ECLI:NL:RBZLY:2011:BU5738

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/653169-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens bedreiging met vuurwapen

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 oktober 2011 uitspraak gedaan. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 9 mei 2011 in Deventer de aangever had bedreigd met een vuurwapen. Tijdens de zitting zijn verklaringen van de aangever en getuigen besproken, maar deze bleken inconsistent en niet betrouwbaar. De aangever verklaarde aanvankelijk dat hij geen vuurwapen had gezien, maar later gaf hij aan dat de verdachte een zwart wapen had getoond. Getuigen gaven ook verschillende versies van de gebeurtenissen, wat leidde tot twijfels over de betrouwbaarheid van hun verklaringen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de aangever en getuigen vertoonden te veel tegenstrijdigheden, vooral over het al dan niet tonen van een wapen. Bovendien werd forensisch bewijs, dat schotresten op de handen van de verdachte aantoonde, niet als sluitend bewijs beschouwd, omdat het ook mogelijk was dat de verdachte deze schotresten op een andere manier had verkregen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden en heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. S.M. Milani, en de zaak werd behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07/653169-11(P)
Uitspraak: 07 oktober 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortedatum + geboorteplaats)
wonende te (woonplaats)
thans verblijvende in (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. J. Blanco.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 mei 2011 te Deventer (slachtoffer) heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk dreigend die (slachtoffer) een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en/of met dat vuurwapen, althans een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp, meerdere, althans één schot(en) gelost.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit ter zake het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde het navolgende.
In het dossier bevinden zich ondermeer verklaringen afgelegd door aangever, verdachte en getuigen over het incident dat in de nacht van 09 mei 2011 zou hebben voorgedaan.
Ten aanzien van het aan verdachte verweten “tonen”van een vuurwapen aan aangever (slachtoffer) overweegt de rechtbank dat uit de eerste verklaring van aangever niet blijkt dat hij een vuurwapen heeft gezien. Aangever heeft enkel verklaard over het door verdachte uit de keuken pakken van een rode plastic tas, waarvan aangever toen vermoedde dat hierin een mes zat. Vervolgens heeft aangever zich snel uit de voeten gemaakt, nadat hij een klik hoorde en verdachte met zijn handen in de tas een schuivende beweging maakte. Van een vuurwapen maakt aangever geen melding. In zijn tweede verklaring zegt aangever dat verdachte uit de rode plastic tas een voorwerp haalde, te weten een zwart wapen van 40 cm lang met een afgezaagde loop en vervolgens een schiethouding aannam, waarop aangever is gevlucht. Ook getuige (Getuige), die aanwezig was toen er discussie ontstond tussen aangever en verdachte, heeft in haar twee verklaringen een verschillende lezing gegeven over het gebeuren. In haar eerste verklaring heeft zij aangegeven dat verdachte rommelde in een tas waar hij een zilverkleurig voorwerp uithaalde, een wapen en vervolgens dit wapen trachtte door te laden. Hierop zou aangever (slachtoffer) in verdachte’s richting gelopen zijn en zou verdachte het wapen op hem hebben gericht, waarna getuige (Getuige) is weggerend. In haar tweede verklaring heeft getuige (Getuige) verklaard dat aangever (slachtoffer) tijdens het doorladen van het wapen al vluchtte waarna verdachte het wapen op het gezicht van getuige richtte. Hierop zou getuige het wapen hebben gepakt en naar beneden geduwd zodat aangever (slachtoffer) kon vluchten uit de woning. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever en getuige in eerste en tweede instantie niet consistent zijn en zodanige verschillen vertonen op een cruciaal punt, te weten het al dan niet tonen van een wapen aan aangever (slachtoffer), dat zij niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. De rechtbank acht het tenlastegelegde op het punt van het “tonen” van een vuurwapen aan aangever niet bewezen.
Met betrekking tot het aan verdachte verweten lossen van een schot is de rechtbank eveneens van oordeel dat dit onderdeel niet bewezen kan worden. De verklaringen van aangever (slachtoffer) en getuige (Getuige) lopen, zoals hierboven omschreven uiteen en overtuigen om die reden niet.
Teneinde forensisch-technisch bewijs te kunnen verkrijgen zijn verdachte’s handen onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. Uit de terzake opgemaakte rapportage van (arts) Verilabs Nederland B.V., (datum) blijkt dat verdachte een matige hoeveelheid schotresten op zijn handen heeft gehad, welke verwacht zouden kunnen worden indien verdachte in de uren voor de monstername een vuurwapen zou hebben afgevuurd, of bij het afvuren van een vuurwapen op korte afstand zou hebben gestaan, of indien er sprake zou zijn geweest van contaminatie met schotresten. Dit laat dus de mogelijkheid open dat niet verdachte maar een ander heeft geschoten als gevolg waarvan verdachte schotresten heeft bekomen op zijn handen. Gelet op de ontkenning van verdachte en gelet op het feit dat behalve aangever (slachtoffer) en getuige (Getuige) -wier verklaringen, zoals hierboven reeds beschreven, niet betrouwbaar worden geacht- niemand heeft gezien dat verdachte een vuurwapen in handen heeft gehad, concludeert de rechtbank dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte met een vuurwapen heeft geschoten. Er is naast aangever (slachtoffer) en getuige (Getuige) weliswaar nog een getuige die – telefonisch tegenover de politie - verklaart over twee knallen die zij heeft gehoord in de nacht van 9 mei 2011, evenals getuige (en medebewoner van het adres ) (verdachte 2) die een harde knal heeft gehoord, echter het is niet met zekerheid vast te stellen dat deze knal of knallen afkomstig zijn van het schieten met een vuurwapen. De rechtbank is van oordeel dat het enig overgebleven wettig bewijsmiddel, te weten de voor verdachte belastende conclusies van het forensisch onderzoek onvoldoende is voor een bewezenverklaring op dit onderdeel.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verdachte van het ten laste gelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en F. van der Maden, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 07 oktober 2011.