ECLI:NL:RBZLY:2011:BU6068
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een eenmalige uitkering in het kader van de overheveling van sociale verzekeringen van UWV naar Belastingdienst
In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 24 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te Dronten, en de Staatssecretaris van Financiën. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 7 april 2011, waarin haar verzoek om herziening van een eerder besluit van 23 februari 2007 werd afgewezen. Dit eerdere besluit betrof de definitieve vaststelling van een afkoopsom die eiseres had ontvangen na de overheveling van de premieheffing en inning van sociale verzekeringen van het UWV naar de Belastingdienst. Eiseres had in 2006 een afkoopsom van € 6.799,77 ontvangen, maar dit bedrag was later verlaagd naar € 5.903,86, waarover zij bezwaar had gemaakt.
De rechtbank oordeelde dat de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 april 2010, die betrekking hadden op de berekening van de afkoopsom, niet konden worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiseres om de uitspraken van de CRvB toe te passen op de eerdere berekening van de afkoopsom, een verzoek was om terug te komen op het besluit van 23 februari 2007. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, omdat de CRvB-uitspraken niet als nieuw feit konden worden gekwalificeerd.
De rechtbank heeft het bestreden besluit van 7 april 2011 vernietigd, het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, tot een bedrag van € 874,00, en diende verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 152,00 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter M. van Bruggen, en de griffier was Y. van der Zaan-van Arnhem. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingesteld.