ECLI:NL:RBZLY:2011:BU5750

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/653187-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een veelpleger na winkeldiefstallen en lokaalvredebreuk

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 18 oktober 2011, is de verdachte beschuldigd van meerdere winkeldiefstallen en lokaalvredebreuk. De tenlastelegging omvat onder andere de diefstal van een flesje aftershave op 26 mei 2011 en het wederrechtelijk vertoeven in een besloten lokaal op 17 november 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de verdachte vervolgd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren voor de diefstal en lokaalvredebreuk, mede op basis van getuigenverklaringen en het strafblad van de verdachte, die als veelpleger wordt aangemerkt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Dit besluit is genomen omdat de verdachte een aanzienlijke kans op recidive vertoont, gezien zijn lange strafblad en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft overwogen dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om de verdachte te rehabiliteren en om de veiligheid van de samenleving te waarborgen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de periode van voorlopige hechtenis af te trekken van de duur van de maatregel, en heeft ook geen tussentijdse beoordeling van de maatregel gelast. De beslissing is genomen in het belang van de verdachte en de maatschappij, waarbij de rechtbank de problematiek van de verdachte in overweging heeft genomen, waaronder zijn verslaving en gebrek aan ziekte-inzicht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/653187-11(P),
07/650389-10 (ter berechting gevoegd),
07/653082-11 (ter berechting gevoegd).
Uitspraak: 18 oktober 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (Geboortedatum+Plaats)
wonende te (adres)
thans verblijvende in (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R.A. den Haan.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 26 mei 2011 in de (gemeente)met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een flesje aftershave (Denim), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de (winkel), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
2.
Hij op of omstreeks 17 november 2010 in de (gemeente)wederrechtelijk
vertoevende in een besloten lokaal gelegen aan (adres)en in gebruik bij de (supermarkt), althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd. (parketnummer 07/650389-10)
3.
Hij op of omstreeks 18 november 2010 in de (gemeente)met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een flesje Axe Africa aftershave, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de (winkel), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte. (parketnummer 07/653082-11)
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu er onvoldoende bewijs is dat het verdachte was die de diefstal heeft gepleegd. Verdachte heeft een tatoeage op zijn voorhoofd welke hij twee jaar geleden heeft laten zetten tegelijkertijd met (Naam) Nu aangeefster enkel als kenmerk van de verdachte de (tatoeage) omschrijft valt niet uit te sluiten dat een ander persoon dan verdachte het feit heeft gepleegd. Het is bovendien onwaarschijnlijk dat verdachte in staat was de diefstal te plegen en met het winkelpersoneel te communiceren gelet op zijn toestand op dat moment zoals blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding waarin staat vermeld dat verdachte pas na ontnuchtering kon worden voorgeleid.
Voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken omdat volgens de raadman de overtuiging ontbreekt dat verdachte het flesje aftershave heeft gestolen. Het past niet bij de werkwijze van verdachte om iets te stelen, vervolgens voor de deur van de winkel te blijven staan en het gestolen goed aan een onbekend persoon te geven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Op 26 mei 2011 heeft (naam 2) namens de winkel (winkel) aangifte van diefstal gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Op donderdag 26 mei 2011 bevond ik mij in de (winkel) te (Plaats). (…) Ik zag op een gegeven moment een man aankomen die ik ken van gezicht. Zijn naam weet ik niet, maar hij heeft (een tatoeage) op zijn bovenhoofd en iets wat lijkt op (…..) (…) Een medewerkster van ons, (Naam 3), had de man ook in het vizier. Zij zag dat de man een flesje Denim Aftershave van de plank pakte en deze in zijn linkerbroekzak stopte. Vervolgens liep de man voorbij de kassa’s en ging zonder de aftershave, welke hij bij zich droeg, te betalen de winkel uit. Ik ben samen met (naam 3) naar buiten gelopen en heb de man aangesproken. (…) Hierop heb ik de aftershave terug gekregen van de man en zag dat de man weg strompelde verder het centrum in.(…) ”
(getuige)heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Ik zag dat er een man binnen kwam, deze was duidelijk in beschonken toestand. Daarom hield ik deze man (…) in de gaten. Tevens deed ik dit omdat ik weet dat deze man hier in de winkel vaker is betrapt in verband met winkeldiefstal. (…) Deze man heeft op zijn voorhoofd een (tatoeage) en daartussen is iets getatoeëerd (…) Eerst nam hij een ander artikel in de handen, zette dit weg en toen zag ik dat hij een flesje after-shave pakte en dit in de broekzak deed. Met dit flesje in de broekzak liep die man toen langs de klanten bij de kassa 2 zonder te betalen. ”
De verbalisanten (naam verbalisant) en (naam verbalisant 2) hebben verdachte op 26 mei 2011 aangehouden. Het relaas van verbalisanten of van één hunner, houdt onder meer het volgende in:
“(…) Op donderdag 26 mei 2011, omstreeks 12:35 uur, kregen wij een melding van een winkeldiefstal aan (Plaats). Ter plaatse is gevestigd de (winkel). Men had daar een man aangesproken op het feit dat hij een flesje after shave in zijn broekzak had gestopt. Deze man heeft dit flesje niet ter betaling aangeboden bij de kassa.(…) De man heeft (een tatoeage). Ons, verbalisanten, is het ambtshalve bekend dat (verdachte) met genoemde tatoeage rondloopt. Wij, verbalisanten, hebben ter plaatse een aangifte van winkeldiefstal opgenomen. Vervolgens zijn wij, verbalisanten het centrum van (Plaats) ingereden. Op een bankje aan de (adres) (Plaats), troffen wij verdachte aan. Verdachte is vervolgens door ons (...) te 13.20 uur aangehouden. Verdachte was behoorlijk onder invloed van alcoholhoudende drank. (…)
Nader onderzoek van de politie leverde het volgende op:
“Door de raadsman (..) zou zijn aangevoerd dat zich ten tijde van de diefstal (…) nog drie personen tatoeages op het voorhoofd daar geweest zouden kunnen zijn. Het zou dan gaan om (naam 4) (verdachte) en de gebroeders (naam). (…) (verdachte) (verdachte) en (verdachte) zijn mij bekend. Hun foto’s voeg ik in bijgaand foroblad. Het verschil in hun tatouage is, (een rode tatoeage) en die van (zijn niet ingekleurd) Omtrent genoemde gebroeders (naam) heb ik informatie ingewonnen bij de infodesk politie Emmen. Van deze beide foto’s stuurde ze mij een foto, die ik tevens in het fotoblad bijvoeg. (…) Door coll. (naam) van Infodesk Ijsselland heb ik middels het Blue View zoeksysteem laten zoeken op de locatie (adres) te (Plaats)”. Dit is het vestigingsadres van genoemde (winkel). Hieruit bleek dat op deze locatie bij de politie geen strafbare zaken bekend waren, waarin (naam 5), (naam) of (naam 4) (verdachte) als verdachten werden aangemerkt. Wel waren er tenminste 2 incidenten bekend, waarin (verdachte) als verdachte werd aangemerkt. Namelijk het feit op op 26 mei 2011 waarvoor (verdachte) nu gedetineerd is en een feit van winkeldiefstal op 18 november 2010 (…).”
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voormelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen betrokken, dat het door aangeefster en getuige genoemde signalement passend is bij verdachte, meer in het bijzonder de door getuige (getuige)genoemde bij verdachte (tatoeage) en de door haar genoemde omstandigheid dat de verdachte vaker in de winkel is betrapt in verband met winkeldiefstal, hetgeen wordt bevestigd door het zojuist geciteerde proces-verbaal van (naam). Voorts is verdachte kort na de melding aangehouden in het centrum van (Plaats), terwijl de betreffende winkeldief in die richting was weggegaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd, gelet op (onder meer) de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal bevindingen.
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie op 17 november
2010 waarin hij erkent in de (supermarkt) te zijn geweest.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Op 19 november 2010 heeft (naam 2) namens de winkel (winkel) aangifte van diefstal gedaan. Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Op donderdag 18 november 2010 omstreeks 13:00 uur zagen een aantal collega medewerkers en ik een verdacht manspersoon zich ophouden in de winkel. (…) Op aangeven van u begrijp ik dat een getuige heeft gezien dat er aftershave van Axe Africa hier is weggenomen. Bij u komst ben ik samen met u naar de stelling gelopen waar de Axe Africa staat opgesteld. Hier constateer ik dat er twee lege doosjes zijn waar de Axe Africa in hoort te zitten. 1 leeg doosje staat er standaard in verband met de tester. Een ander leeg doosje hoort er niet te staan. Hier constateer ik uit dat het flesje Axe Africa after shave uit het doosje is gehaald en is weggenomen. (…)”
Op 18 november 2010 heeft (getuige 2) een verklaring als getuige afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…) Vandaag 18 november 2010 tussen 12:00 uur en 13:00 uur was ik in het centrum van (Plaats). (…) Wij zijn de (winkel) binnen gegaan. Terwijl ik in de rij bij de kassa stond te wachten liep (verdachte) mij voorbij. (…) Toen wij weer buiten stonden kwam (verdachte) op mij af. Ik hoorde hem zeggen met een dialect: “Hier mien jong veur jou”. Op dat moment zag ik dat hij mij een flesje Axe Africa Shave in de handen drukte. Ik hoorde hem ook zeggen dat hij dit flesje zojuist bij de (winkel) had weggenomen.(…)”
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is hetgeen verdachte onder 3 ten laste is gelegd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op 26 mei 2011 in de (gemeente)met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een flesje aftershave Denim, toebehorende aan de (winkel).
2.
Hij op 17 november 2010 in de (gemeente)wederrechtelijk vertoevende in een besloten lokaal gelegen aan (adres)en in gebruik bij de (supermarkt), zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd. (parketnummer 07/650389-10)
3.
Hij op 18 november 2010 in de (gemeente)met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een flesje Axe Africa aftershave, toebehorende aan de (winkel). (parketnummer 07/653082-11)
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
1. Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het, in een besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, strafbaar gesteld bij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
3. Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij ter zake het onder 1 en 3 ten laste gelegde bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar op te leggen. Ter zake het onder 2 ten laste gelegde vordert hij de verdachte schuldig te verklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij oplegging van een straf of maatregel geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd dient te worden teneinde verdachte zelf de mogelijkheid te bieden zich vrijwillig te laten opnemen in het Exodus huis Stoel Drenthe om een behandeling te ondergaan nu verdachte hiervoor gemotiveerd is.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk en een tweetal winkeldiefstallen. Dat zijn ergerlijke feiten, die overlast en hinder veroorzaken. Het is voorts niet de eerste keer dat verdachte strafbare feiten begaat. Verdachte heeft een omvangrijk strafblad en is aangemerkt als veelpleger.
De rechtbank overweegt omtrent de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) het volgende.
De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde ISD-maatregel dient te worden afgewezen nu de officier van justitie niet heeft voldaan aan punt 2.1.2 van de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie.
In deze richtlijn is onder het kopje “Aandachtspunten bij de vordering” onder meer het volgende opgenomen:
“De officier van justitie of de advocaat-generaal (A-G) bepaalt bij de voorbereiding van de vordering in overleg met de executie-officier of de executie-A-G of na het onherroepelijk worden van de maatregel eerst bepaalde, door de rechter reeds opgelegde, (vervangende) vrijheidsstraffen ‘uitgezeten’ moeten worden, voordat met de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt aangevangen. Hiervan wordt ter zitting mededeling gedaan aan de verdachte en diens raadsman en aan de rechter.”
De rechtbank constateert dat de officier van justitie heeft verzuimd de hierboven bedoelde mededeling over de nog te executeren straffen van verdachte ter zitting doen. Het door de officier van justitie niet in acht nemen van voormeld aandachtspunt (uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie) is niet zorgvuldig. Naar het oordeel van de rechtbank staat dat echter niet aan een vordering of oplegging van de ISD-maatregel in de weg, nu het slechts een “aanbeveling” betreft en geen wettelijk vereiste of “uitgangspunt bij de vordering” zoals bedoeld in vorenbedoelde richtlijn.
De rechtbank heeft kennis genomen van de retourzending rapportageverzoek d.d. 16 augustus 2011, uitgebracht door de (reclasseringswerker) verbonden aan Tactus verslavingszorg. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan de totstandkoming van de rapportage. Reclassering heeft een overzicht gemaakt van informatie uit het Cliënt Volg Systeem en heeft het volgende geconcludeerd:
“ (…) pogingen binnen verschillende juridische kaders om middelengebruik te stabiliseren of te stoppen en om delictgedrag te doen stoppen, [zijn] in het verleden niet gelukt. Betrokkene onttrekt zich aan iedere vorm van hulpverlening. Gedurende de afgelopen jaren heeft hij meerdere malen klinische behandelingen ondergaan. Zijn problematiek is een jarenlange afhankelijkheid van diverse middelen samen met zwakbegaafdheid. Daarnaast is hij bekend met auditieve hallucinaties. Tijdens de diverse opnames heeft betrokkene weerstand tegen sturing en autoriteit. Tevens pleegt hij van jongs af aan delicten en verblijft hij wisselend op straat en in detentie. Wanneer betrokkene vrij is, dan heeft hij geen vaste verblijfplaats en zijn verslaving levert veel overlast op. Wij zijn van mening dat een onvoorwaardelijke ISD maatregel wenselijk en noodzakelijk is om een plan van aanpak op te stellen gericht op recidivebeperking.
In het psychiatrische rapport d.d. 29 augustus 2011 van de (deskundige) is het volgende over verdachte gerapporteerd:
“Onderzochte is primair lijdende aan een ziekelijke stoornis van geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van middelen, alcohol met fysiologisch afhankelijkheid. Ten tijde van het plegen van het ten laste was er eveneens in hoge mate sprake van beïnvloeding door alcohol. Het lijkt waarschijnlijk dat betrokkene in een dergelijke geïntoxciteerde toestand ten tijde van het ten laste gelegde feit grotendeels door deze toestand bepaald werd inzake zijn gedragskeuzes en gedragingen, hetgeen onderzochte overigens ontkent. Gezien het chronische karakter van de stoornis en het feit dat deze zelfs middels intensieve therapie nauwelijks of niet te beïnvloeden is lijkt de kans op recidive vooralsnog zeer hoog. Daarnaast zijn er andere risicofactoren zoals het ontbreken van een vaste huisvesting of een vorm van zinvolle dag invulling. Ten slotte is er sprake van een gebrek aan ziekte inzicht en ziekte besef waardoor de lijdensdruk vooralsnog alleen extern bepaald is. Een oplegging van een ISD-maatregel lijkt in dit verband nog de meest zinvolle optie omdat verdachte op deze wijze langdurend geabstineerd blijft en er bovendien een mogelijkheid kan ontstaan om hem (zeer) geleidelijk aan maatschappelijk te re-integreren.”
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij hulp nodig heeft, maar slechts op vrijwillige basis een behandeling wil ondergaan en niet in het kader van een ISD-maatregel. In het ISD-traject heeft verdachte geen vertrouwen omdat een daadwerkelijke behandeling volgens hem niet plaatsvindt zoals hij - naar eigen zeggen - van medegedetineerden heeft vernomen. De raadsman heeft in aansluiting hierop betoogd dat verdachte na detentie op vrijwillige basis opgenomen wil worden bij Stichting Exodus, waarvoor verdachte zich reeds heeft aangemeld.
Ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerker naar voren gebracht dat naar zijn inschatting een dergelijk vrijwillig traject – zelfs niet in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel - voldoende zal zijn om verdachte te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
De rechtbank stelt vast, dat verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte ook overigens voldoet aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. In de vijf jaren voorafgaand aan de onder 1 en 3 bewezen verklaarde winkeldiefstallen op respectievelijk 26 mei 2011 en 18 november 2010 is verdachte meer dan drie maal onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het plegen van misdrijven. De onderhavige feiten zijn na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen gepleegd en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
Gezien de inhoud van het strafdossier, waaronder het omvangrijke strafblad van verdachte en gelet op de problematiek van verdachte zoals dat naar voren komt uit voormeld psychiatrisch rapport en het reclasseringsadvies is de rechtbank van oordeel dat niet valt te verwachten dat verdachte zonder een gedwongen behandeling stopt met het plegen van strafbare feiten, zodat de veiligheid van goederen eist dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de duur van twee jaar.
Gelet op de doelstelling van de maatregel ziet de rechtbank geen aanleiding om de periode van voorlopige hechtenis af te trekken van de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet thans evenmin aanleiding om te bepalen dat een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht plaatsvindt om de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te beoordelen.
De rechtbank constateert dat voor het onder 2 bewezen verklaarde feit de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd, nu dat geen feit betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Nu het een relatief gering feit betreft en nu voor de twee andere bewezenverklaarde feiten de ISD-maatregel opgelegd zal worden, zal de rechtbank bepalen dat - naast de ISD-maatregel - op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel zal worden opgelegd ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft geen rekening gehouden met het feit - verzet bij aanhouding d.d. 22 april 2010 te Emmen- dat door de officier van justitie als ad informandum gevoegd feit op de dagvaarding is vermeld, nu verdachte dit ontkent te hebben gepleegd.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 9a, 38m, 38n, 57 van het Wetboek van Strafrecht
BESLISSING
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
met betrekking tot de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten
De rechtbank legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde feit
De rechtbank bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door mr. A.M. van der Pal, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2011.
Mr. Van der Pal voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.