ECLI:NL:RBZLY:2011:BT8227

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660207-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in meervoudige strafkamer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 17 oktober 2011 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door [verzoeker], vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C. Honig. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters in de meervoudige strafkamer in de strafzaak met nummer 07.660207-11, waarin [verzoeker] werd verdacht van bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De procedure omvatte een mondeling wrakingsverzoek op 27 september 2011, een schriftelijk verweer van de verweerders dat op 5 oktober 2011 ter griffie was ingediend, en de behandeling van het verzoek op 10 oktober 2011.

Mr. Honig voerde aan dat er disproportioneel geweld was gebruikt tijdens de aanhouding van [verzoeker] en dat de rechtbank niet had ingestemd met het verzoek om camerabeelden van de aanhouding opnieuw te tonen. Dit, samen met het feit dat de voorzitter van de strafkamer geen kennis had genomen van de processen-verbaal van getuigenverhoren, leidde volgens mr. Honig tot de conclusie dat er sprake was van vooringenomenheid. Daarnaast had mr. Honig verzoeken ingediend om getuigen te horen en om de camerabeelden op DVD te branden, maar deze verzoeken werden afgewezen of niet behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De weigering om de camerabeelden opnieuw te bekijken, in combinatie met de mededeling van de voorzitter over de getuigenverhoren, leidde niet tot de conclusie dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de rechters zich voldoende voorgelicht achtten en dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief konden rechtvaardigen. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, waarbij werd opgemerkt dat de omissie in de behandeling van het derde verzoek niet automatisch duidt op vooringenomenheid.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters M.H.S. Lebens-de Mug, M. Zomer en A.L. Smit, in aanwezigheid van griffier mr. G.W.G. Wijnands.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Wrakingskamer
Parketnummer: 07.660207-11
Beslissing van 17 oktober 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. R.C. Honig te Amsterdam,
tegen
[verweerders], in hun hoedanigheid van rechter in de meervoudige strafkamer.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 27 september 2011 waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld;
- het schriftelijke - ongedateerde - verweer van [verweerders], ter griffie binnengekomen op 5 oktober 2011;
- de behandeling van het wrakingsverzoek op 10 oktober 2011.
Bij de mondelinge behandeling is mr. Honig verschenen.
2. Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek tot wraking is gericht tegen [verweerders] als rechters in de meervoudige strafkamer in de zaak met nummer 07.660207-11 tegen [verzoeker] als verdachte. [verzoeker] is gedagvaard ter zake van (samengevat) bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
2.2. Mr. Honig heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het verzoek van [verzoeker] ten grondslag gelegd.
a. Mr. Honig wenste, in het kader van een verweer als bedoeld in artikel 359a Sv, aan te voeren dat tijdens de aanhouding van [verzoeker] disproportioneel veel geweld is gebruikt. Met het oog daarop zijn, op verzoek van mr. Honig, de camerabeelden van de aanhouding getoond ter zitting. Mr. Honig heeft verzocht de beelden nogmaals te laten tonen omdat, blijkens de door de voorzitter gegeven samenvatting van hetgeen op deze beelden is te zien, onduidelijk was of [verzoeker] voor het eerst is geslagen vóórdat hij knielde of nádat hij knielde. Dit verzoek is afgewezen. De afwijzing getuigt - mede gelet op de omstandigheid dat de voorzitter van de strafkamer heeft meegedeeld dat zij van de processen-verbaal van de getuigenverhoren van [getuige 1] en [getuige 2] geen kennis had genomen - van vooringenomenheid.
b. Mr. Honig heeft voor de schorsing van de behandeling ter zitting drie verzoeken ingediend. Ten eerste tot het horen van bepaalde getuigen, ten tweede tot het branden van de camerabeelden op DVD en toevoeging van deze DVD aan het strafdossier en ten derde tot toevoeging aan het strafdossier van de eventueel opgemaakte interne rapportage met betrekking tot de handelwijze van de agenten die de aanhouding van [verzoeker] hebben verricht. Op de eerste twee verzoeken heeft de rechtbank afwijzend beslist. Op het derde verzoek heeft de rechtbank niet beslist, hoewel de rechtbank voornemens was de zaak die dag af te doen. Dit betreft een vorm van rechtsweigering waaruit vooringenomenheid van de rechtbank kan worden afgeleid.
2.3. [verweerders] hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
3.2. Geen der door mr. Honig naar voren gebrachte gronden leidt, naar het oordeel van de rechtbank, tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.2.1. Ten aanzien van de eerste grond merkt de rechtbank op dat de weigering om de camerabeelden nogmaals te aanschouwen niet - ook niet in combinatie met de mededeling van de voorzitter dat zij geen kennis had genomen van de processen-verbaal van de getuigenverhoren van [getuige 1] en [getuige 2] - leidt tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid.
Uit die weigering valt immers niet af te leiden wélk oordeel [verweerders] omtrent het artikel 359a Sv-verweer hadden ingenomen. Het oordeel kan inhouden dat het beroep op artikel 359a Sv dient te worden verworpen, maar kan evengoed inhouden dat het beroep (op enigerlei wijze) gegrond is. Uit de weigering valt hooguit af te leiden dat [verweerders] zich voldoende voorgelicht achten, doch die constatering impliceert nog niet dat er sprake is van vooringenomenheid.
3.2.2. Ten aanzien van de tweede grond merkt de rechtbank op dat [verweerders] niet expliciet hebben geweigerd om op het derde verzoek te beslissen. Van een situatie waarbij onmiskenbaar is dat [verweerders] (al dan niet nadat zij opmerkzaam zijn gemaakt op de omstandigheid dat zij al wel op de eerste twee verzoeken, maar niet op het derde verzoek hadden beslist) op dit derde verzoek niet meer zouden beslissen is immers geen sprake. Van rechtsweigering kan dan ook niet worden gesproken, nog daargelaten de vraag of een dergelijke rechtsweigering zou moeten leiden tot het oordeel dat sprake is van partijdigheid.
De rechtbank houdt het ervoor dat sprake is van een omissie, in die zin dat [verweerders] ofwel abusievelijk hebben nagelaten aanstonds te beslissen op dit derde verzoek ofwel abusievelijk hebben nagelaten aanstonds de beslissing op dit verzoek ter zitting aan partijen mee te delen. Een dergelijke omissie, die, als deze niet alsnog wordt hersteld desgewenst in appel aan de orde kan worden gesteld, getuigt echter op zichzelf nog niet van vooringenomenheid.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, M. Zomer en A.L. Smit in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en in openbaar uitgesproken op 17 oktober 2011.
de griffier de voorzitter