RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/219
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Reclamestudio Artpollo,
gevestigd te Deventer, eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder,
Circulus B.V.,
gevestigd te Apeldoorn, belanghebbende.
Bij besluit van 29 december 2010 heeft verweerder op grond van het bepaalde in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) belanghebbende ontheffing van het bepaalde in artikel 5.1 van de voorschriften, behorend bij het bestemmingsplan “IJsselzone Binnenstad 1996”, verleend ten behoeve van het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer op het perceel Grote Kerkhof te Deventer, hoogte van nr. 24. Tevens heeft verweerder, bij besluit van 29 december 2010, de door belanghebbende op 31 augustus 2010 aangevraagde reguliere bouwvergunning verleend ten behoeve van het plaatsen van deze ondergrondse afvalcontainer. Bij brief van 13 januari 2011 is namens eiser beroep ingesteld tegen deze besluiten.
Het beroep is ter zitting van 7 oktober 2011 behandeld. Eiser is verschenen bij
(..). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier. Belanghebbende is niet verschenen.
Overwegingen
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn, indien de aanvraag om verlening
van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vóór inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. Nu hiervan in dit geval sprake is, zal de rechtbank uitgaan van het recht, zoals dit gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreden van de Wabo.
Op 31 augustus 2010 heeft belanghebbende aan verweerder een bouwvergunning gevraagd voor het geheel plaatsen van een ondergrondse container voor inzameling van afval op het Grote Kerkhof, ter hoogte van nr. 24 te Deventer. Ten tijde van de zitting bij de rechtbank is gebleken dat deze ondergrondse afvalcontainer reeds is geplaatst.
Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover van belang, bepaalt dat de reguliere bouwvergunning slechts mag en moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan.
Artikel 46, derde lid, tweede volzin van de Woningwet bepaalt dat indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan de aanvraag op bouwvergunning tevens wordt opgevat
als een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wro.
Ingevolge artikel 3.23, eerste lid van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1., eerste lid onder d, van het Besluit ruimtelijke ordening kan vrijstelling in de zin van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro worden verleend voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvan het bruto oppervlak niet groter is dan 50 m²
en dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 meter.
De rechtbank is van oordeel dat de ondergrondse afvalcontainer onder het begrip ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’ valt.
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan “IJsselzone Binnenstad 1994” rust op het
Grote Kerkhof, ter hoogte van nr. 24, de bestemming ‘Openbaar gebied’. De als zodanig aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften bestemd voor:
?doeleinden van verkeersafwikkeling voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en voetgangers;
?parkeervoorzieningen;
?verblijfsruimte voor de bewoners en bezoekers;
?kinderspeelgelegenheden;
?groenvoorzieningen en bermen;
een en ander met bij behorende voorzieningen en bouwwerken en met inachtname van
de onder 5.2 bepaalde ontwikkelings- en beheersregeling met betrekking tot de genoemde doeleinden. De gronden zijn tevens bestemde voor behoud en herstel van de ruimtelijke karakteristiek.
Gelet op het bouwplan van belanghebbende is het plaatsen van een ondergrondse container in strijd met de planvoorschriften. Vanwege deze strijdigheid heeft verweerder onder toepassing van artikel 3.23 van de Wro ontheffing verleend van de betreffende planvoorschriften.
Vaststaat, en door eisers wordt ook niet bestreden, dat verweerder bevoegd was onder toepassing van het bepaalde in artikel 3.23. eerste lid, van de Wro ontheffing te verlenen
ten behoeve van het in geding zijnde bouwplan. Beoordeeld dient te worden of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Verweerder heeft aangegeven dat in de huidige situatie op veel plaatsen in de binnenstad
van Deventer afvalcontainers van bewoners en bedrijven op in het oog springende plaatsen opgesteld staan. Dit geeft een rommelig beeld en verstoort de ruimtelijke kwaliteit van de binnenstad. De gemeenteraad heeft het college opgedragen om de afvalcontainers die niet behoren tot de gemeentelijke inzamelingsmiddelen zo spoedig mogelijk permanent te doen of laten verdwijnen. Hieraan is gevolg gegeven door middel van de ‘Beleidsregel inzake
het plaatsen van afvalcontainers op de openbare weg in de binnenstad’, die met ingang van
1 april 2011 in werking is getreden.
Deze beleidsregel ziet op een verbod op het plaatsen van afvalcontainers op de openbare weg in de historische binnenstad van Deventer.
Met inachtneming van deze beleidsregel heeft verweerder gekozen voor plaatsing van ondergrondse afvalcontainers, waarbij is gekozen voor een gesloten systeem met een 80% volmelding. Door frequente lediging zal eventuele stankoverlast beperkt zijn. Dat geldt ook voor de geluidsoverlast die het ledigen met zich meebrengt, omdat ook in de oude situatie het plaatsen en ledigen van afvalemmer en containers geluidsoverlast met zich mee bracht.
Ten aanzien van de locatiekeuze heeft verweerder aangegeven dat de onderhavige afvalcontainer deel uitmaakt van het gehele systeem van afvalcontainers in de binnenstad. Het Grote Kerkhof betreft een gebied met beperkte technische en bouwkundige mogelijkheden. Dat betekent dat er zeer zorgvuldig is gezocht naar een geschikte plek, ook om te voldoen aan de plaatsingscriteria, zoals opgenomen in het ‘Projectplan ondergrondse containers voor restafval’.
Eisers hebben aangevoerd dat, zeker nu de ondergrondse afvalcontainer al is geplaatst, gebleken is van stank- en geluidsoverlast. Daarnaast hebben zij vanuit hun pand rechtstreeks zicht op de afvalcontainer, te meer nu deze op een afstand van 3,10 meter van de voorgevel is gerealiseerd. De door eisers aangedragen alternatieve locaties zijn door verweerder zonder meer ter zijde gelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bijlage 1 van het “Projectplan ondergrondse containers voor restafval” ziet op de plaatsingscriteria voor ondergrondse containers.
Onder de gestelde vereisten en wettelijke bepalingen is onder meer gesteld dat hinder
voor aanwonenden moet worden voorkomen, waarbij gelet moet worden op de afstand van terrasjes, balkons en slaapkamers, uitzicht ramen, looproutes, entrees enz. Gezocht moet worden naar alternatieven.
Tevens is bepaald dat een ondergrondse container op voldoende afstand (indien mogelijk minimaal 5 meter) van de gevel van een woning of bedrijf geplaatst moet worden.
Dat de onderhavige afvalcontainer op een afstand van 3,10 meter van de voorgevel van
het pand Grote Kerkhof 24 is geplaatst is, zoals ter zitting is uitgelegd, een bouwtechnisch aspect, en kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Ten aanzien van de gestelde, en ook aannemelijk gemaakte, stank- en geluidsoverlast, alsmede het zicht op deze afvalcontainer, en in het bijzonder de stelling dat afval naast de container wordt geplaatst, merkt de rechtbank op dat deze overlast valt onder het begrip ‘hinder’. Zoals hierboven is weergegeven blijkt uit de plaatsingscriteria dat hinder moet worden voorkomen. Op zich houdt deze hinder de plaatsing van de afvalcontainer niet tegen, maar dit legt verweerder wel de plicht op om ook alternatieve locaties te onderzoeken.
Verweerder heeft gesteld dat voor de beoordeling uit moet worden gegaan van de aanvraagde plek. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen gelet op de in de plaatsingscriteria opgenomen plicht om alternatieve locaties te onderzoeken, te meer nu verweerder betrokken is geweest bij de aanvragen van belanghebbende. Derhalve dienen ook alternatieve locaties beoordeeld te worden.
Uit de toelichting bij het bestreden besluit betreffende de locatiekeuze is aangegeven hoe
tot de gekozen locatie is gekomen. Hieruit blijkt dat eveneens gekeken is naar vijf gebieden, rondom het Grote Kerkhof, genummerd A tot en met E. Ten aanzien van de gebied A heeft Welstand & Monumentenzorg aangegeven dat plaatsing van ondergrondse containers in dit gebied niet wenselijk is vanwege verstoring van zichtlijnen en het plein karakter. Plaatsing in gebied C is niet wenselijk vanwege verstoring van zichtlijnen en plaatsing in gebied D is niet wenselijk vanwege de aanwezigheid van een monument.
Voor de gebieden B en E is aangegeven dat gelet op de locatiecriteria plaatsing in deze gebieden niet mogelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerders besluit om de container niet te plaatsen in gebied D, gelet op de aanwezigheid van het monument, redelijk is.
Ten aanzien van gebied A merkt de rechtbank op dat dit gebied is afgewezen op een
zeer algemeen welstandsadvies: verstoring van zichtlijnen en het plein karakter. Enige onderbouwing hiervan ontbreekt. Dit geldt te meer nu uit de door eiser overgelegde foto’s
is gebleken dat er naast de kerk op het Grote Kerkhof al vuilnisbakken staan. Bovendien geldt in de buurt van de kerk, dat het zichtaspect daar gelet op de geringe vuilstortopening minder geldt. Een argument, dat verweerder zelf voor de huidige plaats gebruikt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de afwijzing van gebied A ziet op een gebrekkige motivering. Verweerder dient derhalve een nieuw onderzoek te verrichten naar de vraag
of in gebied A een geschikt alternatief te vinden is voor de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer, rekening houdende met het loopafstandcriterium. Verweerder kan in zijn nieuwe besluit tevens betrekken of plaatsing van een afvalcontainer in de Sint Jansstraat zodanig kan geschieden dat de afvalcontainer voor het pand van eiser overbodig wordt eventueel met het aanvaarden van extra loopafstand in de belangenafweging met de hinder die eiser van de thans geplaatste afvalcontainer ondervindt.
Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard, onder vernietiging van het bestreden besluit.
De rechtbank ziet hierin aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken, berekend op € 234,36 (4 uur verletkosten à € 53,09 per uur (conform het Besluit proceskosten bestuursrecht) en € 22,00 aan reiskosten).
?verklaart het beroep gegrond;
?vernietigt het bestreden besluit;
?bepaalt dat verweerder binnen acht weken een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
?veroordeelt verweerder in de proceskosten, berekend op € 234,36, te betalen aan eiser;
?gelast dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 298,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en door hem en Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag