vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 175897 / HA ZA 10-1271
Vonnis van 21 september 2011
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.M.L.C. Huisman- de Jong,
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P. Wessing.
Partijen zullen hierna [A]en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 november 2010
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 27 januari 2011
- de conclusie na comparitie aan de zijde van [B]
- de antwoordconclusie na comparitie aan de zijde van [A].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [B] voert een eenmanszaak onder de naam [Zaak X]. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het bouwen, renoveren, verhandelen en stallen van jachten en boten. Daarnaast handelt [B] in watersportartikelen.
2.2. [B] is eigenaar van een woonhuis, tuin en loods c.a. aan de I[adres] te [woonplaats].
2.3. [B] verkeerde in mei 2009 in betalingsproblemen, in verband waarmee [A] in de periode juni - augustus 2009 aan [B] geldsbedragen heeft geleend, c.q. voor hem betalingen heeft verricht.
2.4. De zoon van [A], de heer [C] (hierna: [C].) handelt in boten en drijft een eenmanszaak aan de [adres] te [woonplaats].
2.5. In het kader van diverse, met voormelde betalingsproblemen samenhangende, afspraken - die niet schriftelijk zijn vastgelegd - is [B] begin juli 2009 met zijn gezin ingetrokken in het huis van [A] en is [C]. - die bij zijn vader woonde - verhuisd (met zijn vriendin) naar het woonhuis van [B].
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A] vordert - samengevat - veroordeling van [B] tot betaling van EUR 16.315,16, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2009, tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad EUR 904,00 en in de proceskosten met nakosten.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [B] vordert - samengevat - veroordeling van [A] tot betaling van
EUR 93.245,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2009, tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad EUR 904,00 en in de proceskosten.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. [B] heeft de leningen ad EUR 3.000,00 en EUR 1.000,00 erkend, doch deze zijn niet opgezegd en kunnen daarom niet worden opgeëist volgens [B]. De rechtbank volgt [B] daarin niet. Ter comparitie heeft [A] blijkens diens schriftelijke aantekeningen die aan het proces-verbaal zijn gehecht dienaangaande verwezen naar de brief d.d. 23 november 2009 (productie 2 bij dagvaarding) - waarin [B] met zoveel woorden is gesommeerd bedoelde bedragen binnen twee weken te voldoen -, op welke stelling [B] nadien niet is ingegaan. Deze leningen zijn bij gevolg vanaf dat moment verschuldigd.
4.2. Het bedrag ad EUR 161, 78 ter zake van het advertentiecontract van het Nederlands Dagblad heeft [B] erkend. De verschuldigdheid van de overige bedragen waarvan [A] betaling vordert, wordt door [B] bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie betwist, overigens deels zonder inhoudelijke adstructie, waarna [A] ter comparitie blijkens diens schriftelijke aantekeningen die aan het proces-verbaal zijn gehecht bedoelde nota's één voor één gespecificeerd en onderbouwd van commentaar heeft voorzien. [B] heeft daarna in zijn conclusie na comparitie volstaan met de enkele verwijzing naar zijn conclusie van antwoord, zonder ook maar enigszins te reageren op die nadere stellingname van [A], zodat bedoelde bedragen bij gebrek aan gemotiveerde weerlegging door [B] aan [A] moeten worden betaald.
4.3. De gevorderde hoofdsom ad EUR 16.315,16 zal al met al integraal worden toegewezen, evenals de daarover verschuldigde wettelijke rente die niet afzonderlijk is weersproken.
4.4. De buitengerechtelijke kosten ad twee punten van het liquidatietarief zullen evenwel worden afgewezen, nu [A] onvoldoende gespecificeerd heeft onderbouwd om welke kosten het hier gaat; vergelijk het bepaalde onder 9.1 van het rapport Voorwerk II.
4.5. [B] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, inclusief de gevorderde nakosten. De proceskosten aan de zijde van [A] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding EUR 91,32
- griffierecht 380,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.601,32
in reconventie
4.6. De reconventionele vordering is gebaseerd op wanprestatie, onrechtmatige daad c.q. ongerechtvaardigde verrijking van [A]. Kern van het verweer van [A] is - daargelaten de inhoudelijke betwisting van een en ander - dat niet hij maar [C]. daarvoor in rechte had moeten worden betrokken.
4.7. Meer specifiek komen de standpunten van partijen op het volgende neer.
4.7.1. Volgens [B] (conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie onder randnummers 5 en 6) heeft [A] het voorstel gedaan gemelde onroerende zaken van hem te kopen tegen een koopprijs van EUR 600.000,00. [B] zou dan het recht krijgen om drie jaar om niet in de woning van [A] te wonen, terwijl [C]. de woning van [B] zou gaan bewonen. [B] zou voorts de loods van [A] huren tegen een huurprijs van EUR 2.000,00 per maand; na circa drie jaren zou [B] - als hij er financieel weer bovenop zou zijn - de loods kunnen terugkopen. De roerende zaken zouden eigendom blijven van [B]. Tevens lag het in de bedoeling dat [B] een samenwerkingsverband zou aangaan met [C].
4.7.2. In de loop van juli 2009 is onenigheid gerezen over het door [C]. buiten zetten van de resterende roerende zaken van [B] en het gedeeltelijk leeghalen van de winkel vanwege een verbouwing alsmede het omgraven van de tuin, terwijl de gemaakte afspraken nog steeds niet contractueel waren vast gelegd. Daarnaast heeft [A]enzijdig een taxatierapport laten opmaken van de onroerende zaken, waarbij de waarde
EUR 40.000,00 lager uitviel dan de toegezegde EUR 600.000,00. Het woonhuis van [B] was inmiddels volledig onbewoonbaar geworden doordat eigenmachtig en zonder toestemming met de verbouwings- en sloopwerkzaamheden was begonnen.
4.7.3. Begin augustus 2009 escaleerde de onenigheid en heeft [B] een minnelijke regeling voorgesteld, inhoudende dat [C]. het gesloopte pand van [B] tegen de taxatieprijs zou kopen en dat [B] de loods zou houden; de bedrijven van [B] en van [C]. zouden gescheiden blijven. Dit voorstel was voor [A] onbespreekbaar, waarna [A] iedere afspraak heeft opgezegd en [B] heeft gesommeerd om het woonhuis van [C]. onmiddellijk te verlaten. [B] is toen diezelfde dag in een stacaravan op zijn eigen terrein gaan staan, waarbij hij zijn huisraad heeft opgeslagen in de loods.
4.7.4. De door [B] geclaimde schade heeft betrekking op (conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie onder randnummer 19):
a. de door de heer M.T. Edzes in juli 2009 gekochte elektrische sloep die eigendom was van [B], waarvan de helft van de verschuldigde koopsom ad EUR 14.275,00 vooraf aan [A] is voldaan, die aldus ongerechtvaardigd is verrijkt (productie 1);
b. de activiteiten van [A] in de tuin van [B] (omzagen kastanjeboom en bessenstruik, verwijderen 50m2 betonklinkers), met als gevolg een schade van
EUR 1.805,00 (productie 2);
c. de noodzakelijke herstelwerkzaamheden door Bernard Bos aan de winkel en de woning van [B] voor een bedrag ad in totaal EUR 9.800,00 (productie 3);
d. verdere herstelwerkzaamheden aan de woning ten bedrage van EUR 31.958,13 (productie 4, gespecificeerd in de producties 5 tot en met 15);
e. de door [B] zelf gewerkte uren (10 weken x 40 uren x EUR 50,00) ad EUR 20.000,00;
f. schade in verband met drie door [A] bij Adel bestelde doch niet betaalde casco's van boten, die pas maanden later met een korting van EUR 12.000,00 door [B] konden worden verkocht.
4.7.5. Volgens [A] (dagvaarding onder randnummer 2) zou [C]. - in verband met de dringende behoefte van [B] aan zowel financiële als operationele ondersteuning - de bedrijfsruimte en het woonhuis van [B] kopen; daarnaast zou hij de door [B] gefabriceerde motorsloepen verkopen tegen een verkoopcommissie. [B] zou met zijn gezin drie jaar lang om niet in het huis van [A] mogen wonen.
4.7.6. [B] heeft [C]. toestemming gegeven om met de verbouwing van het woonhuis te beginnen en heeft de aannemer zelf geadviseerd en rondgeleid in het huis.
4.7.7. Op 11 augustus 2009 zouden de koopovereenkomsten in zake de overdracht van het woonhuis en de bedrijfsruimte van [B] aan [C]. worden ondertekend, doch die ochtend heeft [B] zonder aankondiging vooraf het huis van [A] verlaten en [C]. gesommeerd per direct de woning van [B] te verlaten. De beoogde samenwerking tussen laatstgenoemden is niet tot stand gekomen. De afspraken zijn aldus eenzijdig door [B] opgezegd.
4.8. De rechtbank stelt voorop dat onduidelijk is welke 'harde' - in de zin van rechtens afdwingbare - afspraken zijn gemaakt en tussen wie. Partijen verschillen daarover evident van mening, waarbij overigens opvalt dat de contracten die volgens [A] op 11 augustus 2009 zouden worden getekend niet in het geding zijn gebracht. Behalve de tijdelijke 'huizenruil' en de transacties met betrekking tot de sloep en de drie casco's (in het kader van de beoogde samenwerking tussen [B] en [C].) is in confesso dat van die afspraken verder niets is geconcretiseerd. Voor de afdoening in rechte is de precieze inhoud daarvan trouwens hoe dan ook irrelevant zodat bewijslevering achterwege kan blijven, omdat de vordering in reconventie niet zozeer is gestoeld op wanprestatie als wel op onrechtmatige daad, c.q. ongerechtvaardigde verrijking.
4.9. Wat betreft de in rechtsoverweging 4.7.4 gemelde posten onder b, c , d en e - die betrekking hebben op aan de onroerende zaken van [B] beweerdelijk toegebrachte schade - staat wel vast dat het hier gaat om door [C]. verrichte verbouwings- en graafwerkzaamheden. Anders dan [B] ingang wil doen vinden, vermag de rechtbank niet in te zien hoe deze activiteiten - wat van de daartoe eventueel verleende toestemming door [B] verder zij en daargelaten de onderbouwing van de omvang van de geclaimde schade - aan [A] kunnen worden toegerekend. Het daartoe gestelde kan die conclusie in ieder geval niet dragen; in het bijzonder kan daaruit immers niet worden afgeleid dat [A] zélf zich ter zake onbetamelijk zou hebben gedragen. Het enkele feit dat uitsluitend [A] de onderhandelingen zou hebben gevoerd en afspraken hebben gemaakt dan wel dat hij op de hoogte zou zijn geweest van bedoelde activiteiten, maakt [A] niet aansprakelijk voor de litigieuze feitelijke handelingen van [C].
4.10. Wat betreft de in rechtsoverweging 4.7.4 gemelde posten onder a en f overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens productie 1 met bijlagen waar [B] zich ter zake op beroept, is door genoemde Edzes in juli 2009 als aanbetaling voor de elektrische sloep EUR 14.275,00 op de bankrekening van [C]. voldaan. In diens conclusie na comparitie onder randnummer 5 betoogt [B] dat het [C]. was die ten aanzien van de bestelde casco's eigenmachtig handelde. Voor deze beide kwesties geldt, zoals ook in vorenstaande rechtsoverweging is overwogen, dat zonder nadere toelichting die evenwel ontbreekt deze handelwijze van [C]. - klaarblijkelijk in het kader van de (beoogde) samenwerking tussen hem en de Wolff en wat daar overigens van zij - niet aan [A] kan worden toegerekend.
4.11. De slotsom is dat de reconventionele vordering gedoemd is te stranden.
4.12. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, inclusief de door [A] gevorderde nakosten. De proceskosten aan de zijde van [A] worden tot op heden begroot op:
- salaris advocaat 565,00 (2,5 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 565,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 16.315,16 (zestienduizenddriehonderdvijftien euro en zestien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 8 december 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 1.601,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [B] in de nakosten, aan de zijde van eiseres begroot op
EUR 131,00 zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad, vermeerderd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend,
5.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6. wijst de vorderingen af,
5.7. veroordeelt [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 565,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 7e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8. veroordeelt [B] in de nakosten, aan de zijde van eiseres begroot op
EUR 131,00 zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad, vermeerderd met een bedrag van EUR 68,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend,
5.9. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft voormelde kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2011.