ECLI:NL:RBZLY:2011:BT8234

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
13 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/1921
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Preventieve last onder dwangsom voor recreatieve verhuur van woning in Giethoorn

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 13 oktober 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van Salland Investment Group B.V. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, waarbij haar een preventieve last onder dwangsom was opgelegd. Dit besluit hield in dat verzoekster maatregelen moest treffen om geconstateerde overtredingen met betrekking tot de recreatieve verhuur van de woning 'Boerderij De Hofstede' te Giethoorn te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was, maar dat er geen concreet zicht op legalisering van de situatie bestond. De voorzieningenrechter stelde vast dat de Boerderij zich bevond op gronden met de bestemming 'wonen', en dat recreatieve verhuur in strijd was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter verwachte dat het besluit in bezwaar kon worden gehandhaafd en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukte dat handhaving door de gemeente noodzakelijk was, gezien het algemeen belang en de belangen van de derde partij die handhaving had verzocht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de verzochte voorzieningen te treffen en dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 11/1921
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
Salland Investment Group B.V.,
gevestigd te Dalfsen, verzoekster,
gemachtigde: voorheen mr. A.A. Robbers, thans mr. S. Maakal,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, verweerder
en
(...), wonende te Giethoorn, derde partij.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2011 heeft verweerder verzoekster een preventieve last onder dwangsom opgelegd om op straffe van € 1.500,00 per geconstateerde overtreding, met een maximum tot € 15.000,= respectievelijk € 7.500,= vóór 13 september 2011 die maatregelen te treffen die nodig zijn om geconstateerde overtredingen met betrekking tot het gebruiken van de woning “Boerderij De Hofstede” (de Boerderij) ten behoeve van recreatieve verhuur en het bouwen/ plaatsen en gebruiken van chalets op het perceel Binnenpad 49 te Giethoorn te voorkomen.
Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Per brief van 13 september 2011, ingekomen op 14 september 2011, heeft verzoekster gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Op 5 oktober 2011 respectievelijk 6 oktober 2011 zijn een verweerschrift en aanvullende stukken van de zijde van verweerder ingekomen.
Namens verzoekster zijn op 7 oktober 2011 en 10 oktober 2011 nadere stukken ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 12 oktober 2011 behandeld. Voor verzoekster is verschenen P. Lier, directeur, bijgestaan door mr. S. Maakal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Holtjer en mr. W.D. Lok. Verder zijn verschenen N. Altena en M.E. Altena-Willemse.
Overwegingen
1.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Voorgeschiedenis
Op 2 juni 2010 is verzoekster aangeschreven met een bevel tot stillegging van bouw- en aanlegvergunningplichtige werkzaamheden op het perceel Binnenpad 49 te Giethoorn. Daarbij is voor het plaatsen van stacaravans/ chalets een preventieve last onder dwangsom opgelegd van € 25.000,= per constatering van illegale bouwwerkzaamheden met een maximum van € 50.000,=.
Bij brief van 1 mei 2011 heeft de derde partij verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de verhuur als recreatiewoning van het pand gelegen aan het Binnenpad 49 te Giethoorn.
Op 12 mei 2011 is van gemeentewege een ambtelijke waarschuwing verzonden inzake de verhuur van genoemd pand. Verder is meegedeeld dat de bouwstop van 2 juni 2010 nog van kracht is. Daarbij is vermeld dat concreet zicht op legalisatie voor geplaatste chalets ontstaat op het moment dat het ontwerpbestemmingsplan “Giethoorn- Verblijfsrecreatieterreinen” ter inzage is gelegd. Vanaf dat moment zullen de chalets verhuurd mogen worden. Verzocht is het gebruik van de chalets en het beschikbaar stellen van de boerderij voor recreatieve bewoning binnen vier weken na verzending van de brief te staken.
Bij brief van 6 juni 2011, ingekomen op 17 juni 2011, heeft verzoekster verweerder gevraagd een tijdelijke ontheffing te verlenen inzake de verhuur van de boerderij.
Bij brief van 8 juli 2011 is verzoekster namens verweerder op de hoogte gebracht van het voornemen om een preventieve last onder dwangsom op te leggen. Daarbij is onder meer aangegeven dat er, ondanks het indienen van de aanvraag (om tijdelijke ontheffing) nog geen enkele zekerheid kan worden gegeven of de omgevingsvergunning daadwerkelijk verleend kan worden.
Vervolgens heeft op 21 juli 2011 een gesprek plaatsgevonden, dat is aangemerkt als het indienen van een zienswijze. Hierna is het bestreden besluit van 29 augustus 2011 genomen.
3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid
De voorzieningenrechter stelt vast dat er tegen het besluit van 29 augustus 2011 bezwaar is gemaakt door verzoekster. De gevraagde voorziening heeft betrekking op het in bezwaar bestreden besluit. Het verzoek is daarom ontvankelijk, ook al is de begunstigingstermijn inmiddels verstreken.
4. Ten aanzien van het spoedeisend belang
Een spoedeisend belang kan verzoekster in beginsel niet worden ontzegd, nu het maximum van de dwangsommen nog niet is bereikt. Wat de chalets betreft is ter zitting echter namens verweerder toegezegd dat de bestreden last onder dwangsom op zeer korte termijn zal worden ingetrokken, nu het ontwerpbestemmingsplan “Giethoorn- Verblijfsrecreatieterreinen” ter inzage is gelegd en verzoekster een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend ter legalisering van de zes thans geplaatste chalets.
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor een inhoudelijk oordeel over het deel van het betreden besluit dat ziet op de chalets. Mocht de toezegging niet worden nagekomen, dan kan een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening worden ingediend.
5. Ten aanzien van de last onder dwangsom, voor zover die ziet op het gebruik van de Boerderij overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.1. Artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover het geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
1. ---,
2. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, ---.
5.2. Verzoekster bestrijdt niet dat er (nog) geen (tijdelijke) vergunning is verleend voor het gebruik van de Boerderij voor recreatieve verhuur.
Evenmin staat ter discussie dat de Boerderij is gelegen op gronden, die ingevolge het Bestemmingsplan “Giethoorn 1994” de bestemming “wonen” hebben. Ingevolge het bepaalde in artikel 4, in samenhang met artikel 37b, lid 7, van dit bestemmingsplan is recreatieve verhuur van de Boerderij niet toegestaan. Verzoekster heeft weliswaar een tijdelijke ontheffing gevraagd voor de verhuur van de boerderij, maar op dit verzoek was ten tijde van belang door verweerder nog niet beslist.
5.3. Gelet op bovenstaande staat vast dat verweerder bevoegd is handhavend op te treden tegen het recreatief verhuren van eerdergenoemde boerderij. Verweerder is ook nadrukkelijk door de derde partij gevraagd handhavend op te treden.
5.4. In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift is verweerder in beginsel ook gehouden van de handhavingsbevoegdheid gebruik te maken, gelet op het algemeen belang dat daarmee is gediend. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen, bijvoorbeeld indien concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in de voorliggende zaak van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake, gelet op het volgende.
5.5.1. Er is geen concreet zicht op legalisering.
Ter zitting is in dit kader naar voren gebracht dat door het verlenen van een binnenplanse ontheffing verhuur van een deel van de Boerderij mogelijk zou kunnen worden gemaakt. De tijdelijke ontheffing die is aangevraagd ziet op verhuur van de gehele Boerderij; een aanvraag voor een gedeelte van de Boerderij is niet ingediend, zodat de voorzieningenrechter verder aan dit betoog voorbij zal gaan.
5.5.2. De voorzieningenrechter is verder niet gebleken dat het ter plaatse van kracht zijnde bestemmingsplan “Giethoorn 1994” in de nabije toekomst zal worden vervangen door een bestemmingsplan dat verhuur van de Boerderij voor recreatieve doeleinden mogelijk zal maken. Integendeel; verweerder heeft bij brief van 22 september 2011 aangegeven niet van zins te zijn de huidige bestemming op het betreffende perceel te wijzigen.
5.5.3. Ter zitting is naar voren gebracht dat de tijdelijke ontheffing is aangevraagd voor recreatieve verhuur tot een beheerder van de Boerderij gebruik zal kunnen gaan maken. Verweerder heeft aangegeven daar niet aan mee te willen werken, terwijl ook de derde partij bezwaren heeft geuit. De voorzieningenrechter heeft van de zijde van verzoekster begrepen dat hierover nog een procedure zal worden gevoerd. Bij de huidige stand van zaken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om zich uit te laten over de mogelijke uitkomsten van die nog te voeren procedure. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat er geen duidelijkheid is gegeven over het antwoord op de vragen of (en binnen welke termijn) de Boerderij als dienstwoning of anderszins in gebruik mag en/ of zal worden genomen, terwijl kennelijk ook verkoop van de Boerderij is en wordt overwogen.
5.5.4. Wat betreft de gerealiseerde boekingen en de kans op reputatieschade merkt de voorzieningenrechter op dat verzoekster als gewaarschuwd ondernemer het risico heeft genomen dat hij boekingen zou moeten annuleren, hetgeen voor zijn rekening moet blijven.
De hoogte van de verwachte (omzet-)schade is verder overigens niet inzichtelijk gemaakt. De stelling dat de financiële nood van verzoekster hoog is, is evenmin onderbouwd.
6. Verweerder is dus bevoegd en gehouden handhavend op te treden ter zake van de recreatieve verhuur van de Boerderij. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het bestreden besluit, voor zover het hierop ziet, in bezwaar kan worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter gaat er daarbij van uit dat de uitleg die namens verweerder ter zitting is gegeven over de mandatering overeenstemt met de geldende regeling. Mocht dit niet het geval zijn, dan is er sprake van een gebrek in de primaire besluitvorming dat in het besluit op bezwaar kan worden hersteld.
7. Gelet op bovenstaande en mede gelet op de belangen van de derde partij, zoals die ter zitting overtuigend zijn verwoord, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om enige van de verzochte voorzieningen te treffen.
8. Het verzoek zal worden afgewezen. Er bestaat geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en door hem en mr. D. Hardonk-Prins als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.