RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.662429-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 november 2011
[verdachte A]
geboren op [geboortedatum] 1992 te [plaats]
wonende te [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland,
Huis van Bewaring Almere Binnen.
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het onderzoek is aangevangen ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2011, waarna op 1 november 2011 een pro forma behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden. De inhoudelijke behandeling heeft ter openbare terechtzitting van
15 november 2011 plaatsgevonden te Lelystad, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.A. Korfker, advocaat te Almere.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd in de zin der wet, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [verdachte B] (parketnummer 07.662424-11) en
[verdachte C] (parketnummer 07.662432-11).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E.M. van der Burg, en van de standpunten van verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht.
De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 mei 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan het [adres]) weg te nemen enig geldbedrag en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer B], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn/haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen meermalen, in ieder geval éénmaal,
- op de deurbel van die woning gedrukt en/of
- die woning binnen gegaan en/of
- in die woning een kast opengemaakt en/of (vervolgens) die kast doorzocht en/of
- (met kracht) (op/tegen) de voordeur van die woning van die [slachtoffer B], waarachter die [slachtoffer B] zich bevond, heeft/hebben (open)geduwd en/of
- (met kracht) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer B] heeft/hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer B] ten val kwam en/of
- (met kracht) op/tegen/in de zij en/of de buik en/of een voet en/of een hand van die [slachtoffer B] heeft/hebben getrapt en/of geschopt, terwijl die [slachtoffer B] zich op de grond bevond en/of
- (met kracht) die [slachtoffer B] bij een/de schouder(s) heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) heeft/hebben vastgehouden en/of op/richting een bank heeft/hebben geduwd, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer C] in een woning (gelegen a[adres]es]) heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge en/of twee (gouden) ringen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer C] heeft/hebben geduwd en/of
- de voordeur van die woning heeft/hebben dichtgedaan en/of
- die [slachtoffer C] heeft/hebben gedwongen te gaan liggen op de grond en/of
- die [slachtoffer C] de volgende woorden heeft/hebben toegevoegd:
* "Geld, geld, je portemonnee." en/of
* "Liggen." en/of
* "Dat is een mooi horloge." en/of
* "Ik wil je ring hebben." en/of
* "Als u hem er niet afhaalt, dan snij ik hem eraf." en/of
* "en daar die ring?",
althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- een hand en/of een doek op de mond van die [slachtoffer C] heeft/hebben gedrukt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een capuchon en/of een muts over/op zijn/hun hoofd droeg(en);
hij op of omstreeks 10 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en/of een pakje sigaretten (Caballero), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer C] heeft/hebben geduwd en/of
- de voordeur van die woning heeft/hebben dichtgedaan en/of
- die [slachtoffer C] heeft/hebben gedwongen te gaan liggen op de grond en/of
- die [slachtoffer C] de volgende woorden heeft/hebben toegevoegd:
* "Geld, geld, je portemonnee." en/of
* "Liggen." en/of
* "Dat is een mooi horloge." en/of
* "Ik wil je ring hebben." en/of
* "Als u hem er niet afhaalt, dan snij ik hem eraf." en/of
* "en daar die ring?",
althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- een hand en/of een doek op de mond van die [slachtoffer C] heeft/hebben gedrukt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een capuchon en/of een muts over/op zijn/hun hoofd droeg(en);
3.
hij op of omstreeks 14 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan het [adres]) sieraden waaronder (twee) kettingen, in elk geval diverse sieraden en/of een (blauw) sieraden bakje in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) - (terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) een bikvakmuts droeg/droegen en terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) in het bezit was/waren van een mes) aldaar heeft/hebben aangebeld en/of (nadat die [slachtoffer A] de voordeur had geopend) die voordeur met kracht verder heeft/hebben opengeduwd en/of - die [slachtoffer A] een duw tegen haar borst, in elk geval tegen het lichaam heeft/hebben gegeven waardoor die [slachtoffer A] ten val kwam tegen de trap en/of - terwijl die [slachtoffer A] versuft op de trap zat, bij haar is/zijn blijven staan.
4.
hij op of omstreeks 15 februari 2011 in de gemeente Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gereedschapskist met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer D] en/of het ROC Flevoland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
5.
hij in of omstreeks de periode van 3 april 2011 tot en met 4 april 2011 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Blackberry telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien het vorenstaande onder 5. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 3 april 2011 tot en met 4 april 2011 in de gemeente Almere opzettelijk een Blackberry telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank refereert aan de onder 2. cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten als
feit 2. sub a en feit 2. sub b. De rechtbank refereert aan de onder 5 alternatief ten laste gelegde feiten als feit 5. primair en feit 5. subsidiair.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
Op zaterdag 7 mei 2011 te 16.10 uur krijgt de politie Flevoland de opdracht te gaan naar het [adres] alwaar een woningoverval zou hebben plaatsgevonden. Ter plaatse spraken de verbalisanten met bewoonster, [slachtoffer B], ten tijde van het feit 89 jaar oud, die aangaf zojuist in haar woning te zijn overvallen door twee blanke jongens. De jongens hadden aangebeld en toen zij de deur opende, duwden zij deze met kracht open, waarna aangeefster tegen de grond werd geslagen en in haar zij of buik werd getrapt. Zij zei tegen de jongen dat hij dit niet moest doen omdat zij onlangs nog was geopereerd. Vervolgens hield de jongen haar aan haar schouders vast waardoor haar blouse scheurde. Zij werd door de kleinere jongen op haar voet, hand en rechterzij getrapt. Zij zag dat de grotere jongen in de grote bruine kast in haar kamer keek. Toen wist aangeefster los te komen, opende zij haar achterdeur en riep zij heel hard om hulp. Daarop renden de jongens weg via de voordeur. Aangeefster heeft op dezelfde dag nog aangifte gedaan van voornoemd feit.
Ten aanzien van het onder 2. sub a en 2. sub b ten laste gelegde:
Op dinsdag 10 mei 2011 omstreeks 23.35 uur verscheen [slachtoffer C] aan het politiebureau Baljuwstraat 2 te Almere om aangifte te doen van een woningoverval die omstreeks 21.00 – 21.20 uur bij haar zou hebben plaatsgevonden. Aangeefster verklaarde rond 20.45 uur nog maximaal vijf minuten telefonisch contact te hebben gehad met haar dochter. Een kwartier later ging de deurbel. Toen zij de deur opende voelde ze dat ze direct een duw naar achteren kreeg. Ze zag dat twee jonge jongens haar woning binnenkwamen. Eén liep de woonkamer in en ging later naar boven. De ander zei dat ze een mooi horloge had en dat hij haar trouwring wilde hebben. Toen aangeefster antwoordde dat die trouwring van haar overleden man was, zei de jongen dat hij de trouwring er wel af zou snijden als ze de ring niet zou geven. Ook een andere ring die ze omhad, heeft ze afgegeven. Nadat de jongens waren vertrokken, zag ze dat het klepje van haar telefoon eraf was en dat de batterijen eruit waren. Zij constateerde achteraf dat haar paspoort en een pakje sigaretten waren weggenomen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
Op zaterdag 14 mei 2011 omstreeks 19.40 uur krijgt verbalisant [verbalisant A], hoofdagent van Politie Flevoland, de opdracht te gaan naar het [adres] alwaar een vrouw van 89 jaar oud in haar woning zou zijn overvallen. Aangeefster [slachtoffer A] verklaarde dat ze omstreeks 19.30 uur de deurbel hoorde en dat, toen zij opende, de deur gelijk verder werd opengeduwd en zij een duw tegen haar borst aan kreeg. Hierdoor viel ze met haar linkerschouder tegen de trap aan en voelde ze direct pijn. Een man, van ongeveer 1.70 tot 1.75 meter lang, bleef beneden in de gang staan. De andere man is gelijk naar boven gerend. De mannen zijn via de voordeur weer vertrokken. Aangeefster heeft verklaard erg geschrokken te zijn en een schaafwondje op haar neus te hebben.
Ter plaatse wordt de verbalisant aangesproken door getuige [getuige A], die een goudkleurige ketting in zijn handen heeft en aangeeft dat hij deze in de steeg achter zijn woning heeft gevonden. Hij had gezien dat de ketting door twee jongens in de steeg verloren was en dat ze vanuit de richting van het [adres] aan kwamen rennen. In de steeg treft de verbalisant vervolgens een tweede ketting aan, zwart van kleur met rode steentjes. De verbalisant wordt vervolgens aangesproken door getuige [getuige B], die verklaart dat hij rond 19.20 uur drie personen door de steeg heeft zien rennen vanuit de richting van het [adres]. Eén van die personen herkende hij als ‘Elvis’. Een vriend van hem, [getuige C], had een Blackberry-telefoon van deze Elvis gekocht. [getuige C] heeft verklaard dat zijn broer, [getuige D], de Blackberry had gekocht van [verdachte A] en wijst vervolgens de woning van [verdachte A] aan de [adres] aan.
Ter plaatse spreekt verbalisant [verbalisant B], brigadier bij politie Flevoland tevens met getuige [getuige E], die verklaart dat hij omstreeks 19.00 uur in de steeg achter de woning had gestaan om te kijken of er vriendjes aan het spelen waren. Hij stond op het hoekje te wachten van de steeg waar hij zicht had op de woning (waar de overval was gepleegd). De getuige zag dat uit de woning twee jonge mannen kwamen die in zijn richting liepen. Toen de jongens ongeveer 20 meter in de steeg waren, begonnen ze te rennen. Getuige [getuige E] verklaart dat het twee blanke jongens betroffen, de één ongeveer 1.70 tot 1.75 meter lang met blond haar tot op zijn schouders en een zwarte Nike pet op, de ander ongeveer 1.75 tot 1.80 meter lang en donkerblonde of zwarte stekels. Getuige [getuige E] is op 18 mei 2011 door de politie in een kindvriendelijke studio gehoord. De getuige heeft verklaard dat hij de eerste dader vaker heeft gezien bij de Albert Heijn, dat deze toen een witte pet droeg, en dat die dader eerst lang haar had. Op woensdag 26 oktober 2011 heeft er met de getuige een FOSLO-fotoconfrontatie plaatsgevonden waarbij de getuige medeverdachte [verdachte B] heeft herkend als één van de jongens die hij uit de woning had zien komen. Op 9 november 2011 is die getuige nogmaals in een kindvriendelijke studio door de rechter-commissaris gehoord.
Verschillende getuigen hebben verklaard over hetgeen medeverdachte [verdachte B] hen zou hebben meegedeeld over de betrokkenheid van hemzelf en verdachte bij de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde woningovervallen.
Als medeverdachten zijn aangehouden [verdachte B] en [verdachte C], die beiden over de betrokkenheid van verdachte hebben verklaard.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
Op 1 maart 2011 doet [slachtoffer D] aangifte van diefstal van een gereedschapskist met inhoud uit de kast van het praktijklokaal van het ROC te Lelystad. Naar aanleiding van deze aangifte heeft de politie telefonisch contact opgenomen met [getuige F], verantwoordelijk voor de praktijkopleiding Bouwnijverheid bij de firma Rolbij B.V. [getuige F] heeft verklaard dat er een Facebookbericht was onderschept waarin verdachte aan een medeleerling vroeg of hij een gereedschapskist voor hem wilde stelen. Voorts heeft [getuige F] verdachte herkend op camerabeelden. De moeder van verdachte heeft in maart 2011 met school gebeld omdat zij de gereedschapskist thuis zag staan en dit opvallend vond, nu haar zoon niet meer op school zat. De gereedschapskist is in de woning van verdachte in de schuur aangetroffen.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde:
[getuige C] en zijn broer [getuige D] hebben op 15 mei 2011 verklaard dat zij ongeveer drie weken of een maand geleden voor € 85,- een Blackberry-telefoon van verdachte hadden gekocht. Toen [getuige C] de telefoon aandeed zag hij dat ene ‘[slachtoffer E]’ de eigenaar van de telefoon was. Op 7 juni 2011 heeft [slachtoffer E] aangifte gedaan van diefstal van zijn Blackberry.
De verdachte is op verdenking van het plegen van de vijf voornoemde feiten buiten heterdaad aangehouden op 15 mei 2011.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte de onder 1., 2. sub a en sub b, 3., 4. en 5. subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat zij ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde niet te bewijzen acht dat sprake is geweest van medeplegen. Ten aanzien van het onder 5. primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Met betrekking tot feit 1., 2. en 3. heeft de officier van justitie verwezen naar de aangiftes van [slachtoffer B], [slachtoffer C] en [slachtoffer A]; de verklaringen van medeverdachten [verdachte B] en [verdachte C] ; de getuigenverklaringen van [getuige B], [getuige E],
[getuige A], [getuige G], [getuige H], [verbalisant I], [getuige J], [getuige K], [getuige L] en [getuige M]; de camerabeelden van juwelier Lott’s Diamonds d.d. 17 mei 2011; het OVC-gesprek tussen verdachte en [verdachte B]; het proces-verbaal Forensisch Onderzoek en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 september 2011 inhoudende DNA-onderzoek.
Ten aanzien van feit 4. heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van M. [slachtoffer D], de camerabeelden van het ROC van 15 februari 2011, waarop [getuige F], hoofd van de werkplaats van de school, verdachte heeft herkend, alsmede het gegeven dat de gereedschapskist in de schuur van verdachte is aangetroffen. Tevens heeft zij verwezen naar de verklaring van de docent [getuige N], dat hij verdachte geen toestemming heeft gegeven de gereedschapskist mee te nemen.
Ten aanzien van feit 5. heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaringen van [getuige C] en [getuige D] dat zij de telefoon van verdachte hebben gekocht, alsmede de verklaring van verdachte dat hij de telefoon heeft gevonden en doorverkocht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet duidelijk is of sprake is geweest van wegnemen, maar acht verduistering wettig en overtuigend te bewijzen. Verdachte heeft zich de telefoon, toen hij die onder zich had, toegeëigend.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de gereedschapskist mee naar huis had genomen omdat hij deze gebruikte op het ROC. Hij was in de veronderstelling dat hij deze mee mocht nemen, omdat hij ervoor had betaald. Zijn ouders dachten ook dat hij ervoor had betaald. Verdachte heeft verklaard dat de gereedschapskist van hem zou worden, wanneer hij langer dan een jaar op school zat en hij een diploma zou hebben behaald, aan welke voorwaarden hij voldeed.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de Blackberry niet heeft gestolen. Hij heeft wel een Blackberry verkocht voor een bedrag van rond de € 50,-, die hij in een hofje, een blok verder dan zijn woning, had gevonden. Hij wist niet dat de telefoon toebehoorde aan [slachtoffer E].
Ten aanzien van het onder 1., 2. sub a en sub b en 3 ten laste gelegde heeft verdachte ter terechtzitting verklaard bij zijn eerdere verklaringen te blijven. Hij heeft ontkend de onder 1., 2. sub a en sub b en 3. ten laste gelegde woningovervallen te hebben gepleegd. Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op
14 mei 2011 met [verdachte B] en [verdachte C] had afgesproken om naar een feestje van [naam] te gaan. Nadat hij, rond een uur of 19.00 uur, zijn honden met [verdachte C] had uitgelaten, zijn ze met zijn drieën richting het huis van [slachtoffer A] aan het [adres] gelopen. Op dat moment vroeg [verdachte B] aan verdachte en [verdachte C] of zij op de uitkijk wilden staan. Ze hebben hierop ‘ja’ geantwoord, maar hebben het vervolgens niet gedaan. Ze zijn een blokje verderop een sigaret gaan roken. Op een gegeven moment besloten verdachte en [verdachte C] naar het feestje van [naam] te gaan. Onderweg kwamen ze [verdachte B] weer tegen en kwamen vervolgens met zijn drieën op het feestje aan. Verdachte heeft verklaard niet bij mevrouw [slachtoffer A] binnen te zijn geweest en niet betrokken te zijn geweest bij de andere twee overvallen. Ten aanzien van de getuigenverklaring van [getuige E] heeft verdachte verklaard dat de getuige enkel [verdachte B] en niet verdachte heeft herkend. Ten aanzien van de sieraden die bij [verdachte B] in een zwart Eastpack-tasje zijn aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat hij deze niet aan [verdachte B] heeft gegeven. Wel is hij tijdens het feestje van [naam] op een gegeven moment met [verdachte B] naar een hofje gegaan, waar [verdachte B] hem een blauw bakje met allemaal sieraden erin, waaronder een broche, heeft laten zien. Tot slot heeft de verdachte ten aanzien van de getuigenverklaringen van [getuige G], [getuige H], [getuige L] en [getuige J], alsmede de verklaring van [verdachte C], verklaard dat de inhoud daarvan enkel verklaringen ‘van horen zeggen’ betreft en dat die verklaringen derhalve niets bewijzen.
De raadsvrouw heeft betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het onder 1., 2. sub a en sub b , 3., 4. en 5. ten laste gelegde en dat de verdachte hiervan derhalve dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte nooit het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de gereedschapskist heeft gehad, nu hij ervan uitging dat hij de gereedschapskist mocht meenemen. Indien hij de gereedschapskist had willen stelen, had hij deze nooit op klaarlichte dag meegenomen. Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte niet van dit feit dient te worden vrijgesproken, verzoekt de raadsvrouw om de moeder van getuige, [getuige O], als getuige te horen.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat diefstal noch verduistering kan worden bewezen, nu verdachte zich de Blackberry niet wederrechtelijk heeft toegeëigend maar heeft gevonden en niet wist van wie deze was, nu de telefoon uitstond.
Ten aanzien van het onder 1. en 2. sub a en sub b ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte ontkent bij deze overvallen betrokken te zijn geweest. Verdachte is niet bij de FOSLO-confrontaties herkend. Ter zitting is geconstateerd dat verdachte en [verdachte B] nauwelijks verschillen in lengte, terwijl aangeefster verklaart over een grotere en een kleinere jongen. De verklaringen van medeverdachte [verdachte B] zijn onbetrouwbaar. Zijn aanvankelijk bekennende verklaring heeft hij later ingetrokken en zijn verklaringen zijn inconsistent. Deze verklaringen kunnen om die reden niet voor het bewijs worden gebezigd. Het enige bewijs dat verdachte aan de overvallen verbindt, betreft de verklaring van medeverdachte [verdachte B] alsmede enkele ‘de auditu’-verklaringen die tevens terugvoeren naar [verdachte B]. Tevens ontkent verdachte dat hij tegen [verdachte C] zou hebben verklaard dat hij zelf bij de overvallen betrokken zou zijn geweest. De verklaring van [verdachte C] komt daarnaast niet overeen met de verklaring van [verdachte B]. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1. en 2. ten laste gelegde, zodat vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte heeft ontkend bij deze overval betrokken te zijn. Er is slechts één getuige, [getuige B], die heeft verklaard verdachte in de steeg te hebben gezien samen met twee anderen. Deze getuigenverklaring klopt in zoverre met de verklaring van verdachte, dat verdachte op enig moment met [verdachte B] en [verdachte C] in de steeg is geweest, op het moment dat [verdachte B] aan verdachte en [verdachte C] vroeg of zij op de uitkijk wilden staan. Verdachte heeft verklaard niet aan dit verzoek te hebben voldaan. De verklaring van [getuige B] komt niet overeen met die van [verdachte C], waar deze inhoudt dat verdachte een dun zwart trainingsjack aan zou hebben gehad. [verdachte C] heeft verklaard dat verdachte een wit vest en een spijkerbroek droeg, hetgeen wordt bevestigd door de camerabeelden van de Albert Heijn. Het staat dan ook niet onomstotelijk vast dat getuige [getuige B] verdachte heeft gezien in de steeg. Verdachte is door zowel aangeefster als getuige [getuige E] niet herkend uit de FOSLO-fotoconfrontatie, terwijl getuige [getuige E] heeft verklaard dat de mannen die hij uit het huis zag komen, hem hebben aangekeken. De inbeslaggenomen kleding betreft een zwart vest, een zwarte muts en zwarte handschoenen. Deze kleding kan niet worden gebruikt als bewijs tegen verdachte, nu de gemiddelde Nederlander deze kledingstukken bezit en geenszins is aangetoond dat verdachte deze kleding droeg op
14 mei 2011. Met betrekking tot de OVC-gesprekken tussen verdachte en [verdachte B] geldt dat verdachte wist dan wel vermoedde dat hij werd afgeluisterd. Verdachte heeft daarbij in dit gesprek gezegd: ”ik ga niet bekennen dat ik het heb gedaan, want ik heb het niet gedaan, weet je”. [verdachte B] spreekt dit niet tegen. Voorts wijst niets erop dat verdachte bij de desbetreffende juwelier is geweest. De medewerker van de juwelier heeft verdachte niet herkend en verdachte staat niet op de camerabeelden. Van verdachte is geen DNA aangetroffen op de sieraden. Verdachte heeft verklaard niet op de uitkijk te hebben gestaan en is niet daadwerkelijk behulpzaam geweest bij het plegen van een misdrijf. Verdachte wist daarbij niet wat [verdachte B] precies ging doen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en verzoekt de rechtbank verdachte van het onder 3. ten laste gelegde vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Feit 4.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er voor verdachte een misverstand is ontstaan over de vraag of hij de gereedschapskist mocht meenemen nadat hij van school ging. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het oogmerk had de gereedschapskist wederrechtelijk weg te nemen, reden waarom de rechtbank verdachte hiervan zal vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 5. subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de onder 1., 2. sub a en sub b en 3. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Feit 5.
Op 7 juni 2011 heeft [slachtoffer E] aangifte gedaan van diefstal van zijn telefoon, te weten een Blackberry. In zijn telefoon heeft hij bij de optie ‘eigenaar’ zijn naam, ‘[slachtoffer E]’, vermeld. Tevens heeft hij in de telefoon een zin geplaatst, luidende: ‘Blijf van me telefoon af of gewoon teruggeven jongetje”. Hij heeft verklaard dat hij op 3 of 4 april bij het schoolpleintje van naam op het Zaagvisplantsoen te Almere met [verdachte B] en verdachte aan het stoeien was. Tijdens het stoeien pakken ze wel eens spullen van elkaar af, die ze elkaar daarna weer teruggeven. Onderweg naar huis bemerkte aangever dat hij zijn mobiele telefoon miste. Toen hij terugging naar het schoolpleintje en aan verdachte en [verdachte B] vroeg naar zijn telefoon, ontkenden zij deze te hebben. Aangever hoorde vervolgens van [verdachte C] - waarvan hij de achternaam niet weet - dat verdachte zijn mobiele telefoon had gestolen en dat deze inmiddels was doorverkocht.
Getuigen [getuige C] en [getuige D] hebben op 15 mei 2011 verklaard dat zij ongeveer een maand daarvoor voor € 85,- een Blackberry-telefoon van verdachte hadden gekocht. Verdachte heeft [getuige D] benaderd en gezegd dat hij een telefoon te koop had. Toen [getuige C] de telefoon aandeed zag hij dat ene ‘[slachtoffer E]’ de eigenaar van de telefoon was. Hij las daaronder de zin ‘gewoon teruggeven jongetje’.
Nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor het oordeel dat verdachte de telefoon van [slachtoffer E] heeft weggenomen, zal de rechtbank verdachte van de onder 5. primair ten laste gelegde diefstal vrijspreken.
De rechtbank is op grond van bovengenoemde aangifte en getuigenverklaringen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 5. subsidiair ten laste gelegde, te weten verduistering, heeft begaan. Hij heeft de telefoon van [slachtoffer E] onder zich gehad, zich toegeëigend en doorverkocht, terwijl hij deze naar de politie had moeten brengen.
Feit 3.
Aangeefster [slachtoffer A] heeft verklaard dat zij op zaterdag 14 mei 2011 rond 19.30 uur in haar woning aan het [adres] was en dat de deurbel ging. Toen zij opendeed, werd zij direct tegen haar borst geduwd. Hierdoor is zij met haar linkerschouder hard tegen de trap aan gevallen. Eén persoon, een blanke man van ongeveer 1.70 tot 1.75 meter lang, is terwijl zij versuft op de trap zat, bij haar beneden in de gang blijven staan. Een andere man is gelijk naar boven gerend. Aangeefster heeft ten gevolge van de val pijn in haar linkerschouder en een schaafwondje op haar neus, kennelijk ontstaan door de bril die ze op had toen ze de deur opendeed. Wegens dementie kan aangeefster niet verklaren welke goederen er missen.
Dat er iets uit de woning van [slachtoffer A] is weggenomen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het gegeven dat in de slaapkamer van [verdachte C] een blauw ovaal doosje met deksel is aangetroffen met hierin één paar oorstekers met witte op parels gelijkende kralen, één zilverkleurige, bolvormige hanger en klemmen voor de oorstekers. Op een oorknop uit dit blauwe doosje is DNA-materiaal van [slachtoffer A] aangetroffen.
Medeverdachte [verdachte C] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte B] aan hem en verschillende anderen heeft verteld dat hij samen met verdachte de overvallen heeft gepleegd. De eerste overval vond plaats in een flat, de tweede en derde op het [adres]. Over de overval van 14 mei 2011 heeft [verdachte C] verklaard dat het op een zaterdag was en dat hij rond 19.00 uur had afgesproken met verdachte en [verdachte B] om naar het feestje van [naam] te gaan. [verdachte B] en verdachte zouden onderweg tegen hem hebben gezegd dat ze eerst nog iets moesten doen. Verdachte zou hebben gezegd: “even kijken of we nog wat geld kunnen verdienen in een van die huisjes”. [verdachte B] en verdachte zijn blijven staan bij het [adres], [verdachte C] is doorgelopen naar een hofje. Na ongeveer tien minuten kwamen [verdachte B] en verdachte teruglopen en zijn ze met zijn drieën naar het feestje van [naam] gegaan. Ze kwamen om ongeveer 19.30 uur aan op het feestje.
Verdachte zou [verdachte C] hebben gevraagd of hij op de uitkijk wilde staan, maar voordat [verdachte C] in de gelegenheid was om antwoord te geven, had [verdachte B] gezegd dat dat niet nodig was. Toen zeiden verdachte en [verdachte B]: ‘zullen we het doen’, waarop [verdachte C] is doorgelopen.
De rechtbank hecht waarde aan de verklaring van [verdachte C], onder meer omdat deze op zeer specifieke punten overeenkomt met de aangifte en bovendien wordt gesteund door de verklaringen van andere getuigen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 15 november 2011 verklaard dat hij met [verdachte B] had afgesproken onder de brug om 19.00 uur, om naar het feestje van [naam] te gaan. Ze zagen [verdachte C] en riepen hem erbij. Vervolgens zijn ze de honden van verdachte gaan uitlaten. Nadat verdachte de honden thuis had teruggebracht, zijn ze richting het huis van [slachtoffer A] aan het [adres] gelopen.
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat [verdachte B] hem van tevoren heeft gezegd dat hij een alleenstaande vrouw in een woning op het [adres] ging overvallen. Voorts heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij op de uitkijk heeft gestaan, dat hij tijdens het feestje van [naam] even met [verdachte B] naar een hofje is gelopen en dat [verdachte B] hem daar een blauw bakje heeft laten zien, waarin gouden sieraden zaten. [verdachte B] zou het verkopen en verdachte dan een deel van de opbrengst geven.
Uit bovengenoemde verklaringen van [verdachte C] en verdachte zelf concludeert de rechtbank dat verdachte op 14 mei 2011 rond 19.00 uur met [verdachte C] en [verdachte B] op pad was, in de buurt van de woning van [slachtoffer A].
Getuige [getuige E] heeft verklaard dat hij omstreeks 19.00 uur in de steeg achter de woning had gestaan en zicht had op de woning waar de overval was gepleegd. Hij zag vervolgens twee jongens de woning uitkomen, beiden blank. Dader 1 was ongeveer 1.70 tot 1.80 meter lang, had blond haar tot op de schouders en droeg een zwarte pet met een zilverkleurig Nike-teken erop. Dader 2 droeg een muts maar zette deze in de steeg af. Hij had donkerblond of zwart haar met korte stekels bovenop. Getuige [getuige E] heeft verklaard dader 1 vaker te hebben gezien bij de Albert Heijn. Deze dader 1 zou eerst lang haar hebben gehad. Getuige [getuige E] is vervolgens in een kindvriendelijke studio nogmaals gehoord en heeft verklaard dat hij de jongens echt precies uit het tweede huis op de hoek, met huisnummer , zag komen en dat de blonde jongen nog ‘goedendag mevrouw’ zei, toen hij uit het huis kwam lopen. De blonde jongen kwam eerst het huis uit, daarna de ander. Bij de deur van de woning van [slachtoffer A] deed dader 2 zijn zwarte muts af. De jongens liepen vlak langs de getuige de steeg in en gingen daarna rennen. Dader 2 liep achter dader 1, de getuige zag zijn gezicht niet. Vervolgens heeft op 26 oktober 2011 een
FOSLO-fotoconfrontatie plaatsgevonden met getuige [getuige E], waarbij de getuige op één van de getoonde foto’s [verdachte B] heeft herkend.
Getuige [getuige H] heeft verklaard [verdachte B] al vanaf de basisschool te kennen. Dit is voor de getuige niets meer dan een jongen uit de buurt. Getuige [getuige H] heeft verklaard dat [verdachte B] hem heeft verteld dat hij samen met verdachte drie overvallen op oude vrouwtjes heeft gepleegd. De laatste overval zou tijdens een feestje geweest zijn, zodat dat feestje als alibi kon worden gebruikt. Er zou er steeds eentje bij het slachtoffer zijn gebleven, terwijl de ander de woning ging doorzoeken. Bij de drie overvallen zou in totaal € 150,- zijn buitgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, het onder 3. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. In de aangifte van mevrouw [slachtoffer A] wordt gesproken over een tweetal daders. [verdachte C] en [getuige H] hebben beiden verklaard dat [verdachte B] aan hen heeft verteld de overvallen met verdachte te hebben gepleegd. Ook verdachte zelf heeft verklaard dat hij met [verdachte C] en verdachte op 14 mei 2011 rond 19.00 uur in de buurt was van de woning van mevrouw [slachtoffer A], en dat [verdachte B] die [slachtoffer A] in haar woning heeft overvallen. Achteraf hebben [verdachte B] en verdachte samen naar de opbrengst gekeken en het over verdeling daarvan hebben gehad. Voorts heeft getuige [getuige E] twee mannen, waarvan hij tijdens de FOSLO-fotoconfrontatie dader 1 heeft herkend als [verdachte B], op de bewuste avond rond 19.00 uur uit het huis van [slachtoffer A] zien komen. Dader 2 deed, toen hij uit de woning van [slachtoffer A] kwam, zijn muts af, waardoor de getuige kon zien dat hij donkerblond of zwart haar had. Tot slot is er een sieraad met DNA-materiaal van [slachtoffer A] in het blauwe bakje in de slaapkamer van [verdachte C] aangetroffen, waaruit naar het oordeel van de rechtbank volgt dat er enig goed is weggenomen uit de woning van [slachtoffer A]. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 mei 2011 [slachtoffer A] in haar woning aan het [adres], heeft overvallen, waarbij in ieder geval één sieraad van [slachtoffer A] is weggenomen. Op grond van de aangifte acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer A] hierbij is geduwd tegen het lichaam, waardoor zij ten val kwam.
Zoals in het voorgaande, onder feit 3. reeds is aangehaald, heeft getuige [getuige H] verklaard dat [verdachte B] hem heeft verteld dat hij samen met verdachte drie overvallen op oude vrouwtjes heeft gepleegd.
Ook [verdachte C] heeft, zoals onder 3. reeds is aangehaald, verklaard dat
[verdachte B] tegen hem heeft gezegd dat hij de overvallen met verdachte heeft gepleegd.
Aangeefster mevrouw [slachtoffer C] heeft verklaard dat zij zich op 10 mei 2011 rond 21.00 uur in haar woning a[adres]es] bevond, toen de deurbel ging. Door het raam zag zij een jongen staan die gebaren maakte met zijn armen. Zodra zij de voordeur opende, voelde ze dat ze direct een duw naar achteren kreeg. Ze zag dat twee jonge jongens haar woning binnenkwamen en dat haar voordeur weer dichtging. Ze wist niet zeker of er in totaal twee of drie daders waren, ze had ook iemand voor het raam gezien. Eén van de daders droeg een capuchon, een ander had een zonnebril op. Aangeefster denkt dat één van de daders blank en blond was. Aangeefster heef het navolgende verklaard: “Ik zag vervolgens dat dader 2 de woonkamer in ging. Later is hij naar boven gegaan. Ik hoorde dat dader 2 continu riep: ‘geld, geld, je portemonnee’. Dit heeft hij zeker vier keer geroepen. (…) Dader 3 bleef de hele tijd bij mij staan. Direct nadat de jongens mijn woning waren binnengekomen hoorde ik dader 3 zeggen: ‘liggen’. (…) Ik hoorde dat dader 3 zei: ‘dat is een mooi horloge’. Ik zag dat hij wees met zijn wijsvinger naar mijn horloge welke ik om had. Dit is een zilverkleurig horloge met een goudkleurig streepje om de band. Ik heb mijn horloge afgedaan en aan dader 3 gegeven. Ik hoorde dat dader 3 mijn ring wilde hebben. Ik heb toen gezegd dat dit de trouwring was van mijn overleden man en dat ik dit niet wilde. Ik hoorde dat dader 3 toen zei: ‘maar dat is goud’. Ik zei letterlijk tegen hem: ‘doe dat niet, dat is mijn trouwring’. Ik hoorde dader 3 zeggen: ‘als u hem er niet afhaalt, dan snij ik hem eraf’. (…) Ik heb toen de trouwring aan dader 3 gegeven. (…) Ik heb ook de ring aan mijn linkerhand afgedaan toen dader 3 zei: ‘en daar die ring?’. Deze ring was voorzien van roodkleurige steentjes, deze ring was van Italiaans goud. Nadat ik mijn sieraden en het horloge had afgegeven, zijn dader 2 en 3 via de voordeur weer weggegaan”. In aanvulling op haar eerdere aangifte heeft aangeefster verklaard dat haar paspoort uit een lade van een kastje in haar slaapkamer is weggenomen. Dit paspoort is afgegeven in 2008, want toen had ze het nodig om naar Egypte te kunnen. Tevens heeft aangeefster in aanvulling op haar eerdere aangifte verklaard dat er ook een pakje sigaretten van het merk Caballero van haar is weggenomen. Daarnaast heeft ze verklaard dat er door een van de overvallers, toen zij hard praatte omdat zij boos was dat zij haar ring moest afgeven, iets op haar mond werd gedaan, wat aanvoelde als een wollen doek of een handschoen.
Uit een geneeskundige verklaring blijkt dat aangeefster een iets gezwollen en gekneusde rechterknie had en dat de spieren in haar rechterbovenbeen en rug gekneusd waren.
[verdachte C] heeft voorts verklaard dat [verdachte B] hem na de tweede of derde overval een paspoort ‘van een of andere vrouw’ heeft laten zien. In dat paspoort stond een Egyptische stempel. Daarnaast heeft [verdachte C] met betrekking tot de tweede overval verklaard dat hij verdachte en [verdachte B] die avond wel had gezien tijdens het voetballen, maar dat zij eerder weg waren gegaan, omdat ze nog wat moesten doen bij verdachte thuis. Normaal gingen ze door tot een uur of 21.30 – 22.00 uur, maar nu gingen ze al rond 20.45 – 21.00 uur weg. Een of twee dagen later had [verdachte B] hem het paspoort en een pakje sigaretten laten zien, waarvan hij zei dat hij deze spullen had buitgemaakt.
Ook getuige [getuige J] heeft verklaard over een paspoort. Zij was samen met [verdachte B] , [getuige L] en [verdachte C], toen [verdachte B] zei: ‘dat paspoort moet weg, dat paspoort moet weg’. Ze liepen vanaf [straat] richting het bos naar [straat] en liepen daarna langs de plek waar het paspoort zou liggen, bij het water bij een sluis, links van een brug. [verdachte C] en [verdachte B] zeiden dat daar een paspoort lag en dat niemand mocht weten dat het daar lag. [verdachte C] en [verdachte B] Bak gingen meteen naar de bewuste plek toe en zeiden: ‘Shit, het ligt er nog en dat andere is al lang weggespoeld’. Hieruit heeft de getuige opgemaakt dat er ook andere spullen waren weggegooid. Toen de getuige aan [verdachte C] en [verdachte B] vroeg van wie het paspoort was, antwoordden zij dat ‘de politie dat niet mag weten’.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de onder 2. sub a en sub b ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en dat verdachte samen met [verdachte B] het ten laste gelegde heeft gepleegd. Verdachte en [verdachte B] hadden ook geen alibi voor het moment waarop de overval heeft plaatsgevonden, te weten rond 21.00 uur. Uit de aangifte volgt dat mevrouw [slachtoffer C] door geweld en bedreiging met geweld gedwongen is haar horloge, haar trouwring en een andere ring af te geven. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich tezamen met medeverdachte [verdachte B] schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Tevens volgt uit de aangifte dat van mevrouw [slachtoffer C] een paspoort en een pakje sigaretten van het merk Caballero is afgenomen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [verdachte C] alsmede de getuigenverklaring van [getuige J]. Dat geweld is gebruikt volgt uit de aangifte en de geneeskundige verklaring. Tevens volgt uit de aangifte dat verdachte of zijn mededader een hand of doek op de mond van aangeefster heeft gedrukt. De rechtbank acht verdachte schuldig aan diefstal van een paspoort en een pakje sigaretten van het merk Caballero, voorafgegaan door en vergezeld van geweld, waarbij een hand of doek op de mond van [slachtoffer C] is gedrukt, terwijl verdachte of zijn mededader een capuchon over zijn hoofd droeg.
Zoals in het voorgaande, onder feit 3. reeds is aangehaald, heeft getuige [getuige H] verklaard dat [verdachte B] hem heeft verteld dat hij samen met verdachte drie overvallen op oude vrouwtjes heeft gepleegd.
Ook [verdachte C] heeft, zoals onder 3. reeds is aangehaald, verklaard dat [verdachte B] tegen hem heeft gezegd dat hij de overvallen met verdachte heeft gepleegd.
Aangeefster [slachtoffer B] heeft verklaard dat zij zich op 7 mei 2011 alleen in haar woning aan het [straat] bevond. In de middag werd zij wakker van de deurbel. Toen ze de deur opende, gingen er twee blanke jongens haar woning binnen. Aangeefster heeft hierover het navolgende verklaard: “De grootste jongen ging als eerste binnen. Ik zag dat de kleinere jongen mij in bedwang hield. Ik werd door de kleinere jongen op de grond geduwd. (…) Ik zag en voelde dat de kleine jongen mij op mijn voet, hand en rechterzij trapte. (…) Ik lag op de grond (…). Ik zei tegen de jongen dat hij me niet moest trappen omdat ik onlangs was geopereerd. Ik zag en voelde dat de kleinere jongen mij aan mijn schouders vasthield. Hierdoor scheurde mijn blouse. (…) Ik wist los te komen (…). Ik kon de achterdeur openen en riep toen heel hard dat ik werd overvallen. (…) Ik hoorde de grote jongen tegen de kleinere jongen zeggen dat hij me in bedwang moest houden. Ik zag dat de kleine jongen mij op de bank duwde. (…) Ik zag dat de grote jongen in de grote bruine kast keek, welke in de woonkamer staat. (…) Omdat ik hard had geschreeuwd, hoorde ik ze zeggen dat ze weg moesten gaan”.
Uit een geneeskundige verklaring blijkt dat bij aangeefster sprake was van kneuzingen aan en bloeduitstortingen op haar heup, rug en knieën. Daarnaast was sprake van gekneusde ribben, een gekneusde rechterpink, een gekneusde schouder en een gekneusde bovenarm.
[verdachte C] heeft ten aanzien van de eerste overval verklaard dat [verdachte B] hem achteraf, een of twee dagen erna, heeft verteld dat hij dat met verdachte had gedaan. Hij heeft hierover het volgende verklaard: “[verdachte B] vertelde dat hij op een gegeven moment de vrouw een duw gaf en daarna een trap. Toen is hij naar binnengelopen en heeft [verdachte A] de vrouw bij de deur weggesleept en de deur dichtgedaan. Toen ging [verdachte B] kastjes open trekken en zoeken naar iets. Hij heeft daarbij verteld dat [verdachte A] op het vrouwtje zou letten zodat zij niets kon doen, dat [verdachte A] dat niet goed heeft gedaan en dat het vrouwtje via de achterdeur ging roepen. Toen zijn ze meteen weggegaan.” [verdachte C] heeft vervolgens verklaard dat verdachte heeft gezegd dat het verhaal, zoals [verdachte B] dat aan hem had verteld, klopte. Hij heeft verklaard dat verdachte, toen [verdachte C] hem vertelde dat hij van de overval wist, een beetje lacherig deed en zei dat hij wel een beetje medelijden had met die vrouw. Verdachte gaf een korte samenvatting waarin hij ook details benoemde, zoals dat hij die vrouw naar binnen sleepte, het duwen en schoppen en dat die vrouw bij de achterdeur stond te roepen. Voorts heeft [verdachte C] verklaard dat verdachte bij de eerste overval een stanleymes had, waarvan de achterkant en de rug zwart was en de buitenkant geel. Verdachte zou dit tussen de tweede en derde overval aan [verdachte C] hebben laten zien. Toen [verdachte C] aan verdachte vroeg hoe je zo’n overval pleegt, liet verdachte hem het mes zien en zei: ‘daar heb ik dit voor, dan zet ik die wel op hun strot’. [verdachte C] heeft verklaard dat [verdachte B] ging zoeken en dat verdachte bij het slachtoffer bleef.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde feit heeft begaan. Uit de aangifte van [slachtoffer B] volgt dat er twee daders bij haar binnen zijn geweest, dat er geweld tegen haar is gebruikt en dat haar spullen doorzocht zijn. Dat geweld is gebruikt blijkt tevens uit de verklaring van
[verdachte C]. Daarnaast volgt dit uit de geneeskundige verklaring. Dit resulteert, nu er uiteindelijk niets is weggenomen, in een poging tot diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld. De rechtbank acht op grond van de verklaringen van getuige
[getuige H] en [verdachte C] bewezen dat verdachte een van de twee overvallers was.
De rechtbank is aldus van oordeel dat de onder 1., 2. sub a en sub b en 3. ten laste gelegde feiten in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Nu de rechtbank de verklaring van medeverdachte [verdachte B] niet gebruikt voor het bewijs, hoeft op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de raadsvrouw, dat deze verklaring onbetrouwbaar is en derhalve niet voor het bewijs mag worden gebruikt, niet nader te worden ingegaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 7 mei 2011 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan het [straat] weg te nemen enig geldbedrag en (een) goed(eren) van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer B], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededader in ieder geval éénmaal,
- op de deurbel van die woning gedrukt en
- die woning binnen gegaan en
- in die woning een kast opengemaakt en vervolgens die kast doorzocht en
- met kracht tegen de voordeur van die woning van die [slachtoffer B], waarachter die [slachtoffer B] zich bevond, heeft/hebben geduwd en
- met kracht tegen het lichaam van die [slachtoffer B] heeft/hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer B] ten val kwam en
- (met kracht) tegen de zij en de buik en een voet en een hand van die [slachtoffer B] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl die [slachtoffer B] zich op de grond bevond en/of
- die [slachtoffer B] bij de schouders heeft vastgepakt en vervolgens heeft vastgehouden en richting een bank heeft geduwd,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 10 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer C] in een woning (gelegen aan het [adres]) heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge en twee gouden ringen, toebehorende aan die [slachtoffer C], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- tegen het lichaam van die [slachtoffer C] heeft/hebben geduwd en
- de voordeur van die woning heeft dichtgedaan en
- die [slachtoffer C] heeft gedwongen te gaan liggen op de grond en
- die [slachtoffer C] de volgende woorden heeft toegevoegd:
* "Geld, geld, je portemonnee." en
* "Liggen." en
* "Dat is een mooi horloge." en
* "Ik wil je ring hebben." en
* "Als u hem er niet afhaalt, dan snij ik hem eraf." en
* "en daar die ring?",
althans woorden van gelijke aard of strekking en
- een hand of een doek op de mond van die [slachtoffer C] heeft gedrukt, terwijl hij, verdachte of zijn mededader een capuchon over zijn hoofd droeg;
hij op 10 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en een pakje sigaretten (Caballero), toebehorende aan [slachtoffer C], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- tegen het lichaam van die [slachtoffer C] heeft/hebben geduwd en
- de voordeur van die woning heeft dichtgedaan en
- die [slachtoffer C] heeft gedwongen te gaan liggen op de grond, en
- een hand of een doek op de mond van die [slachtoffer C] heeft gedrukt, terwijl hij, verdachte of zijn mededader een capuchon over zijn hoofd droeg;
3.
hij op 14 mei 2011 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan het [adres]) een sieraad, toebehorende aan [slachtoffer A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader - aldaar heeft/hebben aangebeld en (nadat die [slachtoffer A] de voordeur had geopend) die voordeur met kracht verder heeft/hebben opengeduwd en die [slachtoffer A] een duw tegen haar borst heeft/hebben gegeven waardoor die [slachtoffer A] ten val kwam tegen de trap en, terwijl die [slachtoffer A] versuft op de trap zat, bij haar is blijven staan.
5. subsidiair
hij in de periode van 3 april 2011 tot en met 4 april 2011 in de gemeente Almere opzettelijk een Blackberry telefoon toebehorende aan [slachtoffer E], welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Van het onder 1., 2. sub a en sub b, 3. en 5. subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1.:
Poging tot diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2. sub a:
Afpersing, strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2. sub b:
Diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3.:
Diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld, tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 5. subsidiair:
Verduistering, strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de periode dat verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de eis van de officier van justitie meegedeeld dat geldt dat feit 1. een poging betreft en dat met betrekking tot dit feit derhalve slechts een-derde van de totale straf kan worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het navolgende.
De door verdachte gepleegde feiten hebben tot gevolg gehad dat de slachtoffers zich onveilig hebben gevoeld in hun eigen (woon)omgeving: een plek die als een veilige haven zou moeten gelden. Verdachte lijkt enkel te hebben gehandeld uit eigen winstbejag. Daarbij is onnodig gebruik gemaakt van geweld. Het betreft slachtoffers uit een kwetsbare groep mensen op leeftijd. De overvallen hebben onrust veroorzaakt in de buurt. De ontkennende proceshouding van verdachte impliceert dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen of enig blijk geeft van berouw. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Bij het beoordelen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de strafmaat die ten aanzien van soortgelijke feiten pleegt te worden opgelegd, te weten 3 jaar gevangenisstraf. In dit geval is sprake van één poging en twee voltooide overvallen. Nu bij een poging slechts twee-derde van de totale straf pleegt te worden opgelegd, komt de rechtbank voor de strafmaat ten aanzien van onderhavige bewezenverklaring uit op 8 jaar gevangenisstraf.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het gegeven dat verdachte, na een eerste mislukte poging, waarbij het slachtoffer om hulp heeft geroepen, niet tot bezinning is gekomen maar vervolgens nog tweemaal is overgegaan tot het plegen van een overval.
Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 oktober 2011 waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 14 oktober 2011, uitgevoerd door H.R.J. ter Borg,
GZ-psycholoog, waaruit volgt dat al langere tijd sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarin sprake is van een patroon. De onderzoeker meent dat kan worden gesproken van samenhang tussen veronderstelde antisociale persoonlijkheidsproblematiek en het ten laste gelegde. Bij verdachte is sprake van eerder gewelddadig gedrag, zich onttrekken aan toezicht, gezinsgeweld, verstoringen in de verzorgingssituatie, een zwakke coping, problemen met middelengebruik, geen spijtgevoelens en geen slachtofferempathie. De deskundige heeft geconcludeerd dat verdachte aangaande het ten laste gelegde, voor zover bewezen, licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
Verder heeft de rechtbank de jonge leeftijd van verdachte in aanmerking genomen.
De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank merkt op dat de straf voor verdachte even hoog is als de straf die de rechtbank medeverdachte [verdachte B] heeft opgelegd, ondanks het feit dat dat bij verdachte een extra feit bewezen is verklaard. De rechtbank acht dit extra feit, te weten feit 5. subsdiair, van ondergeschikt belang. Daarnaast geldt dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht, aldus H.R.J. ter Borg in het onderzoek pro justitia. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank ten aanzien van verdachte niet tot een hogere straf is gekomen dat ten aanzien van zijn medeverdachte.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals opgenomen op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 17 oktober 2011 overweegt de rechtbank het navolgende.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder 6. op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” terug te vinden gereedschapskist wordt teruggegeven aan rechthebbende
[slachtoffer D] van het ROC. Ten aanzien van de onder 7. en 8. op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen”, te weten een blauwe spijkerbroek en een witte mobiele telefoon van het merk Nokia, heeft de officier van justitie teruggave aan verdachte gevorderd.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het beslag opgemerkt dat verdachte afstand heeft gedaan van de gereedschapskist en heeft hiertoe een afstandsverklaring van verdachte overgelegd. Ten aanzien van de spijkerbroek en de telefoon heeft de raadsvrouw om teruggave aan verdachte verzocht.
De rechtbank zal teruggave gelasten aan rechthebbende [slachtoffer D] van de voornoemde onder 6. vermelde gereedschapskist met inhoud. Voorts zal de rechtbank teruggave aan verdachte gelasten van de onder 7. en 8. vermelde spijkerbroek en telefoon.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft mevrouw [slachtoffer B] – daartoe ter terechtzitting vertegenwoordigd door mevrouw Holtes van Slachtofferhulp – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 699,-.
Voorts heeft zich voor aanvang van de terechtzitting mevrouw De Moor- Harinck – daartoe ter terechtzitting vertegenwoordigd door gemachtigde de heer P.M.M. de Graaf – als benadeelde partij in het geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte onder 2. sub a en sub b ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 450,-.
Tot slot heeft zich voor aanvang van de terechtzitting mevrouw [slachtoffer A] als benadeelde partij in het geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 450,-.
De officier van justitie heeft gevorderd de drie vorderingen toe te wijzen, nu de schade in zodanig verband staat tot de delicten dat toewijzing opportuun is. Daarnaast heeft de officier van justitie ten aanzien van de drie vorderingen toewijzing van de wettelijke rente gevorderd alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft meegedeeld niet toe te komen aan de vorderingen benadeelde partij, nu de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat bij het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer B] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 699,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank bij het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer C] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 2. sub a en sub b bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tot slot is naar het oordeel van de rechtbank bij het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer A] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 3. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 699,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B], tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 450,- ten behoeve van het slachtoffer De Moor- Harinck en tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 450,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A].
11 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 57, 310, 312, 317 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
- Verklaart niet bewezen hetgeen onder 4. en onder 5. primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1., 2. sub a en sub b, 3. en 5. subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1., 2. sub a en sub b, 3. en 5. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [slachtoffer D] van het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 17 oktober 2011 onder 6. vermelde voorwerp, te weten een gereedschapskist met inhoud;
- gelast de teruggave aan verdachte van de op de “Lijst van inbeslaggnomen voorwerpen” d.d. 17 oktober 2011 onder 7. en 8. vermelde voorwerpen, te weten een spijkerbroek en een telefoon.
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer B] wonende te [plaats], van een bedrag van € 699,- (zegge: zeshonderd negenennegentig euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 7 mei 2011, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 699,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer B] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer B] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer B], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer C] wonende te [plaats], van een bedrag van € 450,- (zegge: vierhonderd vijftig euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten
10 mei 2011, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 450,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer C] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer C] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer C], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer A], wonende te [plaats], van een bedrag van € 450,- (zegge: vierhonderd vijfig euro), hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover verdachtes mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten
14 mei 2011, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 450,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer A] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer A], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter, mrs. L.G. Wijma en
R.F. van Aalst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.A. Colijn, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011.
Mr. A.C. Schroten voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2540-2011039542-2, opgemaakt door [verbalisant F] voornoemd, ondertekend op 7 juni 2011, p. 1204 en 1205.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033828-25671, opgemaakt door [verbalisant F] van Politie Flevoland, ondertekend op 15 mei 2011, houdende een
proces-verbaal van verhoor getuige [getuige C], p. 1189 en 1190.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033828, opgemaakt door [getuige H], hoofdagent van Politie Flevoland, ondertekend op 15 mei 2011, houdende een
proces-verbaal van verhoor getuige [getuige D], p. 1193.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2542 2011033828-1, opgemaakt door [getuige C], hoofdagent van politie Almere Oost, ondertekend op 14 mei 2011, houdende een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A], p. 838 en 839.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door
[getuige D], buitengewoon opsporingsambtenaar bij Politie Flevoland, ondertekend op 25 mei 2011, houdende een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 395.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 september 2011, opgemaakt door
[getuige E], houdende ‘een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een serie overvallen gepleegd in Almere tussen 7 en 14 mei 2011’, tabel 3 (p. 8).
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033828-27214, opgemaakt door [getuige G] en [getuige I] van Politie Flevoland, ondertekend op 25 mei 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte C] p. 411, 414 – 416, 419.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door
[verbalisant J], brigadier en [getuige I], hoofdagent van Politie Flevoland, ondertekend op
26 mei 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte C] p. 439.
Proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank op
15 november 2011.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011022828-26233, opgemaakt door [verbalisant F] en [getuige G], werkzaam bij Politie Flevoland en Districtsrecherche Politie Flevoland, ondertekend op 18 mei 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte A], p. 129, 131 en 132.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2544 2011033828-4, opgemaakt door [verbalisant B], brigadier van politie Almere Haven, ondertekend op 14 mei 2011, houdende een proces-verbaal van bevindingen, p. 844 en 845.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door
[verbalisant K], rechercheassistent bij de Districtsrecherche van de Politie Flevoland, ondertekend op 31 mei 2011, houdende een proces-verbaal van bevindingen uitwerking studioverhoor [getuige E],
p. 881, 884, 893, 895, 906, 909 en 911.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011032795-C, opgemaakt door [verbalisant L] en [verbalisant M], beiden brigadier bij Politie Flevoland, ondertekend op
26 oktober 2011, houdende een proces-verbaal tonen selectie bij sequentiële fotobewijsconfrontatie aan getuige [getuige E], p. 1402 en 1403.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door [verbalisant J] en [verbalisant F], beiden brigadier van Politie Flevoland en beiden werkzaam als tactisch rechercheur bij ART14, ondertekend op 6 juni 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige H], p. 590, 592 en 594.
Zie noot 14.
Zie noot 7 en 8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2540-2011032795-1, opgemaakt door [verbalisant N], brigadier Politie Flevoland, ondertekend op 10 mei 2011, houdende een
proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer C], p. 664 - 668.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2547-2011032795-1, opgemaakt door [verbalisant Q], hoofdagent van Politie Flevoland, ondertekend op 11 mei 2011, houdende een
proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer C] , p. 671.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 20110320795, opgemaakt door [verbalisant F], voornoemd, ondertekend op 24 mei 2011, p. 682 en 683.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 20110320795, opgemaakt door [verbalisant F], voornoemd, ondertekend op 24 mei 2011, houdende een proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer C], p. 681 en 682.
Geneeskundige verklaring d.d. 10 mei 2011 en 25 mei 2011, ingevuld door [verbalisant O], forensisch geneeskundige bij GGD Flevoland, p. 686 en 687.
Zie noot 7, p. 411-413.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033828-28153, opgemaakt door [verbalisant F] en [getuige G] voornoemd, ondertekend op 1 juni 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte C], p. 456 en 457.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer 2011033838, opgemaakt door [verbalisant J] en [getuige H], brigadier en hoofdagent van Politie Flevoland, ondertekend op 20 juni 2011, houdende een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige J], p. 785 en 786.
Zie noot 14.
Zie noot 7 en 8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, nummer PL2547-2011032095-1, opgemaakt door [verbalisant R] brigadier van Politie Flevoland, ondertekend op 7 mei 2011, p. 539-541.
Geneeskundige verklaring d.d. 12 mei 2011, ingevuld door [verbalisant O], forensisch geneeskundige bij GGD Flevoland, p. 555 en 556.
Zie noot 8, p. 451-455