ECLI:NL:RBZLY:2011:BU3204

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb11/183
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van loonsanctie en re-integratieverplichtingen in het kader van angststoornissen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 2 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Moneytrain B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De zaak betreft de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever tijdens de ziekte van werknemer M. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 7 mei 2009 geoordeeld dat de loonsanctie onterecht was opgelegd vanwege gebrekkige besluitvorming. Eiseres, Moneytrain B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de loonsanctie, maar dit bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing van verweerder niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid en motivering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de keuze voor een therapie de verantwoordelijkheid is van de behandelende artsen en dat de rol van de bedrijfsarts niet als regisserend moet worden gezien. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van verweerder vernietigd en de loonsanctie herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en is het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/183
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Moneytrain B.V.,
gevestigd te Deventer, eiseres,
gemachtigde: J.R. Beukema,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam (kantoor Hengelo), verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2008 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de periode dat eiseres verplicht is het loon door te betalen tijdens de ziekteperiode van werknemer M. (werknemer) met 52 weken is verlengd tot 1 april 2009.
Op 27 februari 2008 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 juni 2008 is het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen is op 1 augustus 2008 beroep ingesteld. Dit beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 7 mei 2009 gegrond verklaard en het bestreden besluit is vernietigd.
Hiertegen heeft eiseres op 28 mei 2009 hoger beroep ingesteld.
Op 24 september 2009 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar wederom ongegrond is verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Op 26 januari 2011 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak gedaan op het door eiseres ingestelde hoger beroep, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard.
Het beroep is ter zitting van 11 mei 2011 behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen.
Overwegingen
1.1 Voor een overzicht van de in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar hetgeen de rechtbank in de uitspraak tussen dezelfde partijen in de zaak met registratienummer 08/1253 van 7 mei 2009 daaromtrent heeft weergegeven en naar de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2011 met registratienummer 09/3023 WIA en 09/5562 WIA. De rechtbank volstaat hier met het volgende.
1.2 Verweerder heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank – waarin werd geoordeeld dat het besluit van 27 juni 2008 berustte op een gebrekkige motivering – nader onderzoek verricht. Dit onderzoek heeft bestaan uit dossieronderzoek door de bezwaarverzekeringsarts en een onderzoek door een bezwaararbeidsdeskundige. Verweerder heeft vervolgens het standpunt gehandhaafd dat eiseres onvoldoende re-integratieactiviteiten heeft verricht zonder dat daarvoor een deugdelijke grond aanwezig is en heeft het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de gebrekkige motivering niet heeft gerepareerd. Daartoe is het volgende aangevoerd. Bezwaarverzekeringsarts Gille heeft wederom geciteerd uit het rapport van 30 januari 2008 en is wederom uitgegaan van het in dat rapport weergegeven dagverhaal. Verder wordt nauwelijks aandacht geschonken aan de oorzaken en gevolgen van de gordelroos. Ten slotte wordt door verweerder ten onrechte gesteld dat er geen sprake is van een ernstige psychische stoornis.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1 Het besluit tot oplegging van een loonsanctie is een door verweerder ambtshalve genomen besluit met een voor eiseres belastend karakter. Gelet daarop is het naar het oordeel van de rechtbank aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Verweerder zal dit besluit deugdelijk moeten motiveren.
3.2 Bij de uitspraak van 7 mei 2009 heeft deze rechtbank (de handhaving in bezwaar van) de opgelegde loonsanctie vernietigd. De rechtbank heeft toen de volgende gebreken in de besluitvorming gesignaleerd:
1. de va-rapportage van 30 jan. 2008 is ten onrechte gebaseerd op een weergave van de dagbesteding van de werknemer, nu deze weergave voldoende gemotiveerd is bestreden,
2. de va-rapportage van 30 jan. 2008 is inconsistent, omdat tegelijk vraagtekens worden gesteld bij (de omvang van) hervatting in de binnendienst en wordt aangenomen dat toen géén mogelijkheid tot re-integratie bestond,
3. de bezwaar-va-rapportage van 28 mei 2008 is inconsistent, omdat tegelijk wordt gewraakt dat de bedrijfsarts een volgend beleid heeft gevoerd en dat de bedrijfsarts geen advies van een medisch specialist (psychiater) heeft ingewonnen,
4. de bezwaar-va-rapportage van 28 mei 2008 is onjuist, nu daarin wordt gewraakt dat geen medisch-psychiatrische behandeling is ingezet van de klachten van de werknemer, terwijl uit de voortgangsrapportage van 19 juli 2007 blijkt dat de werknemer naar een psychiater is doorverwezen en
5. aan de oorzaken en gevolgen van de aandoening (gordelroos) ten gevolge waarvan de re-integratie zou zijn gestaakt, is bij de oplegging van de loonsanctie nauwelijks aandacht besteed.
De rechtbank is daarop tot het oordeel gekomen dat de beslissing onzorgvuldig was voorbereid en niet rustte op een draagkrachtige motivering.
Tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank is alleen door eiseres hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is door de CRvB niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft in de uitspraak berust.
De eerdere uitspraak van de rechtbank heeft aldus gezag van gewijsde gekregen. Die uitspraak is tussen partijen vaststaand recht, waarvan ook de rechtbank bij haar huidige beoordeling niet mag afwijken.
3.3 Verweerder heeft een nieuw besluit op bezwaar genomen met een aangepaste motivering.
Bezwaarverzekeringsarts Gille (Gille) komt in zijn rapport van 14 september 2009 tot de volgende conclusies.
3.3.1 Volgens het protocol is cognitieve gedragtherapie eventueel in combinatie met medicatie de standaard bij angststoornissen. Deze vorm van therapie heeft tot september 2006 plaatsgevonden tot werknemer afhaakte. Daarna is pas in mei 2007 gestart met een andere therapie bij Het Roessingh. Ook hier haakte werknemer af. Er is dus sprake geweest van discontinuïteit van de behandelingen. Gelet op het protocol heeft de bedrijfsarts de rol van intermediair tussen de behandelaar en de werkplek. Uit het dossier valt echter niet op te maken dat overleg tussen de behandelaren en de bedrijfsarts heeft plaatsgevonden, waardoor ten eerste geen gezamenlijk beleid ten aanzien van re-integratie heeft plaatsgevonden en ten tweede voorwaarden voor een adequate therapeutische behandeling niet geschapen zijn. Ook valt niet op te maken dat in het kader van exposure sprake is geweest van een concreet plan van aanpak richting werk. Samenvattend kan, volgens Gille, worden gesteld dat de bedrijfsarts geen regie heeft gehad op de punten van de juiste therapie en de functie als intermediair.
3.3.2 Ten aanzien van de opgetreden gordelroos merkt Gille op dat de oorzaak hiervan kan
zijn het feit dat niet aan de primaire voorwaarden voor een succesvolle re-integratie is voldaan en de stress die hieruit is voortgekomen. Daarnaast merkt hij op dat uit het rapport van 30 januari 2008 niet blijkt dat de klachten zodanig zijn dat er daardoor geen benutbare mogelijkheden zijn in het werk, zoals ook blijkt uit de reactie van de werknemer op dat punt in die rapportage.
3.3.3 Ten slotte merkt Gille op dat bij het beoordelen van de duurzaam benutbare mogelijkheden bij een psychische stoornis gebruik wordt gemaakt van de Checklist Ernstige Psychische Stoornis. Toegepast op de onderhavige zaak leidt dat tot de conclusie dat er, ondanks de forse claimklachten, geen sprake is van een ernstige psychische stoornis bij werknemer. Subsidiair is er geen sprake van een onvermogen tot zelfverzorging in brede zin. Uit het dagverhaal zoals opgenomen in het rapport van 30 januari 2008 volgt dat werknemer voldoende autonomie bezit om noodzakelijke handelingen te verrichten. De repliek van werknemer op dit verhaal doet daar geen afbreuk aan. Het voorgaande wordt ondersteund door de GAF-score waarmee psychiater Bosman medio 2007 de ernst van de aandoening beschreef. Die score betrof 55 en dat houdt in dat sprake is van matige symptomen of matige problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren. Er zijn geen aanwijzingen dat de op de datum in geding deze score ruim lager lag. Er is dus geen sprake van geen benutbare mogelijkheden bij einde wachttijd.
3.4 Bij de thans bestreden beslissing op bezwaar heeft verweerder de opgelegde loonsanctie opnieuw gehandhaafd.
3.4.1 Blijkens het aangehaalde in overweging 3.3.3 gaat ook Gille bij zijn onderzoek uit van het dagverhaal in de va-rapportage van 30 januari 2008, terwijl verweerder heeft berust in de rechterlijke uitspraak waarbij was vastgesteld dat dat dagverhaal voldoende gemotiveerd was weersproken. Het standpunt dat de repliek van de werknemer geen afbreuk doet aan de weergave in meergenoemde va-rapportage wijkt dus af van een voor verweerder bindende rechterlijke uitspraak.
3.4.2 Op het in overweging 3.2 onder 2 genoemde gebrek in de eerdere besluitvorming is bij (de voorbereiding van) de thans bestreden beslissing niet ingegaan.
3.4.3 Met betrekking tot hetgeen in overweging 3.2, onder 3 en 4, is aangehaald wordt in de rapportage van Gille opgemerkt dat tot september 2006 cognitieve gedragstherapie heeft plaatsgehad en vanaf mei 2007 een andere therapie bij Het Roessingh, totdat de werknemer ook het volgen van die therapie heeft gestaakt. Uit het feit dat volgens het protocol angststoornissen de bedrijfsarts als intermediair tussen behandelende artsen en werkplek fungeert, leidt de bezwaarverzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte af dat de bedrijfsarts onvoldoende regie heeft gevoerd bij het toepassen van de juiste therapie. De rechtbank is van oordeel dat de keuze voor een therapie de primaire verantwoordelijkheid is van de behandelende arts(en); daarbij is voor een regisserende rol van een bedrijfsarts geen plaats. Het volgen van de door de behandelende sector geadviseerde therapie is de verantwoordelijkheid van de werknemer. De werkgever en de bedrijfsarts hebben bij re-integratie tot taak faciliterend op te treden en een bedrijfsarts kan zijnerzijds proberen de werknemer te doordringen van nut en noodzaak van het volgen van voorgeschreven therapieën. Het afdwingen van therapietrouw behoort naar het oordeel van de rechtbank niet tot de taken en bevoegdheden van de werkgever of zijn bedrijfsarts. Voor zover al moet worden geoordeeld dat in 2006 en 2007 onvoldoende is gedaan aan de medisch-psychiatrische behandeling van de klachten van de werknemer, kan dat naar het oordeel van de rechtbank zeker niet als een gebrekkige integratie-inspanning van de werkgever en zijn bedrijfsarts worden aangemerkt.
3.4.4 Ten aanzien van het in de uitspraak van 7 mei 2009 gesignaleerde gebrek dat onvoldoende aandacht is besteed aan de oorzaken en gevolgen van de tijdens het integratie-traject opgetreden klachten wegens gordelroos, merkt Gille op dat uit de va-rapportage van 30 januari 2008 niet blijkt van zodanige klachten dat die werkhervatting zouden verhinderen. Die opmerking is weliswaar niet in strijd met de eerdere kritiek van de rechtbank dat aan die klachten te weinig aandacht is besteed, maar brengt de rechtbank thans niet tot het oordeel dat die klachten en hun gevolgen nu wel voldoende aandachtig zijn onderzocht.
3.5 De rechtbank moet thans constateren dat de eerder vastgestelde gebreken bij het in bezwaar (opnieuw) handhaven van de opgelegde loonsanctie niet zijn geheeld. Het bestreden besluit is in strijd met de partijen bindende, onaantastbaar geworden rechterlijke uitspraak van 7 mei 2009 en moet om die reden worden vernietigd.
3.6 De loonsanctie is een reparatoire sanctie, waarbij op de voorgrond staat dat zij degene aan wie zij wordt opgelegd moet aanzetten tot normconform gedrag in het concrete geval. Van een re-integratieverplichting met betrekking tot de werknemer, waaraan eiseres nog zal kunnen voldoen, is echter na verweerders gebrekkige besluitvorming nu geen sprake meer. De rechtbank ziet daarin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en, doende hetgeen verweerder had behoren te doen, de primaire beslissing van 21 februari 2008 te herroepen. De uitspraak treedt in zoverre in de plaats van de vernietigde beslissing op bezwaar. Voor zover nodig vestigt de rechtbank in dit verband de aandacht op het bepaalde in artikel 8:80 Awb.
4. Er bestaat aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met het instellen van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de rechtbank met inachtneming van de wegingsfactor ‘gemiddeld’ voor het gewicht van de zaak worden bepaald op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 437,-- x wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 24 september 2009;
- herroept het besluit van 21 februari 2008;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herroepen besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-;
- gelast dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht van € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, mr. G.P. Loman en mr. W.P.M. Elderman, rechters, en is door de voorzitter ondertekend. De griffier, mr. J.C.W. Emmen, is buiten staat de uitspraak te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.