waren. Hij stond op het hoekje te wachten van de steeg waar hij zicht had op de woning (waar de overval was gepleegd). De getuige zag dat uit de woning twee jonge mannen kwamen die in zijn richting liepen. Toen de jongens ongeveer 20 meter in de steeg waren, begonnen ze te rennen. Getuige [getuige E] verklaart dat het twee blanke jongens betroffen, de één ongeveer 1.70 tot 1.75 meter lang met blond haar tot op zijn schouders en een zwarte Nike pet op, de ander ongeveer 1.75 tot 1.80 meter lang en donkerblonde of zwarte stekels. Getuige [getuige E] is op 18 mei 2011 door de politie in een kindvriendelijke studio gehoord. De getuige heeft verklaard dat hij de eerste dader vaker heeft gezien bij de Albert Heijn en dat die dader eerst lang haar had. Bij de Albert Heijn zou verdachte altijd een witte pet op hebben gehad. Op woensdag 26 oktober 2011 heeft er met de getuige een FOSLO-fotoconfrontatie plaatsgevonden waarbij de getuige verdachte heeft herkend als één van de jongens die hij uit de woning had zien komen. Op 9 november 2011 is die getuige nogmaals in een kindvriendelijke studio door de rechter-commissaris gehoord.
Verschillende getuigen hebben verklaard over hetgeen verdachte hen zou hebben meegedeeld over zijn betrokkenheid bij de drie ten laste gelegde woningovervallen.
Als medeverdachten zijn aangehouden [verdachte A] en [verdachte C], die beiden over de betrokkenheid van verdachte hebben verklaard.
De verdachte is op verdenking van het plegen van de drie voornoemde feiten buiten heterdaad aangehouden op 18 mei 2011.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte de onder 1., 2. sub a en sub b en 3. ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij heeft daartoe verwezen naar de aangiftes van mevrouw [slachtoffer B], mevrouw [slachtoffer C] en mevrouw [slachtoffer A]; de verklaringen van medeverdachten [verdachte C] en [verdachte A] ; de getuigenverklaringen van [getuige B], [getuige E], [getuige A], [getuige G], [getuige H], [getuige I], [getuige J], [getuige K], [getuige L] en [getuige M]; de camerabeelden van juwelier Lott’s Diamonds d.d. 17 mei 2011; het OVC-gesprek tussen verdachte en [verdachte A] ; het proces-verbaal Forensisch Onderzoek en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d.
22 september 2011 inhoudende DNA-onderzoek. Tevens heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaring van verdachte bij de politie d.d. 19 maart 2011, waarin hij heeft bekend het onder 2. sub a en b ten laste gelegde te hebben begaan en gedetailleerd over die overval heeft verklaard. De officier van justitie hecht, ondanks het gegeven dat verdachte voornoemde verklaring naderhand weer heeft ingetrokken, waarde aan deze verklaring.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte ontkent de drie ten laste gelegde woningovervallen te hebben gepleegd. Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij tussen 18.30 uur en 19.00 uur van huis is vertrokken naar een feestje van een vriend genaamd [naam] en dat hij hier rechtstreeks heen is gelopen zonder oponthoud. Dat
[getuige E] verdachte heeft herkend, acht verdachte wellicht te verklaren door het feit dat hij wel eens met die [getuige E] heeft gevoetbald en dat [getuige E] hem in de wijk heeft zien lopen. De verdachte heeft daarnaast verklaard alleen een donkere Nike pet te hebben, geen lichte. Ten aanzien van het onder 2. sub a en sub b ten laste gelegde heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij daar niets mee te maken heeft. Hij heeft feit 2. bij de politie bekend omdat hij er op dat moment vanaf wilde zijn, het werd hem teveel. Deze verklaring heeft hij later weer ingetrokken. Ten aanzien van de OVC-gesprekken heeft de verdachte verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat hij op dat moment werd afgeluisterd en dat zijn uitspraken niet de waarheid maar onzin zijn. Hij heeft die dingen gezegd uit stoerdoenerij. Ten aanzien van de sieraden en het stanleymes die bij hem in een zwart Eastpack-tasje zijn aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat dit tasje van hem was en dat hij de spullen in dat tasje had gekregen van [verdachte A]. [verdachte A] zou hem op het feestje van [naam] apart hebben geroepen en hem hebben verteld dat hij die overvallen had gepleegd en dat hij er zojuist weer een had gepleegd. Vervolgens zou [verdachte A] aan verdachte hebben gevraagd of hij de sieraden een paar dagen voor hem wilde bewaren, voor het geval er politie zou komen. De verdachte heeft verklaard aan dit verzoek te hebben voldaan omdat hij [verdachte A] als een vriend zag. Dat er DNA-materiaal van verdachte op een broche is aangetroffen, is volgens verdachte te verklaren door het feit dat hij de sieraden in ontvangst heeft genomen. Van welke overval de sieraden afkomstig waren, is hem niet bekend. Tot slot heeft de verdachte ten aanzien van de de getuigenverklaringen van [getuige G], [getuige H],
[getuige L] en [getuige J], alsmede de verklaring van [verdachte C], verklaard dat hij de woningovervallen niet heeft gepleegd en ook aan niemand hier iets over heeft verteld.
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het onder 1., 2. sub a en sub b en 3. ten laste gelegde en dat de verdachte hiervan derhalve dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de aangeefster spreekt van een jongen met donkerbruin, kort haar, terwijl de verdachte blond haar heeft dat - ten tijde van het feit - lang was. Aangeefster herkent de verdachte voorts niet uit de FOSLO-confrontatie. Ter zitting kan worden geconstateerd dat [verdachte A] en de verdachte nauwelijks verschillen in lengte, terwijl aangeefster verklaart over een grotere en een kleinere jongen. Er is niets dat de verdachte aan deze overval kan linken, zoals DNA of onder de verdachte aangetroffen gestolen sieraden, afkomstig van de eerste overval. Dat de verdachte sieraden heeft ingeleverd bij een juwelier, strookt niet met het gegeven dat er sieraden onder hem zijn aangetroffen. De getuigenverklaringen van verschillende personen uit de vriendenclub van verdachte houden enkel in dat verdachte zou hebben verklaard het te hebben gedaan, zonder dat hierbij specifieke daderinformatie over het eerste feit prijs wordt gegeven. Voornoemde getuigenverklaringen kunnen dan ook niet worden meegenomen voor het bewijs. Dat [verdachte C] negatief heeft verklaard over de verdachte, kan worden verklaard door het feit dat [verdachte C] naar aanleiding van de verklaring van verdachte wordt aangehouden, reden waarom [verdachte C] een motief heeft om negatief over de verdachte te verklaren. Ten aanzien van de OVC-gesprekken heeft de raadsman gesteld dat duidelijk is dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat hij en [verdachte A] werden afgeluisterd, nu er werd gefluisterd en op de terugweg werd gezegd: ‘we worden afgetapt man’. Aan deze gesprekken kan derhalve geen waarde worden gehecht.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat in de aangifte wordt gesproken over een drietal jongens en dat aangeefster de verdachte niet heeft herkend bij de FOSLO-fotoconfrontatie. De getuigenverklaringen van [getuige L] en [getuige J] over een paspoort van een van de slachtoffers dat door verdachte zou zijn weggemaakt, hebben niet tot verificatie geleid. Voornoemde getuigenverklaringen kunnen dan ook niet worden meegenomen voor het bewijs. Opvallend is bovendien dat de verdachte in het geheel niet over dit paspoort verklaart, terwijl [verdachte C] zeer specifiek weet te verklaren over een Egyptisch stempel in het paspoort. Het is dan ook duidelijk dat [verdachte C] en niet verdachte dit paspoort in handen heeft gehad. Aan de - naderhand ingetrokken - bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van dit feit kan geen waarde worden gehecht, nu deze verklaring verkeerde informatie bevat. Zo spreekt verdachte van het doortrekken van een toilet, terwijl dit door aangeefster stellig wordt ontkend. Daarnaast heeft de verdachte in die verklaring gezegd dat hij beneden bij het slachtoffer zou zijn gebleven, maar hij niets afweet van weggenomen ringen. Ook chronologisch klopt de inhoud van de bekennende verklaring van verdachte niet. Het is duidelijk dat de verdachte informatie van anderen heeft gehoord en dit door elkaar is gaan halen. Bij verdachte aangetroffen sieraden, te weten twee broches, waarop
DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen, worden niet herkend door aangeefster en zijn derhalve niet te relateren aan deze overval.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat niet is vast te stellen dat er goederen zijn weggenomen, nu er niets als vermist is opgegeven. Getuige
[getuige A] wist niet uit welke woning de ketting die hij in de steeg heeft gevonden, afkomstig was. Er is geen DNA van de verdachte op deze sieraden aangetroffen. Ten aanzien van de sieraden die wel onder verdachte zijn aangetroffen geldt dat de verdachte heeft verklaard deze van [verdachte A] in ontvangst te hebben genomen. Hiermee staat nog niet vast waarvan die sieraden afkomstig zijn. Nu niet is vast te stellen dat er sieraden zijn weggenomen, kan hoogstens een poging tot diefstal worden bewezen. Met betrekking tot de belastende getuigenverklaring van [getuige E] heeft de raadsman de vraag opgeworpen of de herkenning van verdachte door deze getuige niet is gebaseerd op het feit dat hij verdachte kent van de Albert Heijn, waarna hij dit beeld van verdachte heeft gekoppeld aan het beeld van de persoon die hij die avond in de steeg heeft gezien. Tot slot heeft de raadsman de mogelijkheid genoemd dat de moeder van de getuige, omdat zij goed contact had met het slachtoffer, met het oog op een voortvarende aanhouding van de dader met haar zoon zijn verklaring heeft geoefend.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er, gelet het op voorgaande, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1., 2. sub a en sub b en 3. ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 1., 2. sub a en sub b en 3. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en overweegt daartoe het navolgende.
Feit 3.
Aangeefster [slachtoffer A] heeft verklaard dat zij op zaterdag 14 mei 2011 rond 19.30 uur in haar woning aan het [straat] was en dat de deurbel ging. Toen zij opendeed, werd zij direct tegen haar borst geduwd. Hierdoor is zij met haar linkerschouder hard tegen de trap aan gevallen. Eén persoon, een blanke man van ongeveer 1.70 tot 1.75 meter lang, is, terwijl zij versuft op de trap zat, bij haar beneden in de gang blijven staan. Een andere man is gelijk naar boven gerend. Aangeefster heeft ten gevolge van de val pijn in haar linkerschouder en een schaafwondje op haar neus, kennelijk ontstaan door de bril die ze op had toen ze de deur opendeed. Wegens dementie kan aangeefster niet verklaren welke goederen er missen.
Dat er iets uit de woning van mevrouw [slachtoffer A] is weggenomen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter uit het gegeven dat in de slaapkamer van [verdachte C] een blauw ovaal doosje met deksel is aangetroffen met hierin één paar oorstekers met witte op parels gelijkende kralen, één zilverkleurige, bolvormige hanger en klemmen voor de oorstekers. Op een oorknop uit dit blauwe doosje is DNA-materiaal van mevrouw [slachtoffer A] aangetroffen.
Medeverdachte [verdachte C] heeft bij de politie verklaard dat verdachte aan hem en verschillende anderen heeft verteld dat hij samen met [verdachte A] de overvallen heeft gepleegd. De eerste overval vond plaats in een flat, de tweede en derde op het [straat]. Over de overval van 14 mei 2011 heeft [verdachte C] verklaard dat het op een zaterdag was en dat hij rond 19.00 uur had afgesproken met verdachte en [verdachte A] om naar het feestje van [naam] te gaan. Verdachte en [verdachte A] zouden onderweg tegen hem hebben gezegd dat ze eerst nog iets moesten doen. [verdachte A] zou hebben gezegd: “even kijken of we nog wat geld kunnen verdienen in een van die huisjes”. Verdachte en [verdachte A] zijn blijven staan bij het [straat], [verdachte C] is doorgelopen naar een hofje. Na ongeveer tien minuten kwamen verdachte en [verdachte A] teruglopen en zijn ze met zijn drieën naar het feestje van [naam] gegaan. Ze kwamen om ongeveer 19.30 uur aan op het feestje.
[verdachte A] zou [verdachte C] hebben gevraagd of hij op de uitkijk wilde staan, maar voordat [verdachte C] in de gelegenheid was om antwoord te geven, had [verdachte B] gezegd dat dat niet nodig was. Toen zeiden verdachte en [verdachte A]: ‘zullen we het doen’, waarop [verdachte C] is doorgelopen.
Over de wijze waarop deze overvallen werden gepleegd, heeft [verdachte C] bij de politie verklaard: “[verdachte B] heeft weleens gezegd dat hij niet wilde wachten tot de deur werd opengedaan, omdat hij gezien kon worden. [verdachte B] had weleens gezegd dat hij wilde gaan zwaaien of gebaren voor het raam maken om binnen te komen”.
De rechtbank hecht waarde aan de verklaring van [verdachte C], onder meer omdat deze op zeer specifieke punten overeenkomt met de aangifte en bovendien wordt gesteund door de verklaringen van andere getuigen.
Medeverdachte [verdachte A] heeft bij de politie verklaard dat hij op 14 mei 2011 met [verdachte C] had afgesproken om naar het feestje van [naam] te gaan. Ze kwamen onderweg verdachte tegen. Ze zijn met zijn drieën verder gelopen. [verdachte A] heeft verklaard dat hij, toen ze even stil stonden, al wist wat verdachte ging doen, omdat verdachte de hele tijd naar een woning zat te kijken. Verdachte zou [verdachte A] van tevoren, onder de brug, een bivakmuts en een mes hebben laten zien en hebben gezegd dat hij een alleenstaande vrouw in een woning op het [straat] ging overvallen. Voorts heeft [verdachte A] verklaard dat hij op de uitkijk heeft gestaan, dat hij tijdens het feestje van [naam] even met verdachte naar een hofje is gelopen en dat verdachte hem daar een blauw bakje heeft laten zien, waarin gouden sieraden zaten. Verdachte zou deze sieraden gaan verkopen en [verdachte A] een deel van de opbrengst geven.
Uit bovengenoemde verklaringen van [verdachte C] en [verdachte A] concludeert de rechtbank dat verdachte op 14 mei 2011 rond 19.00 uur met [verdachte C] en [verdachte A] op pad was, in de buurt van de woning van mevrouw [slachtoffer A].
Getuige [getuige E] heeft verklaard dat hij omstreeks 19.00 uur in de steeg achter de woning had gestaan en zicht had op de woning waar de overval was gepleegd. Hij zag vervolgens twee jongens de woning uitkomen, beiden blank. Dader 1 was ongeveer 1.70 tot 1.80 meter lang, had blond haar tot op de schouders en droeg een zwarte pet met een zilverkleurig Nike-teken erop. Dader 2 droeg een muts maar zette deze in de steeg af. Hij had donkerblond of zwart haar met korte stekels bovenop. Getuige [getuige E] heeft verklaard dader 1 vaker te hebben gezien bij de Albert Heijn. Deze dader 1 zou eerst lang haar hebben gehad. Getuige [getuige E] is vervolgens in een kindvriendelijke studio nogmaals gehoord en heeft verklaard dat hij de jongens uit het tweede huis op de hoek, met huisnummer, zag komen en dat de blonde jongen nog ‘goedendag mevrouw’ zei, toen hij uit het huis kwam lopen. De jongens liepen vlak langs de getuige de steeg in en gingen daarna rennen. Het was niet donker toen hij de jongens zag en hij kan heel goed zien. Vervolgens heeft op
26 oktober 2011 een FOSLO-fotoconfrontatie plaatsgevonden met getuige [getuige E], waarbij de getuige op één van de getoonde foto’s verdachte heeft herkend. Na afloop van de fotoconfrontatie zei de getuige: “Toen ik hem net op de foto zag, was hij kaal, maar toen hij uit dat huis kwam, had hij veel haar”.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het feit dat [getuige E] met zijn moeder over de zaak heeft gesproken, niet leidt tot de conclusie dat de door hem afgelegde verklaringen daardoor onbetrouwbaar zouden zijn.
Getuige [getuige H] heeft verklaard verdachte al vanaf de basisschool te kennen. Verdachte is voor de getuige niets meer dan een jongen uit de buurt. Getuige [getuige H] heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij samen met [verdachte A] drie overvallen op oude vrouwtjes heeft gepleegd. De laatste overval zou tijdens een feestje geweest zijn, zodat verdachte dat feestje als alibi kon gebruiken. Er zou er steeds eentje bij het slachtoffer zijn gebleven, terwijl de ander de woning ging doorzoeken. Bij de drie overvallen zou in totaal
€ 150,- zijn buitgemaakt.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het onder 3. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. In de aangifte van mevrouw [slachtoffer A] wordt gesproken over een tweetal daders. [verdachte C] en [getuige H] hebben beiden verklaard dat verdachte aan hen heeft verteld de overvallen met [verdachte A] te hebben gepleegd. [verdachte A] heeft verklaard dat hij met [verdachte C] en verdachte op 14 mei 2011 rond 19.00 uur in de buurt was van de woning van mevrouw [slachtoffer A], en dat verdachte die mevrouw [slachtoffer A] in haar woning heeft overvallen, terwijl hijzelf op de uitkijk stond. Achteraf hebben verdachte en [verdachte A] samen naar de sieraden in het blauwe bakje gekeken. Verdachte zou de sieraden gaan verkopen en [verdachte A] een deel van de opbrengst geven. Voorts heeft getuige [getuige E] twee mannen, waarvan hij er één tijdens de FOSLO-fotoconfrontatie heeft herkend als verdachte, op de bewuste avond rond een uur of 19.00 uur uit het huis van mevrouw [slachtoffer A] zien komen. Tot slot is er een sieraad met DNA-materiaal van mevrouw [slachtoffer A] in het blauwe bakje in de slaapkamer van [verdachte C] aangetroffen, waaruit volgt dat er enig goed is weggenomen uit de woning van mevrouw [slachtoffer A]. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 mei 2011 mevrouw [slachtoffer A] in haar woning aan het [straat] heeft overvallen, waarbij in ieder geval één sieraad van mevrouw [slachtoffer A] is weggenomen. Op grond van de aangifte acht de rechtbank bewezen dat mevrouw [slachtoffer A] hierbij is geduwd tegen het lichaam, waardoor zij ten val kwam.
Feit 2. sub a en sub b:
Zoals in het voorgaande, onder feit 3. reeds aangehaald, heeft getuige [getuige H] verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij samen met [verdachte A] drie overvallen op oude vrouwtjes heeft gepleegd.
Ook [verdachte C] heeft, zoals onder 3. reeds aangehaald, verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij de overvallen met [verdachte A] heeft gepleegd.
Aangeefster mevrouw [slachtoffer C] heeft verklaard dat zij zich op 10 mei 2011 rond 21.00 uur in haar woning aan het [straat] bevond, toen de deurbel ging. Door het raam zag zij een jongen staan die gebaren maakte met zijn armen. Zodra zij de voordeur opende, voelde ze dat ze direct een duw naar achteren kreeg. Ze zag dat twee jonge jongens haar woning binnenkwamen en dat haar voordeur weer dichtging. Ze wist niet zeker of er in totaal twee of drie daders waren, ze had ook iemand voor het raam gezien. Eén van de daders droeg een capuchon, een ander had een zonnebril op. Aangeefster denkt dat één van de daders blank en blond was. Aangeefster heef het navolgende verklaard: “Ik zag vervolgens dat dader 2 de woonkamer in ging. Later is hij naar boven gegaan. Ik hoorde dat dader 2 continu riep: ‘geld, geld, je portemonnee’. Dit heeft hij zeker vier keer geroepen. (…) Dader 3 bleef de hele tijd bij mij staan. Direct nadat de jongens mijn woning waren binnengekomen hoorde ik dader 3 zeggen: ‘liggen’. (…)Ik hoorde dat dader 3 zei: ‘dat is een mooi horloge’. Ik zag dat hij wees met zijn wijsvinger naar mijn horloge welke ik om had. Dit is een zilverkleurig horloge met een goudkleurig streepje om de band. Ik heb mijn horloge afgedaan en aan dader 3 gegeven. Ik hoorde dat dader 3 mijn ring wilde hebben. Ik heb toen gezegd dat dit de trouwring was van mijn overleden man en dat ik dit niet wilde. Ik hoorde dat dader 3 toen zei: ‘maar dat is goud’. Ik zei letterlijk tegen hem: ‘doe dat niet, dat is mijn trouwring’. Ik hoorde dader 3 zeggen: ‘als u hem er niet afhaalt, dan snij ik hem eraf’. (…) Ik heb toen de trouwring aan dader 3 gegeven. (…) Ik heb ook de ring aan mijn linkerhand afgedaan toen dader 3 zei: ‘en daar die ring?’. Deze ring was voorzien van roodkleurige steentjes, deze ring was van Italiaans goud. Nadat ik mijn sieraden en het horloge had afgegeven, zijn dader 2 en 3 via de voordeur weer weggegaan”. In aanvulling op haar eerdere aangifte heeft aangeefster verklaard dat haar paspoort uit een lade van een kastje in haar slaapkamer is weggenomen. Dit paspoort is afgegeven in 2008, want toen had ze het nodig om naar Egypte te kunnen. Tevens heeft aangeefster in aanvulling op haar eerdere aangifte verklaard dat er ook een pakje sigaretten van het merk Caballero van haar is weggenomen. Daarnaast heeft ze verklaard dat er door een van de overvallers, toen zij hard praatte omdat zij boos was dat zij haar ring moest afgeven, iets op haar mond werd gedaan, wat aanvoelde als een wollen doek of een handschoen.
Uit een geneeskundige verklaring blijkt dat aangeefster een iets gezwollen en gekneusde rechterknie had en dat de spieren in haar rechterbovenbeen en rug gekneusd waren.
[verdachte C] heeft voorts verklaard dat verdachte hem na de tweede of derde overval een paspoort ‘van een of andere vrouw’ heeft laten zien. In dat paspoort stond een Egyptische stempel. Toen hij [verdachte C] het paspoort liet zien, zei verdachte dat er ‘van dat vrouwtje niets te vinden was, dus nam hij het paspoort maar mee’. Daarnaast heeft
[verdachte C] met betrekking tot de tweede overval verklaard dat hij verdachte en [verdachte A] die avond wel had gezien tijdens het voetballen, maar dat zij eerder weg waren gegaan, omdat ze nog wat moesten doen bij [verdachte A] thuis. Normaal gingen ze door tot een uur of 21.30 – 22.00 uur, maar nu gingen ze al rond 20.45 – 21.00 uur weg. Een of twee dagen later had verdachte hem het paspoort en een pakje sigaretten laten zien, waarvan hij zei dat hij deze spullen had buitgemaakt.
Ook getuige [getuige J] heeft verklaard over een paspoort. Zij heeft verklaard dat verdachte haar heeft verteld dat hij overvallen had gepleegd bij iemand thuis. De getuige was samen met verdachte, [getuige L] en [verdachte C], toen verdachte zei: ‘dat paspoort moet weg, dat paspoort moet weg’. Ze liepen vanaf de Waterwijk richting het bos naar [straat] en liepen daarna langs de plek waar het paspoort zou liggen, bij het water bij een sluis, links van een brug. [verdachte C] en verdachte zeiden dat daar een paspoort lag en dat niemand mocht weten dat het daar lag. [verdachte C] en verdachte gingen meteen naar de bewuste plek toe en zeiden: “Shit, het ligt er nog en dat andere is al lang weggespoeld”. Hieruit heeft de getuige opgemaakt dat er ook andere spullen waren weggegooid. Toen de getuige aan [verdachte C] en verdachte vroeg van wie het paspoort was, antwoordden zij dat ‘de politie dat niet mag weten’.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de onder 2. sub a en sub b ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en dat verdachte samen met [verdachte A] het ten laste gelegde heeft gepleegd. Verdachte en [verdachte A] hadden ook geen alibi voor het moment waarop de overval heeft plaatsgevonden, te weten rond 21.00 uur. Uit de aangifte volgt dat mevrouw [slachtoffer C] door geweld en bedreiging met geweld gedwongen is haar horloge, haar trouwring en een andere ring af te geven. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich tezamen met medeverdachte
[verdachte A] schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Tevens volgt uit de aangifte dat van mevrouw [slachtoffer C] een paspoort en een pakje sigaretten van het merk Caballero zijn weggenomen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [verdachte C] alsmede de getuigenverklaring van [getuige J]. Dat geweld is gebruikt volgt uit de aangifte en de geneeskundige verklaring. Tevens volgt uit de aangifte dat verdachte of zijn mededader een hand of doek op de mond van aangeefster heeft gedrukt. De rechtbank acht verdachte schuldig aan diefstal van een paspoort en een pakje sigaretten van het merk Caballero, voorafgegaan door en vergezeld van geweld, waarbij een hand of doek op de mond van [slachtoffer C] is gedrukt, terwijl verdachte of zijn mededader een capuchon over zijn hoofd droeg.
Feit 1.
Zoals in het voorgaande, onder feit 3. reeds aangehaald, heeft getuige [getuige H] verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij samen met [verdachte A] drie overvallen op oude vrouwtjes heeft gepleegd.
Ook [verdachte C] heeft, zoals onder 3. reeds aangehaald, verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij de overvallen met [verdachte A] heeft gepleegd.
Aangeefster [slachtoffer B] heeft verklaard dat zij zich op 7 mei 2011 alleen in haar woning aan het [adres] bevond. In de middag werd zij wakker van de deurbel. Toen ze de deur opende, gingen er twee blanke jongens haar woning binnen. Aangeefster heeft hierover het navolgende verklaard: “De grootste jongen ging als eerste binnen. Ik zag dat de kleinere jongen mij in bedwang hield. Ik werd door de kleinere jongen op de grond geduwd. (…) Ik zag en voelde dat de kleine jongen mij op mijn voet, hand en rechterzij trapte. (…) Ik lag op de grond (…). Ik zei tegen de jongen dat hij me niet moest trappen omdat ik onlangs was geopereerd. Ik zag en voelde dat de kleinere jongen mij aan mijn schouders vasthield. Hierdoor scheurde mijn blouse. (…) Ik wist los te komen (…). Ik kon de achterdeur openen en riep toen heel hard dat ik werd overvallen. (…) Ik hoorde de grote jongen tegen de kleinere jongen zeggen dat hij me in bedwang moest houden. Ik zag dat de kleine jongen mij op de bank duwde. (…) Ik zag dat de grote jongen in de grote bruine kast keek, welke in de woonkamer staat. (…) Omdat ik hard had geschreeuwd, hoorde ik ze zeggen dat ze weg moesten gaan”.
Uit een geneeskundige verklaring blijkt dat bij aangeefster sprake was van kneuzingen aan en bloeduitstortingen op haar heup, rug en knieën. Daarnaast was sprake van gekneusde ribben, een gekneusde rechterpink, een gekneusde schouder en een gekneusde bovenarm.
[verdachte C] heeft ten aanzien van de eerste overval verklaard dat verdachte hem achteraf, een of twee dagen erna, heeft verteld dat hij dat met [verdachte A] had gedaan. Hij heeft hierover het volgende verklaard: “[verdachte B] vertelde dat hij op een gegeven moment de vrouw een duw gaf en daarna een trap. Toen is hij naar binnengelopen en heeft [verdachte A] de vrouw bij de deur weggesleept en de deur dichtgedaan. Toen ging [verdachte B] kastjes open trekken en zoeken naar iets. Hij heeft daarbij verteld dat [verdachte A] op het vrouwtje zou letten zodat zij niets kon doen, dat [verdachte A] dat niet goed heeft gedaan en dat het vrouwtje via de achterdeur ging roepen. Toen zijn ze meteen weggegaan. (…) [verdachte B] vertelde dat hij in kastjes ging zoeken en achter dingen maar dat hij niet genoeg tijd had omdat die vrouw heel snel bij de achterdeur was.” [verdachte A] heeft de verklaring van verdachte aan [verdachte C] bevestigd en gezegd dat hij wel een beetje medelijden had met die vrouw, waarop verdachte zou hebben gezegd: “stel je niet zo aan, ik wil alleen geld zien”.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde feit heeft begaan. Uit de aangifte van mevrouw [slachtoffer B] volgt dat er twee daders bij haar binnen zijn geweest, dat er geweld tegen haar is gebruikt en dat haar spullen doorzocht zijn. Dat geweld is gebruikt blijkt tevens uit de verklaring van
[verdachte C]. Daarnaast volgt dit uit de geneeskundige verklaring. Dit resulteert, nu er uiteindelijk niets is weggenomen, in een poging tot diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld. De rechtbank acht op grond van de verklaringen van getuige
[getuige H] en [verdachte C] bewezen dat verdachte een van de twee overvallers was.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de onder 1., 2. sub a en sub b en 3. ten laste gelegde feiten in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 7 mei 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan het [adres] weg te nemen enig geldbedrag en (een) goed(eren) van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer B], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader in ieder geval éénmaal,
- op de deurbel van die woning gedrukt en
- die woning binnen gegaan en
- in die woning een kast opengemaakt en vervolgens die kast doorzocht en
- met kracht tegen de voordeur van die woning van die [slachtoffer B], waarachter die [slachtoffer B] zich bevond, heeft/hebben geduwd en
- met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer B] heeft/hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer B] ten val kwam en
- (met kracht) tegen de zij en de buik en een voet en een hand van die [slachtoffer B] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl die [slachtoffer B] zich op de grond bevond en/of
- die [slachtoffer B] bij de schouders heeft vastgepakt en vervolgens heeft vastgehouden en richting een bank heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer C] in een woning (gelegen aan het [straat] 29) heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge en twee gouden ringen, toebehorende aan die [slachtoffer C], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- tegen het lichaam van die [slachtoffer C] heeft/hebben geduwd en
- de voordeur van die woning heeft dichtgedaan en
- die [slachtoffer C] heeft gedwongen te gaan liggen op de grond en
- die [slachtoffer C] de volgende woorden heeft toegevoegd:
* "Geld, geld, je portemonnee." en
* "Liggen." en
* "Dat is een mooi horloge." en
* "Ik wil je ring hebben." en
* "Als u hem er niet afhaalt, dan snij ik hem eraf." en
* "en daar die ring?",
althans woorden van gelijke aard of strekking en
- een hand of een doek op de mond van die [slachtoffer C] heeft gedrukt, terwijl hij, verdachte of zijn mededader een capuchon over zijn hoofd droeg;
en/of
hij op 10 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en een pakje sigaretten (Caballero), toebehorende aan [slachtoffer C] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- tegen het lichaam van die [slachtoffer C] heeft/hebben geduwd en
- de voordeur van die woning heeft dichtgedaan en
- die [slachtoffer C] heeft gedwongen te gaan liggen op de grond, en
- een hand of een doek op de mond van die [slachtoffer C] heeft gedrukt, terwijl hij, verdachte of zijn mededader een capuchon over zijn hoofd droeg;
3.
hij op 14 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan het [straat]) een sieraad, toebehorende aan [slachtoffer A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader - aldaar heeft/hebben aangebeld en (nadat die [slachtoffer A] de voordeur had geopend) die voordeur met kracht verder heeft/hebben opengeduwd en die [slachtoffer A] een duw tegen haar borst heeft/hebben gegeven waardoor die [slachtoffer A] ten val kwam tegen de trap en, terwijl die [slachtoffer A] versuft op de trap zat, bij haar is blijven staan.
Van het onder 1., 2. sub a en sub b en 3. meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1.:
Poging tot diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2. sub a:
Afpersing, strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2. sub b:
Diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3.:
Diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
7 STRAFBAARHEID
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de periode dat verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de eis van de officier van justitie meegedeeld dat geldt dat feit 1. een poging betreft en dat met betrekking tot dit feit derhalve slechts een-derde van de totale straf kan worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het navolgende.
De door verdachte gepleegde feiten hebben tot gevolg gehad dat de slachtoffers zich onveilig hebben gevoeld in hun eigen (woon)omgeving: een plek die als een veilige haven zou moeten gelden. Verdachte lijkt enkel te hebben gehandeld uit eigen winstbejag. Daarbij is onnodig gebruik gemaakt van geweld. Het betreft slachtoffers uit een kwetsbare groep mensen op leeftijd. De overvallen hebben onrust veroorzaakt in de buurt. De ontkennende proceshouding van verdachte impliceert dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen of enig blijk geeft van berouw. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Bij het beoordelen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de strafmaat die ten aanzien van soortgelijke feiten pleegt te worden opgelegd, te weten 3 jaar gevangenisstraf. In dit geval is sprake van één poging en twee voltooide overvallen. Nu bij een poging slechts twee-derde van de totale straf pleegt te worden opgelegd, komt de rechtbank voor de strafmaat ten aanzien van onderhavige bewezenverklaring uit op 8 jaar gevangenisstraf.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het gegeven dat verdachte, na een eerste mislukte poging, waarbij het slachtoffer om hulp heeft geroepen, niet tot bezinning is gekomen maar vervolgens nog tweemaal is overgegaan tot het plegen van een overval.
De rechtbank heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 8 oktober 2011, uitgevoerd door dr. Th.A.M. Deenen, klinisch psycholoog en tevens vast gerechtelijk deskundige. Uit voornoemd rapport blijkt dat geen uitspraak kan worden gedaan over de toerekenbaarheid van verdachte, nu hij heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek uit angst voor terbeschikkingstelling. Wel volgt uit dit rapport dat bij verdachte geen duidelijke psychopathologie wordt gezien.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 oktober 2011 waaruit blijk dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Ook heeft de rechtbank de jonge leeftijd van verdachte in aanmerking genomen.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
9 BESLAG
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals opgenomen op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 14 oktober 2011 overweegt de rechtbank het navolgende.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 9. op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” terug te vinden zwarte Eastpack-tas, met daarin onder meer een speld en een broche, wordt teruggegeven aan verdachte.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het op voornoemde lijst onder 9. vermelde voorwerp, te weten een zwarte Eastpack-tas met inhoud.
10 DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft mevrouw [slachtoffer B] – daartoe ter terechtzitting vertegenwoordigd door mevrouw Holtes van Slachtofferhulp – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 699,-.
Voorts heeft zich voor aanvang van de terechtzitting mevrouw [slachtoffer C] – daartoe ter terechtzitting vertegenwoordigd door gemachtigde de heer P.M.M. de Graaf – als benadeelde partij in het geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 2. sub a en sub b ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 450,-.
Tot slot heeft zich voor aanvang van de terechtzitting mevrouw [slachtoffer A] als benadeelde partij in het geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 450,-.
De officier van justitie heeft gevorderd de drie vorderingen toe te wijzen, nu de schade in zodanig verband staat tot de delicten dat toewijzing opportuun is. Daarnaast heeft de officier van justitie ten aanzien van de drie vorderingen toewijzing van de wettelijke rente gevorderd alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft meegedeeld niet toe te komen aan de vorderingen benadeelde partij, nu de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat bij het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer B] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 699,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank bij het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer C] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 2. sub a en sub b bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tot slot is naar het oordeel van de rechtbank bij het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer A] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 3. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 699,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B], tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 450,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer C] en tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 450,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A].
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1., 2. sub a en sub b en 3. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1., 2. sub a en sub b en 3. meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 14 oktober 2011 onder 9. vermelde voorwerp, te weten een zwarte Eastpack-tas met inhoud.
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer B] wonende te [plaats], van een bedrag van € 699,- (zegge: zeshonderd negenennegentig euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 7 mei 2011, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 699,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer B] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer B], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer C] wonende te [plaats], van een bedrag van € 450,- (zegge: vierhonderd vijftig euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten
10 mei 2011, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 450,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer C] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer C] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer C] , daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer A], wonende te [plaats], van een bedrag van € 450,- (zegge: vierhonderd vijfig euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten
14 mei 2011, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 450,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer A] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer A], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. L.G. Wijma en
R.F. van Aalst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Colijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011.
Mr. A.C. Schroten voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2542 2011033828-1, opgemaakt door [verbalisant C], hoofdagent van politie Almere Oost, ondertekend op 14 mei 2011, houdende een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A], p. 838 en 839.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door
[verbalisant D], buitengewoon opsporingsambtenaar bij Politie Flevoland, ondertekend op 25 mei 2011, houdende een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 395.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 september 2011, opgemaakt door
[verbalisant E], houdende ‘een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een serie overvallen gepleegd in Almere tussen 7 en 14 mei 2011’, tabel 3 (p. 8).
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033828-27214, opgemaakt door [verbalisant G] en [verbalisant I] van Politie Flevoland, ondertekend op 25 mei 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte C], p. 411, 414 – 416, 419.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door
[verbalisant J], brigadier en [verbalisant I], hoofdagent van Politie Flevoland, houdende een proces-verbaal van verdachte [verdachte C], ondertekend op 26 mei 2011, p. 439.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033828-28153, opgemaakt door [verbalisant F] en [verbalisant G] voornoemd, ondertekend op 1 juni 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte C], p. 456.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011022828-26233, opgemaakt door [verbalisant F] en [verbalisant G], werkzaam bij Politie Flevoland en Districtsrecherche Politie Flevoland, ondertekend op 18 mei 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor verdachte
[verdachte A] , p. 123, 124, 129, 131 en 132.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2544 2011033828-4, opgemaakt door [verbalisant B], brigadier van politie Almere Haven, ondertekend op 14 mei 2011, houdende een proces-verbaal van bevindingen, p. 844 en 845.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door
[verbalisant K], rechercheassistent bij de Districtsrecherche van de Politie Flevoland, ondertekend op 31 mei 2011, houdende een proces-verbaal van bevindingen uitwerking studioverhoor [getuige E],
p. 881, 884 en 911.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011032795-C, opgemaakt door [verbalisant L] en [verbalisant M], beiden brigadier bij Politie Flevoland, ondertekend op
26 oktober 2011, houdende een proces-verbaal tonen selectie bij sequentiële fotobewijsconfrontatie aan getuige [getuige E], p. 1402 en 1403.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door
[verbalisant J] en [verbalisant F], beiden brigadier van Politie Flevoland en beiden werkzaam als tactisch rechercheur bij ART14, ondertekend op 6 juni 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige H], p. 590, 592 en 594.
Zie noot 11.
Zie noot 4 t/m 6.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2540-2011032795-1, opgemaakt door [verbalisant N], brigadier Politie Flevoland, ondertekend op 10 mei 2011, houdende een
proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer C], p. 664 - 668.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2547-2011032795-1, opgemaakt door [verbalisant Q], hoofdagent van Politie Flevoland, ondertekend op 11 mei 2011, houdende een
proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer C], p. 671.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 20110320795, opgemaakt door [verbalisant F], voornoemd, ondertekend op 24 mei 2011, p. 682 en 683.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 20110320795, opgemaakt door [verbalisant F], voornoemd, ondertekend op 24 mei 2011, houdende een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer C], p. 681 en 682.
Geneeskundige verklaring d.d. 10 mei 2011 en 25 mei 2011, ingevuld door [verbalisant O], forensisch geneeskundige bij GGD Flevoland, p. 686 en 687.
Zie noot 4, p. 411-413.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033828-28153, opgemaakt door [verbalisant F] en [verbalisant G] voornoemd, ondertekend op 1 juni 2011, p. 456 en 457.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door [verbalisant J] en [verbalisant H], brigadier en hoofdagent van Politie Flevoland, ondertekend op 20 juni 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige J], p. 785 en 786.
Zie noot 11.
Zie noot 4 t/m 6.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2547-2011032095-1, opgemaakt door [verbalisant R], brigadier van Politie Flevoland, ondertekend op 7 mei 2011, p. 539-541.
Geneeskundige verklaring d.d. 12 mei 2011, ingevuld door [verbalisant O], forensisch geneeskundige bij GGD Flevoland, p. 555 en 556.
Zie noot 4, p. 451-454.