ECLI:NL:RBZLY:2011:BU3300

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/650169-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederspannigheid en bedreiging met geweld tegen politieambtenaren

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 4 oktober 2011, is de verdachte aangeklaagd voor wederspannigheid en bedreiging. De zaak kwam voort uit een incident op 25 mei 2011, waarbij de verdachte door verbalisanten H. Niemeijer en M.J. van Keulen werd aangehouden op het Bachplein te Zwolle. De verdachte had zich verzet tegen de aanhouding door zich los te rukken en geweld te gebruiken tegen de verbalisanten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verbalisanten voldoende bewijs boden voor de wederspannigheid, terwijl de bedreiging die de verdachte zou hebben geuit jegens drie slachtoffers niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging, maar achtte de wederspannigheid bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één week op, met de mogelijkheid van een taakstraf in plaats van de gevangenisstraf, afhankelijk van de uitvoering van de werkstraf. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 10, 14h, 14i, 14j, 14g, 27 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector strafrecht
Parketnummers: 07.650169-11 en 07.400360-09 (VTVV) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 oktober 2011
in de strafzaak tegen
(Verdachte),
geboren op (Geboortedatum) te (Geboorteplaats en land),
wonende te (Adres).
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 28 juli 2011 en 20 september 2011.
De verdachte is op 20 september 2011 verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat te Zwolle. Als officier van justitie was aanwezig mr. M. van Dijck- Jager.
2 DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 6 april 2011 te Zwolle (Slachtoffer1)en/of (Slachtoffer2) en/of (Slachtoffer3)meermalen, althans eenmaal heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde (Slachtoffer1)en/of (Slachtoffer2) en/of (Slachtoffer3)dreigend de woorden toegevoegd: “Ik kan je wel snipen” en/of “Moet ik naar je huis toekomen en de kogels door het huis laten vliegen.” en/of “Ik ga schieten en/of de kogels gaan in het rond vliegen.”en/of “Ik heb een ladygun gekocht en/of ik laat een kalasjnikov uit Afghanistan komen.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2011 te Zwolle toen de aldaar dienstdoende H. Niemeijer, brigadier van de regiopolitie IJsselland en/of M.J. van Keulen, agent van de regiopolitie IJsselland verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.4.7. van de APV Zwolle, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten het politiebureau te Zwolle, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig meermalen, althans éénmaal zich los te rukken en/of te trekken en/of een duw te geven aan H. Niemeijer en/of door zich te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin die M.J. van Keulen en/of H. Niemeijer hem, verdachte, trachtten te geleiden.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Ten aanzien van feit 1
Op 7 april 2011 heeft (Slachtoffer1)aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Diezelfde dag zijn de vader van aangeefster, (Slachtoffer2), en de moeder van aangeefster, (Slachtoffer3), als getuigen gehoord. Omdat verdachte in eerste instantie onvindbaar was, is hij pas op 9 mei 2011 door leden van het Interregionale Arrestatieteam Noord- en Oost Nederland aangehouden en later die dag verhoord door de politie.
Ten aanzien van feit 2
Op 25 mei 2011 omstreeks 17.35 uur namen verbalisanten H. Niemeijer en M.J. van Keulen contact op met wachtcommandant P. Kooistra met het verzoek of hij via een camera wilde kijken of er sprake was van overlast op het Bachplein te Zwolle, bestaande uit het in het openbaar nuttigen van alcoholische dranken. De wachtcommandant gaf door dat er twee donker gekleurde mannen op het Bachplein aanwezig waren en dat deze mannen uit een glazen heupflesje aan het drinken waren. Verbalisanten begaven zich vervolgens naar het Bachplein te Zwolle en troffen daar verdachte aan.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De aangifte van (Slachtoffer1)wordt volgens haar ondersteund door de verklaring van (Slachtoffer2), die heeft gezien dat (Slachtoffer1)aan het bellen was en haar heeft horen zeggen: ‘Laat me met rust (Naam)’ en de verklaring van (Slachtoffer3), dat ook zij telefonisch contact heeft gehad met verdachte en verdachte toen tegen haar heeft gezegd dat hij ging schieten en dat de kogels in het rond zouden vliegen.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op het door de verbalisanten Niemeijer en Van Keulen opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit omdat volgens haar onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Verdachte ontkent de telefonische bedreiging van (Slachtoffer1)en volgens de raadsvrouwe is er geen steunbewijs, nu (Slachtoffer3)slechts heeft verklaard over wat zij van (Slachtoffer1)heeft gehoord en (Slachtoffer2) zijn dochter alleen heeft zien/horen bellen, maar niet heeft gehoord wat verdachte tegen haar heeft gezegd. Dat verdachte (Slachtoffer3)heeft bedreigd kan volgens de raadsvrouwe eveneens niet worden bewezen, aangezien de aangifte van (Slachtoffer3) niet door enig ander bewijsmiddel wordt ondersteund..
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit nu verdachte ontkent dat hij zich met geweld heeft verzet. Zij heeft aangevoerd dat verdachte in eerste instantie niet mee wilde met de politie en dat hij later niet meer de gelegenheid heeft gekregen om alsnog zelf mee te lopen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen, waaronder de aangifte van (Slachtoffer1)en de verklaringen die door de getuigen (Slachtoffer2) en (Slachtoffer3)tegenover de politie zijn afgelegd, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte ontkent dat hij bedreigingen heeft geuit jegens (Slachtoffer1), (Slachtoffer2) en/of
(Slachtoffer3). Aangeefster (Slachtoffer1)heeft verklaard dat verdachte haar op 6 april 2011 telefonisch met de dood heeft bedreigd door te zeggen dat hij haar wel kon ‘snipen’. Ook vroeg verdachte volgens aangeefster tijdens dit gesprek of hij naar haar huis moest komen en zei hij dat daar de kogels in het rond zouden vliegen. (Slachtoffer2) en (Slachtoffer3)hebben bij de politie slechts kunnen verklaren dat zij van (Slachtoffer1)hebben gehoord dat verdachte de bedreigingen heeft geuit,. Deze zogenoemde de auditu-verklaringen vormen naar het oordeel van de rechtbank tezamen met de verklaring van aangeefster (Slachtoffer1)onvoldoende aanknopingspunten voor het bewijs dat verdachte (Slachtoffer1)op 6 april 2011 telefonisch heeft bedreigd, op de in de tenlastelegging genoemde wijze.
Hetzelfde geldt voor de bedreiging die verdachte rechtstreeks zou hebben geuit jegens (Slachtoffer3). Alleen (Slachtoffer3)heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij ging schieten en dat de kogels in het rond zouden vliegen. Deze verklaring vindt eveneens geen steun in andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank merkt op dat het op grond van de artikelen 344, eerste lid en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering mogelijk is dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, kan worden aangenomen op grond van enkel het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. De wetgever heeft aan ambtsedig opgemaakte processen-verbaal sterke bewijskracht toegekend, mede omdat verbalisanten er in het algemeen geen belang bij hebben om een voorstelling van zaken te geven die niet of niet volledig overeenstemt met de werkelijkheid.
Uit het proces-verbaal van de verbalisanten Niemeijer en Van Keulen blijkt dat zij zich op 25 mei 2011, ter uitoefening van hun functie, hebben begeven naar het Bachplein te Zwolle, waar verdachte in strijd met artikel 2.4.7. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zwolle alcoholhoudende drank zou hebben genuttigd. Ter plaatse troffen zij verdachte aan en vorderden zij inzage in zijn identiteitsbewijs en vroegen zij hem om zijn adresgegevens. Verdachte gaf zijn identiteitsbewijs af maar weigerde zijn adresgegevens te verstrekken. Door de verbalisanten is hem daarop te kennen gegeven dat hij zou worden aangehouden indien hij dit bleef weigeren. Verdachte wilde niet meewerken en is vervolgens door de verbalisanten vastgepakt. Hij heeft zich verzet door verbalisant Niemeijer weg te duwen, zijn arm los te rukken en meerdere malen in een andere richting te bewegen dan verbalisanten hem wilden hebben. Verdachte is uiteindelijk naar de grond gebracht, geboeid en naar het dienstvoertuig gesleept omdat hij niet wilde lopen en hij zelf aangaf dat de verbalisanten hem moesten slepen.
De door de verbalisanten Niemeijer en Van Keulen beschreven gang van zaken wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten P. Kooistra en R.J. Broekhuisen, die het verloop op camerabeelden hebben gezien .
Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan wederspannigheid, doch de rechtbank hecht doorslaggevende waarde aan de verklaringen zoals deze zijn afgelegd door de verbalisanten Niemeijer en Van Keulen en de verbalisanten Kooistra en Broekhuisen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, met dien verstande dat:
hij op 25 mei 2011 te Zwolle toen de aldaar dienstdoende H. Niemeijer, brigadier van de regiopolitie IJsselland en M.J. van Keulen, agent van de regiopolitie IJsselland verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.4.7. van de APV Zwolle, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig meermalen los te rukken en/of te trekken en een duw te geven aan H. Niemeijer en door zich te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin die M.J. van Keulen en H. Niemeijer hem, verdachte, trachtten te geleiden.
Van het onder 1 en onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6 KWALIFICATIE
Het bewezene levert op:
Wederspannigheid, strafbaar gesteld bij artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.
7 STRAFBAARHEID
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die deze strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFOPLEGGING
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 33 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft opgemerkt dat geen straf opgelegd dient te worden gezien de door haar betoogde vrijspraak van het ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de hierna te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich op 25 mei 2011 schuldig gemaakt aan wederspannigheid. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich met geweld heeft verzet tegen politieambtenaren die hun werk probeerden te doen. Het is algemeen bekend dat personen die te maken krijgen met geweld hiervan angstgevoelens kunnen ondervinden. Dat geldt evenzeer als deze feiten tegenover politieambtenaren plaatsvinden. Politieambtenaren verrichten een publieke taak. Dat dient te worden gerespecteerd. Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van één week passend en geboden is, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 augustus 2011.
9 DE VORDERING TENUITVOERLEGGING
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 8 november 2010 van de politierechter van deze rechtbank, te weten een gevangenisstraf van twee maanden, ten uitvoer zal worden gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten mocht komen, de eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden om te zetten in een werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde, verbonden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf, heeft overtreden.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering gedeeltelijk dient te worden toegewezen, namelijk ter zake van één maand gevangenisstraf, met dien verstande dat zij termen aanwezig acht om, in plaats van een last tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf, een taakstraf, te weten een werkstraf, te gelasten.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14h, 14i, 14j, 14g, 27 en 180 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de tenlastelegging
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat hem onder 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter van deze rechtbank d.d. 8 november 2010, voor een gedeelte van één maand gevangenisstraf, met dien verstande dat deze maand gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 60 uren.
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht, de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.C. Hangx , voorzitter, en mrs. A.J. Louter en A.P.W. Esmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Verheij-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2011.
Mr. A.J. Louter was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen