ECLI:NL:RBZLY:2011:BT7309

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/1980
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhavend op te treden tegen illegale jeugdhonken in Urk

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, Afdeling Noordelijk Flevoland (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Urk (verweerder). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden tegen illegale bars, zeecontainers en keten, ook wel aangeduid als jeugdhonken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de criteria voor handhaving niet zijn vastgesteld of gepubliceerd, waardoor verweerder deze niet als beleidsregel kan hanteren. De rechtbank oordeelt dat de algemene stelling van verweerder dat handhavend optreden in alle gevallen onevenredig is, niet kan standhouden zonder gedegen onderzoek naar de specifieke situatie van de jeugdhonken. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs zijn gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in het handhavingsbeleid van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/1980
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
het Koninklijk verbond van ondernemers in het horeca- en aanverwante bedrijf Horeca Nederland, Afdeling Noordelijk Flevoland,
wonende te Emmeloord, eiseres,
gemachtigde: M.D. van Ewijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Urk, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2009 heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden tegen illegale bars, zeecontainers en keten (verder: jeugdhonken).
Het daartegen ingediende bezwaar is bij besluit van 6 oktober 2010 deels gegrond, deels ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 28 april 2011 behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Ras.
Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen alsnog tot overeenstemming te komen.
Bij brief van 24 juni 2011 heeft eiser de rechtbank laten weten dat er geen compromis is bereikt. Eiseres heeft de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de gemeente Urk bevinden zich verschillende jeugdhonken, waaronder De Oele, De Dart, Vrr Vrr Pampus, Barracuda, Pooi Foksdiep, Vlak en Strak, Rodi, De Boer, Zwaanbar, kapitein Foksdiep, Achterland en Schelpenhoek.
Op 31 oktober 2008 heeft eiseres verweerder verzocht handhavend op te treden tegen deze jeugdhonken. Op 20 februari 2009 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek.
Bij besluit van 27 februari 2009 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Op 14 april 2009 heeft eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar om advies voorgelegd aan de Commissie van advies voor de bezwaarschriften. Deze heeft op 17 september 2009 advies uitgebracht, strekkende tot gegrondverklaring van het bezwaar.
Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard voor zover het ziet op Barracuda. Daartegen zal handhavend worden opgetreden. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit controles is gebleken dat de activiteiten in de jeugdhonken incidenteel zijn en gering van omvang, behalve bij Barracuda. Tegen Achterland is inmiddels opgetreden middels bestuursdwang. Volgens verweerder is van strijd met de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet (behalve bij Barracuda) nauwelijks sprake. Verweerder hanteert bij de toetsing de Criteria jeugdhonken (verder: Criteria).
3. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3 van de Drank- en horecawet (DHW) is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
In artikel 1 van de DHW is horecabedrijf gedefinieerd als de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.
Bij de beoordeling van de vraag of tegen de jeugdhonken kan worden opgetreden zijn verder van belang de bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet en de van toepassing zijnde bestemmingsplannen.
Ter zitting is zijdens verweerder verklaard dat de aanwezigheid van jeugdhonken wordt geaccepteerd als deze in strijd met het vigerende bestemmingsplan aanwezig zijn. Gelet op de geringe aard van de overtredingen acht verweerder in die gevallen handhavend optreden niet evenredig.
Verweerder heeft in dat kader nog verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 juni 2001 (LJN: AP5086) waaruit zou blijken dat strijdig gebruik tot 31 dagen per jaar mag plaatsvinden.
De rechtbank stelt vast dat verweerder weliswaar heeft gesteld dat van strijd met planologische regelgeving nauwelijks sprake is, maar uit de gedingstukken, noch het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder dit per jeugdhonk heeft onderzocht. De algemene stelling van verweerder dat handhavend optreden jegens de jeugdhonken in alle gevallen onevenredig is, kan reeds hierom niet stand houden. Daar komt bij dat de uitspraak waar verweerder naar heeft verwezen niet ziet op met het bestemmingsplan strijdig gebruik, maar op het zonder bouwvergunning tijdelijk geplaatst houden van een bouwwerk.
Anders dan strijd met het bestemmingsplan accepteert verweerder niet dat een jeugdhonk wordt geëxploiteerd met het oogmerk daar winst mee te maken.
In verband hiermee heeft verweerder in 2010 de eerder genoemde Criteria opgesteld. In dit stuk staan een aantal voorwaarden opgesomd waaraan jeugdhonken moeten voldoen. Wordt één van deze voorwaarden overtreden dan volgen er bestuurlijke handhavingsmaatregelen, zoals het opleggen van een dwangsom en/of aanschrijving bestuursdwang tot sluiting.
De rechtbank stelt vast dat verweerder deze Criteria hanteert als een beleidregel. Gebleken is echter dat de Criteria niet zijn vastgesteld en evenmin zijn gepubliceerd, zodat van een beleidsregel als bedoeld in titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen sprake is. Verweerder kan het betreffende stuk dan ook niet als zodanig hanteren.
Deze omstandigheid klemt eens te meer nu verweerder de toetsing aan deze Criteria in de plaats stelt van de toetsing aan het bepaalde in de DHW.
Tot slot heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 (LJN: BO3493) waarin de Afdeling heeft bepaald onder welke omstandigheden van strijd met het bepaalde in de DHW geen sprake is. Zo zou bij alle jeugdhonken sprake zijn van een kleine vaste vriendengroep, een besloten karakter, en zou tussen de vrienden onderling geen verrekening plaatsvinden.
De rechtbank stelt vast dat verweerder naar de feitelijke gang van zaken in de 12 jeugdhonken in kwestie nauwelijks onderzoek heeft gedaan. Bij de gedingstukken bevinden zich een drietal verslagen van gesprekken die plaatsvonden tussen de burgemeester en eigenaren van jeugdhonken. Naar de overige jeugdhonken is – behoudens de openingstijden en de vastgestelde aantallen fietsen, scooters en auto’s - evenwel nauwelijks kenbaar onderzoek gedaan.
4. Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven en dat het daartegen ingestelde beroep gegrond dient te worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres dienen te beslissen.
5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
Verder kent de rechtbank eiseres een vergoeding in de reiskosten toe van € 31,--.
Beslissing
De rechtbank
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
-bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 298,-- aan eiseres vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-- ter zake van verleende rechtsbijstand en € 31,-- terzake van reiskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag