ECLI:NL:RBZLY:2011:BU5270

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189625 / KG ZA 11-398
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de ontwikkeling van een landgoed en de verplichtingen van de betrokken partijen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, ging het om een geschil tussen een groep eisers, aangeduid als [A] c.s., en de besloten vennootschap [bedrijf L] over de ontwikkeling van een landgoed. De eisers vorderden in kort geding dat [bedrijf L] zekerheid zou stellen voor de nakoming van haar verplichtingen, waaronder de aanleg van bruggen en een asfaltlaag, en dat zij hen zou vergoeden voor de kosten van een toegangshek en zuil. De rechtbank oordeelde dat [bedrijf L] niet had voldaan aan haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten en dat er een spoedeisend belang was voor de eisers om hun vorderingen in kort geding aanhangig te maken. De rechtbank wees de vorderingen van [A] c.s. grotendeels toe, waarbij [bedrijf L] werd veroordeeld tot het stellen van zekerheid in de vorm van een bankgarantie en tot het aanleggen van de bruggen en de asfaltlaag. Tevens werd [bedrijf L] veroordeeld tot betaling van een bijdrage voor het hek en de zuil. In reconventie werd de vordering van [bedrijf L] tot opheffing van het beslag afgewezen. De proceskosten werden aan [bedrijf L] opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaaknummer / rolnummer: 189625 / KG ZA 11-398
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2011
in de zaak van
1. [A],
2. [B],
3. [C],
4. [D],
5. [E],
6. [F],
7. [G],
8. [H],
9. [I],
10. [J],
11. [K],
allen wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
advocaat mr. L.E. Adriaansen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf L],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.M. Ubink te Zwolle.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [bedrijf L] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling en de ter gelegenheid daarvan overgelegde producties van de zijde van [bedrijf L]
- de pleitnota van [A] c.s.
- de wijziging van eis
- de pleitnota van [bedrijf L]
- de vordering in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [bedrijf L] heeft op 27 juni 2003 van de gemeente [woonplaats] een perceel gekocht waarop zij een landgoed zou ontwikkelen conform het bestemmingsplan Noordzoom I (het Landgoed).
2.2. Het Landgoed bestaat uit tien bouwkavels waarop villa's zijn (althans kunnen worden) gerealiseerd, een hoofdgebouw en een poortgebouw. Daarnaast is 90% van de tot het Landgoed behorende grond openbaar toegankelijke ruimte.
2.3. In de tussen de gemeente [woonplaats] en [bedrijf L] gesloten koopovereenkomst zijn onder meer de navolgende bepalingen opgenomen.
(...)
Artikel 7 Nadere randvoorwaarden
(...)
3. Koper dient op zijn kosten een openbaar toegankelijke fietsroute op het hierbij verkochte te realiseren.
(...)
Artikel 8 Bebouwing/inrichting/gebruik
1. De te verkopen grond mag uitsluitend worden aangewend voor de realisatie van een landgoed c.a. met maximaal 10 bebouwingseenheden een en ander overeenkomstig het door de gemeente vastgestelde bestemmingsplan "Noordzoom I".
(...)
Artikel 15 Kunstwerken
Door en voor rekening van de koper komen alle daartoe noodzakelijke kunstwerken c.q. bruggen van en naar de bij de gemeente in eigendom verblijvende percelen grond, een en ander in het kader van verbindingsroutes, voortvloeiende uit het projectboek "Landgoed in de Noordzoom" zoals hierna in artikel 18 van deze overeenkomst is genoemd.
(...)
Artikel 18 Inrichtingsplan
1. Koper heeft een projectboek "Landgoed in de Noordzoom" opgesteld, zijnde het inrichtingsplan m.b.t. het Landgoed. Onderhavig inrichtingsplan vormt de basis voor het door de koper verkochte perceel grond te ontwikkelen landgoed.
2. In het hiervoor onder lid 1 genoemde plan zijn de navolgende onderwerpen nader uitgewerkt: ontsluitingen, verhardingen, watergangen, kunstwerken, beplanting.
3. Nader dienen door de koper in overleg met de gemeente nog te worden uitgewerkt: wijze van onderhoud en beheer openbaar toegankelijke gedeelten, instandhouding, openbare routes, toegankelijkheid hulpdiensten en reiniging c.q. vuilophaaldienst.
4. Het hiervoor onder lid 1 genoemde inrichtingsplan wordt geacht onlosmakelijk onderdeel uit te maken van onderhavige overeenkomst.
Artikel 19 Mandeligheid
1. Op basis van het in artikel 18 nog vast te stellen inrichtingsplan dient koper 90% van het hierbij verkochte perceel grond in te richten als zijnde openbaar toegankelijk gebied.
2. Ten aanzien van het hiervoor onder lid 1 genoemde openbaar toegankelijke gebied dient te worden berust als mandelige zaak in gezamenlijk mede-eigendom van de eigenaren van de door koper te vervreemden percelen grond met betrekking tot de in artikel 8 lid 1 genoemde bebouwingseenheden.
(...)
2.4. [bedrijf L] heeft in de periode vanaf 2004 tot en met 2009 [kavels] verkocht en geleverd aan [A] c.s. [A] c.s. hebben eveneens een elfde aandeel in het onverdeelde openbaar terrein gekocht. De mandeligheid is echter nog niet aan [A] c.s. geleverd.
2.5. [A] c.s. hebben hun kavels inmiddels bebouwd en het Landgoed is in grote lijnen ingericht.
2.6. Bij de verkoop van de kavels door [bedrijf L] aan [A] c.s. zijn in de leveringsaktes bepalingen opgenomen die (nagenoeg) gelijkluidend zijn aan de bedingen in de overeenkomst die is gesloten tussen de gemeente [woonplaats] en [bedrijf L].
Onder meer de navolgende bepalingen zijn in de leveringsaktes opgenomen.
(...)
Staat van overdracht/Diversen
Artikel 7
A. Randvoorwaarden
(...)
3. [bedrijf L] dient op haar (zijn) kosten een openbaar toegankelijke fietsroute op het landgoed "Noordzoom" te realiseren.
(...)
D. Verkeersbruggen
Door en voor rekening van [bedrijf L] komen alle daartoe noodzakelijke kunstwerken casu quo bruggen van en naar de bij de gemeente in eigendom verblijvende percelen grond, een en ander in het kader van verbindingsroutes, voortvloeiende uit hierna onder letter F bedoelde projectboek "Landgoed in de Noordzoom".
(...)
F. Stedenbouwkundig- casu quo Inrichtingsplan
1. [bedrijf L] heeft een projectboek "Landgoed in de Noordzoom" opgesteld zijnde het inrichtingsplan met betrekking tot het landgoed. Onderhavig inrichtingsplan vormt de basis voor het op het door [bedrijf L] te verkopen perceel grond te ontwikkelen landgoed.
2. In het hiervoor in lid 1 genoemde plan dienen de navolgende onderwerpen nader te worden uitgewerkt: ontsluitingen, verhardingen, watergangen, kunstwerken, beplanting.
3. Nader dienen door [bedrijf L] in overleg met de gemeente nog te worden uitgewerkt: wijze van onderhoud en beheer openbaar toegankelijke gedeelten, instandhouding, openbare routes, toegankelijkheid hulpdiensten en reiniging c.q. vuilophaaldienst.
4. Het in lid 1 bedoelde inrichtingsplan maakt onlosmakelijk deel uit van de tussen de gemeente en [bedrijf L] gesloten koopovereenkomst.
(...)
2.7. Partijen hebben in juli 2009 een zogenoemd Afsprakenkader opgesteld, waarin onder meer het navolgende is opgenomen.
(...)
Het mandelig gebied wordt overgedragen nadat de bruggen zijn gerealiseerd. (...) [bedrijf L] [bedrijf L] spant zich in dat de bruggen 31 december 2009 zijn aangelegd en het mandelig gebied is overgedragen aan de bewoners, tenzij zich ontwikkelingen of situaties voordoen die buiten haar invloedssfeer liggen (zoals vertraging die wordt veroorzaakt in de vergunningprocedure) dan wel andere ontwikkelingen die zich voordoen waarop [bedrijf L] geen invloed kan uitoefenen. (...) Indien het aanleggen van de bruggen en het overdragen van het mandelig gebied niet voor 31 december 2009 is gerealiseerd, zal er door [bedrijf L] een zekerheidstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie aan bewoners worden gesteld.
(...)
[bedrijf L] legt de toplaag van het asfalt zo snel mogelijk, doch na het realiseren van de bruggen, aan. (...) Ten aanzien van de herkenbaarheid van het "Landgoed in de Noordzoom"(een hekwerk, zuilen of iets soortgelijks bij de ingang) is [bedrijf L] bereid in afstemming met de gemeente op korte termijn een voorstel te doen. (...) [bedrijf L] zal de kosten van het aanbrengen van de verbetering van de herkenbaarheid voor haar rekening nemen.
(...)
2.8. Op 1 december 2010 hebben partijen nadere afspraken gemaakt. Onder meer het navolgende is daarbij overeengekomen.
(...)
6. Afgesproken wordt dat de bewoners zelf contact opnemen met Tupker voor het definitieve ontwerp van het toeganghek. [bedrijf L] heeft voor de realisatie een budget toegezegd van maximaal EUR 3.500,00 voor het hek (conform het eerder toegezegde ontwerp) en EUR 500,00 voor de zuil.
(...)
1. Garantstelling vs aanleg bruggen
(...)
Als uiterste acceptabele termijn van aanleg wordt door Post, [A] en [bedrijf L] voorgesteld 1 april 2012
(...)
2.9. Tot het moment waarop de mandeligheid aan [A] c.s. wordt overgedragen zal [bedrijf L] het Landgoed onderhouden. In verband hiermee heeft in november 2010 een schouw van het groen op het Landgoed plaatsgevonden, hetgeen heeft geresulteerd in een rapport van de heer J. Wolff betreffende de staat van het onderhoudsgebied van het Landgoed. Zowel Wolff - een expert van [A] c.s. - als de heer R. de Groen - een expert van [bedrijf L] - waren bij deze schouw betrokken.
2.10. De Groen heeft een reactie op dit rapport gegeven, waaruit blijkt dat hij de mening van Wolff niet op alle punten deelt.
2.11. [bedrijf L] is haar verplichtingen, die volgen uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten, nog niet volledig nagekomen.
2.12. [A] c.s. hebben op 22 augustus 2011, na verlof van de voorzieningenrechter, conservatoir beslag laten leggen op [kavel] op het Landgoed.
3. Het geschil in conventie
3.1. [A] c.s. vorderen in conventie - na vermindering van eis en zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut -
I veroordeling van [bedrijf L] tot het stellen van zekerheid ter hoogte van EUR 318.920,00 in de vorm van een bankgarantie van een gerenommeerde bank, althans veroordeling tot het stellen van alternatieve genoegzame zekerheid als waarborg voor nakoming van de verplichtingen van [bedrijf L] om de bruggen en de toplaag aan te leggen c.q. te plaatsen ter hoogte van een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
II veroordeling van [bedrijf L] om te gehengen en gedogen dat [A] c.s. de toegangszuil doen oprichten en het toegangshek doen aanleggen en veroordeling van [bedrijf L] tot betaling van een bijdrage van EUR 500,00 en EUR 3.500,00, derhalve
EUR 4.000,00 te vermeerderen met BTW, althans veroordeling van [bedrijf L] tot aanleg van het hek en de toegangszuil conform het in paragraaf 17 van de dagvaarding genoemde ontwerp;
III veroordeling van [bedrijf L] tot het aanleggen van de bruggen en toplaag voor haar rekening en risico voor uiterlijk 1 april 2012 conform de hiertoe tussen partijen overeengekomen ontwerpen, bij gebreke waarvan de onder I genoemde zekerheid door [A] c.s. kan worden uitgewonnen en machtiging van [A] c.s. om de aanleg, voor rekening en risico van [bedrijf L], uit te besteden aan een derde;
IV dat [bedrijf L] wordt bevolen binnen veertien dagen na dit vonnis voor eigen rekening en risico, het openbaar gebied in de staat te brengen en in de staat te houden die het conform het Onderhoudsplan en de Onderhoudskalender dient te hebben en voorts dat [bedrijf L] wordt bevolen tot de mandeligheid is overgedragen haar verplichtingen uit hoofde van het Onderhoudsplan en de Onderhoudskalender na te komen;
V veroordeling van [bedrijf L] om in geval van overtreding van één of meer van de hiervoor onder I tot en met IV genoemde bevelen, aan eisers een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen van EUR 100.000,00 per overtreding, te vermeerderen met een dwangsom van EUR 5.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, zulks met een maximum van EUR 400.000,00;
VI veroordeling van [bedrijf L] in de kosten van dit geding;
3.2. [A] c.s. baseren hun vordering op de tussen partijen gemaakte afspraken.
3.3. [bedrijf L] voert verweer. Zij erkent weliswaar gehouden te zijn tot nakoming van hetgeen partijen zijn overeengekomen, maar zij is - samengevat - van mening dat de vordering in kort geding niet kan worden toegewezen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [bedrijf L] vordert in reconventie - zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad -
- primair de veroordeling van [A] c.s. om over te gaan tot opheffing van het gelegde onroerend goedbeslag op [kavel], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], [sectie], binnen acht dagen na dit vonnis;
- subsidiair om binnen 24 uur over te gaan tot opheffing van het onroerend goedbeslag op voornoemde kavel, nadat de instrumenterend notaris die voor de levering van [kavel] aan (een) koper(s) van deze kavel zorg zal dragen aan [A] c.s. heeft bevestigd dat bij zijn kantoor in depot zal blijven: het gedeelte van de koopsom dat resteert na aftrek van de kosten van levering en na voldoening van de hypotheekschuld van de Rabobank krachtens hypothecaire inschrijving in de openbare registers Hyp3 [woonplaats], [nummer] welk depotbedrag maximaal EUR 318.920,00 zal bedragen en zal dienen ter zekerheid voor de vordering van [A] c.s. jegens [bedrijf L] tot aanleg van twee autobruggen en één fietsbrug in het mandelig gebied en een asfalttoplaag op de wegen in het mandelig gebied en welk bedrag [bedrijf L] voor de uitvoering van deze werkzaamheden mag aanwenden;
- zowel primair als subsidiair onder verbeurte van een dwangsom van EUR 100.000,00 te vermeerderen met EUR 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [A] c.s. niet aan deze veroordeling voldoen, met een maximum van EUR 350.000,00;
- veroordeling van [A] c.s. in de proceskosten.
4.2. [bedrijf L] legt aan haar vordering ten grondslag dat er sprake is van misbruik van recht of bevoegdheid door [A] c.s.
4.3. [A] c.s. voeren verweer en stellen zich op het standpunt dat het beslag rechtmatig is.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1. [bedrijf L] heeft het spoedeisend belang van [A] c.s. bij hun vorderingen betwist en heeft daartoe aangevoerd dat [A] c.s. vóór dit kort geding, zowel bij de besprekingen tussen partijen, als bij het aanbrengen van de bodemprocedure, nimmer blijk hebben gegeven van urgentie en er geen omstandigheden zijn die voorlopige voorzieningen thans noodzakelijk maken.
[bedrijf L] kan in haar standpunt niet worden gevolgd. Dat partijen gedurende lange tijd hebben gekozen voor onderling overleg en dat [A] c.s. ervoor hebben gekozen [bedrijf L] tijd te gunnen om haar verplichtingen na te komen en niet eerder een procedure aanhangig te maken, kan niet aan [A] c.s. worden tegengeworpen. Dit heeft dan ook niet tot gevolg dat het spoedeisend belang bij het instellen van de vordering is komen te vervallen. Het is overigens geen plicht van [A] c.s. om deel te nemen aan het tot stand brengen van een minnelijke regeling; zij hebben recht op nakoming.
5.2. Voorts heeft [bedrijf L] gesteld dat een regeling tussen partijen - een harmoniemodel - effectiever is dan een kort geding - een conflictmodel -. Voor zover [bedrijf L] heeft bedoeld te stellen dat er sprake is van misbruik van recht door [A] c.s. doordat zij dit kort geding aanhangig hebben gemaakt en niet tot een onderlinge regeling zijn overgegaan, dient te worden geoordeeld dat daarvan geen sprake is, nu [A] c.s. een gerechtvaardigd belang hebben om nakoming van [bedrijf L] middels een kort gedingprocedure af te dwingen.
5.3. Daarnaast heeft [bedrijf L] nog betoogd dat [A] c.s. onvoldoende hebben meegewerkt aan nakoming door [bedrijf L], doordat [A] c.s. meermalen bij overleggen in verband met het ontwerp van de aan te leggen bruggen verstek hebben laten gaan en voorts de rapportage van de schouw van het groen in het mandelig gebied niet aan [bedrijf L] hebben toegezonden. [bedrijf L] heeft aan deze stellingen echter geen rechtsgevolgen verbonden en als deze zouden moeten leiden tot het oordeel dat [A] c.s. thans geen kort gedingprocedure aanhangig mogen maken, kan [bedrijf L] hierin niet worden gevolgd.
5.4. Ten aanzien van de eerste vordering betreffende het stellen van zekerheid door [bedrijf L] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Uit het tussen partijen opgemaakte Afsprakenkader uit 2009 blijkt dat [bedrijf L] zekerheid zou stellen indien zij niet voor 31 december 2009 de bruggen had gerealiseerd. [bedrijf L] kan worden toegegeven dat uit de tekst van dat Afsprakenkader niet kan volgen dat deze zekerheid uitsluitend middels een bankgarantie kan worden gesteld. Wel blijkt uit die tekst dat er sprake moet zijn van een afdoende en deugdelijke zekerheidstelling. [bedrijf L] heeft in plaats van een bankgarantie een tweede hypotheekrecht op de nog niet verkochte kavels of een depot waarin 50% van de koopsom van de kavels - wanneer deze zullen worden verkocht - zal worden gestort, aangeboden als zekerheid. Deze vormen van zekerheidstelling zijn echter niet vergelijkbaar met een bankgarantie. [bedrijf L] heeft immers toegegeven dat de executiewaarde van de kavels lager is dan de vordering van de eerste hypotheekhouder en dat er dus à fortiori geen sprake is van enige overwaarde. Het opbouwen van voormeld depot wordt bovendien afhankelijk gesteld van de verkoop van de kavels en dit biedt [A] c.s. evenmin een deugdelijke zekerheid nu onzeker is op welke termijn die kavels zullen worden verkocht. Buitendien is door [bedrijf L] niet aannemelijk gemaakt dat de eerste hypotheekhouder akkoord gaat met de opbouw van een dergelijk depot.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering onder I kan worden toegewezen als in het dictum vermeld.
5.5. Ten aanzien van de tweede vordering hebben [A] c.s. aangevoerd dat deze eveneens voortvloeit uit het Afsprakenkader van 2009 en uit de besprekingen op 1 december 2010. [bedrijf L] heeft daartegen ingebracht dat deze afspraak niet op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van een breder kader van onderhandelingen. [bedrijf L] heeft de omvang van de gedane toezegging van in totaal EUR 4.000,00 als vergoeding voor het aanbrengen van een hekwerk en zuil niet betwist.
Het Afsprakenkader heeft te gelden als een vaststellingsovereenkomst tussen partijen en ook de op papier gezette afspraken van 1 december 2010 zijn als zodanig aan te merken. Uit de tekst kan niet blijken dat het slechts een - niet geaccepteerd - aanbod betrof en dit heeft [bedrijf L] ook niet afdoende onderbouwd.
Het betoog van [bedrijf L] dat een geldvordering niet in kort geding kan worden toegewezen is onjuist. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, (mede) bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, is wel terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Nu sprake is van een spoedeisend belang, de vordering voldoende is komen vast te staan en niet is gebleken van een restitutierisico, zal de vordering onder II worden toegewezen.
5.6. De derde vordering betreft het aanleggen van de bruggen en het aanbrengen van een asfalttoplaag. Dat [bedrijf L] hiertoe gehouden is blijkt eveneens uit het afsprakenkader van 2009, de afspraken van december 2010 en de bij de verkoop van de kavels gesloten overeenkomsten c.q. leveringsaktes. [bedrijf L] heeft geen argumenten aangedragen die toewijzing van deze vordering in de weg staan.
Voor zover [bedrijf L] heeft bedoeld te stellen dat de aanleg van de bruggen en het aanbrengen van de asfaltlaag een inspanningsverplichting is, heeft zij een onjuiste uitleg aan de tussen partijen gemaakte afspraken gegeven. De aanleg van de bruggen en het aanbrengen van het asfalt is een resultaatsverbintenis, slechts de termijn waarbinnen dat dient te gebeuren is blijkens de bepalingen van het Afsprakenkader een inspanningsverplichting. [bedrijf L] zou zich inspannen om de bruggen voor 31 december 2009 te hebben gerealiseerd, maar thans is nog niets aangelegd. [bedrijf L] heeft als redenen daarvoor aangedragen dat zich onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan zoals het faillissement van de aannemer en het feit dat nog niet alle kavels zijn verkocht, maar die omstandigheden, die in de risicosfeer van [bedrijf L] liggen, rechtvaardigen niet dat thans - in september 2011 - nog geen aanvang is gemaakt met de realisatie van de bruggen en asfalttoplaag.
De vordering onder III kan derhalve worden toegewezen als in het dictum te formuleren.
5.7. Ook hebben [A] c.s. gevorderd dat [bedrijf L] het groen op het Landgoed terugbrengt in goede staat en vervolgens in die staat houdt. De (vermeende) controverse tussen het rapport van Wolff en dat van De Groen kan onbesproken blijven nu [A] c.s. hun eis hebben verminderd door het onderdeel van de vordering dat ziet op het rapport van Wolff in te trekken. [bedrijf L] heeft voorts aangevoerd dat de vordering onvoldoende specifiek is en kan leiden tot executiegeschillen. Echter, het Onderhoudsplan en de Onderhoudskalender waarnaar in deze vordering wordt verwezen zijn voldoende bepaald nu het te verrichten onderhoud daarin staat vermeld, evenals de frequentie waarmee dat dient te geschieden en het moment waarop bepaald onderhoud dient te gebeuren. [bedrijf L] stelt daarbij nog dat zij reeds onderhoud aan het Landgoed (heeft) verricht, maar zij heeft niet betwist dat zij tot meer onderhoud verplicht is.
De vordering onder IV kan dan ook worden toegewezen als in het dictum vermeld.
5.8. Ten aanzien van de gevorderde dwangsom overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ten aanzien van de vordering onder II kan geen dwangsom worden opgelegd nu de aard van de vordering - een geldvordering - dit niet toelaat. Ook ten aanzien van de vordering onder III kan - gelet op de aard en formulering van die vordering - geen dwangsom worden opgelegd. Wanneer [bedrijf L] niet voldoet aan de veroordeling tot het aanleggen van de bruggen en de toplaag, kunnen [A] c.s. immers overgaan tot het uitwinnen van de bankgarantie. Een dwangsom is in dat geval als executiemiddel overbodig. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot het opleggen van een dwangsom zal worden toegewezen zoals in het dictum is vermeld.
5.9. De vordering tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring op de minuut zal worden afgewezen nu op grond van artikel 231 Rv aan de partij die tot tenuitvoerlegging kan overgaan een grosse wordt verstrekt.
5.10. [bedrijf L] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 90,81
- griffierecht 260,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.254,81
6. De beoordeling in reconventie
6.1. [bedrijf L] heeft in reconventie - kort gezegd - gevorderd dat het door [A] c.s. op [kavel] gelegde beslag wordt opgeheven, primair direct, subsidiair bij daadwerkelijke verkoop van de kavel. Met dit beslag wordt namelijk - volgens [bedrijf L] - de verkoop van die kavel gefrustreerd en dat levert misbruik van recht of bevoegdheid op. Ook is het beslag zinledig, omdat bij een executie de eerste hypotheekhouder voorrang heeft en er geen opbrengst voor [A] c.s. zal resteren. [A] c.s. hebben daartegen ingebracht dat opheffing van het beslag op dit moment prematuur is nu er nog geen concrete aanwijzingen zijn dat [kavel] - op afzienbare termijn - zal worden verkocht en voorts dat het beslag rechtmatig is.
6.2. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. [bedrijf L] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een van deze omstandigheden en de vordering zal dan ook worden afgewezen.
6.3. [bedrijf L] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden begroot op EUR 452,00.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
In conventie
7.1. veroordeelt [bedrijf L] tot het stellen van zekerheid ter hoogte van EUR 318.920,00 in de vorm van een bankgarantie van een gerenommeerde bank binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
7.2. veroordeelt [bedrijf L] om te gehengen en te gedogen dat [A] c.s. de toegangszuil doen oprichten en het toegangshek doen aanleggen en veroordeelt [bedrijf L] tot betaling van een bijdrage daaraan van EUR 3.500,00 (drieduizendvijfhonderd euro) voor het hek en EUR 500,00 (vijfhonderd euro) voor de zuil, derhalve een bijdrage van in totaal EUR 4.000,00 (vierduizend euro), te vermeerderen met BTW,
7.3. veroordeelt [bedrijf L] de bruggen en toplaag uiterlijk 1 april 2012 voor haar rekening en risico aangelegd te hebben conform de hiertoe tussen partijen overeengekomen ontwerpen, bij gebreke waarvan de onder 7.1 bedoelde bankgarantie door [A] c.s. kan worden uitgewonnen,
7.4. beveelt [bedrijf L] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het openbaar gebied in de staat te brengen en te houden die het conform het Onderhoudsplan en de Onderhoudskalender dient te hebben en beveelt [bedrijf L] voorts haar verplichtingen uit hoofde van dat Onderhoudsplan en die Onderhoudskalender na te komen tot de mandeligheid is overgedragen,
7.5. veroordeelt [bedrijf L] om aan [A] c.s. een dwangsom te betalen van EUR 5.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de onder 7.1 en 7.4 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van EUR 400.000,00 is bereikt,
7.6. veroordeelt [bedrijf L] in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.254,81,
7.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.8. wijst het meer of anders in conventie gevorderde af,
In reconventie
7.9. wijst de vordering af,
7.10. veroordeelt [bedrijf L] in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op EUR 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2011.