RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650016-11 (P)
Uitspraak: 10 november 2011
(verdachte),
geboren op (Geboortedatum+Geboorteplaats)
wonende te (Adres+Woonplaats)
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 oktober 2011.
De verdachte is op 27 oktober 2011 verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle. Als officier van justitie was aanwezig mr. M. van Dijck-Jager.
Verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2011 in de gemeente Zwolle aan een persoon, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (blindheid van het linkeroog en/of 12 hechtingen en/of een grote hoofdwond en/of een blijvend litteken in het gelaat) heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk (met kracht) (met de vuist) en/of met een boksbeugel, althans een hard en/of puntig en/of scherp voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd van (slachtoffer) te stompen en/of te slaan;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2011 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) (met de vuist) met een boksbeugel, althans een hard en/of scherp en/of puntig voorwerp in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd van (slachtoffer) heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voornomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2011 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon), (met kracht) (met de vuist) met een boksbeugel, althans een hard en/of scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (mogelijk blindheid linkeroog, grote hoofdwond 12 hechtingen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vordering worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor een schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Op 5 januari 2011 heeft in de Supermarkt een incident heeft plaatsgevonden
tussen , de toenmalige vriendin van verdachte enerzijds, en de familie
anderzijds.
Kort daarna stond de familie bij hun woning te Zwolle,
toen twee auto’s kwamen aanrijden. Vriendin en verdachte zijn uit de ene
auto gestapt en (naam) uit de andere auto. Verdachte heeft vrijwel direct daarna
(slachtoffer) een vuistslag tegen zijn linkeroog gegeven.
De verbalisanten die daarna ter plaatse kwamen, hebben een open wond boven het linkeroog van (slachtoffer) gezien. (getuige), die eveneens ter plaatse was, heeft verklaard dat één van de betrokken personen woonachtig is te Zwolle.
Dezelfde dag, om 16:55 uur, heeft de politie te Zwolle verdachte aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Van voorbedachten rade is eveneens sprake, nu (vriendin) heeft verklaard dat verdachte wild werd toen zij vertelde dat zij door de (slachtoffer) was aangevallen in de supermarkt, de omstandigheid dat verdachte samen met (verdachte)met hoge snelheid naar de woning van (slachtoffer) zijn gereden, (verdachte)in het bezit was van een ploertendoder en het feit dat verdachte (slachtoffer) direct heeft geslagen op het moment dat zij elkaar zagen. Ten slotte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat uit de verklaring van (slachtoffer), in combinatie met het geconstateerde letsel, volgt dat verdachte bij de vuistslag een boksbeugel heeft gebruikt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bestreden dat er sprake is van voorbedachten rade en dat verdachte een boksbeugel heeft gebruikt. Verdachte heeft in een vlaag van blinde woede uitgehaald en is na de klap meteen gestopt. Omdat verdachte om één van zijn vingers een zegelring had en de bril van (slachtoffer) door de vuistslag tegen zijn hoofd is aangekomen, is het bij (slachtoffer) geconstateerde letsel ontstaan. Dat verdachte geen boksbeugel of een ander wapen heeft gebruikt, volgt eveneens uit de getuigenverklaringen. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek op voornoemde zitting naar voren is gebracht.
De rechtbank overweegt dat op grond van de aangifte , de geneeskundige verklaring , de verklaringen van (slachtoffer) , (verdachten) en de – wat de vuistslag betreft bekennende – verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 5 januari 2011 in de gemeente Deventer (slachtoffer) een vuistslag tegen het gezicht heeft gegeven ten gevolge waarvan die (slachtoffer) zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag geplaatst of verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en/of verdachte een boksbeugel, althans een hard en/of puntig en/of scherp voorwerp, heeft gebruikt. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade dient vast komen te staan dat de verdachte tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte met een vooropgezet plan om (slachtoffer) te mishandelen naar de woning van (slachtoffer) is gereden. Van enig overleg tussen verdachte en (verdachten)over het al dan niet naar de woning rijden van de familie (slachtoffer) blijkt niet. Ook is niet gebleken dat verdachte zich heeft beraden op het moment dat hij tegenover (slachtoffer) stond. De rechtbank zal derhalve verdachte partieel vrijspreken op dit punt.
Boksbeugel
In het dossier bevindt zich alleen een verklaring van aangever (slachtoffer) waarin staat dat hij vermoedt dat verdachte een boksbeugel heeft gebruikt omdat hij aan de buitenzijde over de breedte van de hand van verdachte een zwart en/of dof voorwerp had gezien. Nu verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft ontkend dat hij een boksbeugel of soortgelijk voorwerp heeft gebruikt en de aangifte op dit punt geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, zal de rechtbank verdachte ten aanzien van het gebruik van een boksbeugel, althans een hard en/of puntig en/of scherp voorwerp, partieel vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de voorbedachten rade en het gebruik van een boksbeugel, althans een hard en/of puntig en/of scherp voorwerp.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 5 januari 2011 in de gemeente Zwolle aan een persoon (te weten Clemens A. (slachtoffer)), opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een hoofdwond en een blijvend litteken in het gelaat) heeft toegebracht, door opzettelijk (met kracht) met de vuist tegen het gezicht van die (slachtoffer) te stompen;
Wat meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij de AFPN of een soortgelijke instelling. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich kan vinden in de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met daaraan gekoppeld de in de rapportage van de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de gevorderde werkstraf, nu verdachte 5 dagen per week werkt en ook al onder behandeling is van de AFPN.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de hierna te noemen beslissing passend.
Op 5 januari 2011 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van (slachtoffer) door hem met kracht tegen het hoofd te stompen. (slachtoffer) hield hieraan een open wond boven zijn linkeroog over die met twaalf hechtingen is gedicht en waarvan hij drie maanden last van heeft gehad. Ter terechtzitting is gebleken dat er een blijvend litteken is ontstaan. Ook heeft het handelen van verdachte bij (slachtoffer) geleid tot gevoelens van onveiligheid en onrust. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Tevens heeft de rechtbank bij de strafoplegging betrokken de door de reclassering opgemaakte rapportage d.d. 24 oktober 2010, waarin onder meer is vermeld dat verdachte inzicht heeft in het delict en zich bewust is van de ernst van het delict. Uit de rapportage blijkt ook dat verdachte lijdt aan een gebrekkige stressregulatie gecombineerd met ADHD waardoor hij op bepaalde momenten agressief kan reageren. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als laag gemiddeld. Geadviseerd wordt aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften van de reclassering, ook indien dit inhoudt dat hij zal deelnemen aan gedragsinterventies (een agressie regulatie training bij de AFPN).
Al het voorgaande in aanmerking nemend, waarbij de rechtbank in het bijzonder rekening houdt met de nog jonge leeftijd van verdachte, het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van geweldsdelicten en dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wil meewerken aan reclasseringstoezicht en de door de reclassering voorgestelde agressie regulatie training, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren op zijn plaats. In die twee jaren zal er sprake dienen te zijn van een meldingsgebod bij de reclassering en van de deelname aan een behandeling bij de AFPN of soortgelijke instelling. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is tevens van oordeel dat aan verdachte een werkstraf dient te worden opgelegd. Echter, de rechtbank acht een lagere werkstraf geïndiceerd dan door de officier van justitie is gevorderd, nu verdachte slechts eenmaal heeft gestompt, niet is bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, evenmin een boksbeugel heeft gebruikt en verdachte in het kader van bovengenoemde voorwaardelijke straf zich dient te melden bij de reclassering en dient deel te nemen aan een behandeling bij de AFPN. Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uur passend en geboden.
Voor aanvang van de terechtzitting heeft (slachtoffer) zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op € 989,00 bestaande uit € 239,00 materiële schade en € 750,00 immateriële schade.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade (de kosten van het brilmontuur
(€ 169,00)) een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de kosten voor nieuwe (bril)glazen
(€ 70,00) niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering aangezien de behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat gedeelte van de vordering is namelijk onvoldoende onderbouwd, zodat behandeling niet past op een strafzitting. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt de vergoeding voor de immateriële schade ex aequo et bono op een bedrag van € 500,00. De rechtbank baseert zich daarbij op de hoogte van immateriële schadevergoedingen in vergelijkbare zaken.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 669,00 ten behoeve van het slachtoffer (slachtoffer).
11. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 36f, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van de bewezenverklaring.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot 6 maanden gevangenisstraf;
- beveelt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij de AFPN te Zwolle, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Ten aanzien van de benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (slachtoffer) van een bedrag van € 669,00 met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 669,00 ten behoeve van het (slachtoffer) voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan (slachtoffer) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan (slachtoffer), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat (slachtoffer) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Verheij-de Vries als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2011.