RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Parketnummer: 07.690064-11 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 september 2011
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres].
1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op 08 september 2011 te Lelystad. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Zevenboom, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.J.E. Vink en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of zijn/hun mededader(s) op of omstreeks 11 oktober 2010 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- 1815,61 euro en/of diverse sloffen en/of pakjes sigaretten en/of een sleutelbos, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt [naam supermarkt] en/of
- een tas (met daarin o.a. een mobiele telefoon en/of 200, - euro en/of een navigatiesysteem (merk: TomTom) en/of een agenda en/of een paspoort op naam staand van [aangeefster] en/of diverse bankpassen op naam staand van [aangeefster] en/of [naam] en/of diverse staatsloten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [naam medeverdachte] en/of die [naam medeverdachte] en/of die [naam medeverdachte] en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangeefster] en/of [naam aangever] en/of [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [naam medeverdachte] en/of die [naam medeverdachte] en/of die [naam medeverdachte] en/of zijn/hun mededader(s), toen aldaar meermalen, in ieder geval éénmaal,
- een pistool, in ieder geval een soortgelijk voorwerp, op het hoofd en/of elders op het lichaam van die [naam aangever] en/of [naam aangeefster] heeft/hebben gericht en/of
- dat pistool, in ieder geval dat soortgelijke voorwerp, aan die [naam aangever] en/of die [naam aangeefster] en/of die [naam aangeefster] heeft/hebben getoond, in ieder geval zichtbaar heeft/hebben vastgehouden en/of bij zich gedragen en/of
- een hamer, in ieder geval een soortgelijk voorwerp, aan die [naam aangever] en/of die [naam aangeefster] en/of die [naam aangeefster] heeft getoond, in ieder geval zichtbaar heeft vastgehouden en/of bij zich gedragen en/of
- (met kracht) op/tegen/in de rechterzij van die [naam aangever] heeft geduwd (waardoor die [naam aangever] tegen een balie aankwam) en/of
- achter de balie gaan, waar die [naam aangever] zich bevond, is/zijn gaan staan en/of
- (met kracht) op/tegen/in het lichaam van die [naam aangeefster] heeft geduwd (waardoor die [naam aangeefster] ten val kwam) en/of
- met die hamer, in ieder geval met dat soortgelijke voorwerp, (met kracht) een kassa heeft stukgeslagen (in de nabijheid van, in ieder geval zichtbaar voor, die [naam aangever] en/of die [naam aangeefster] en/of die [naam aangeefster]) en/of
- (daarbij/daarna) die [naam aangever] en/of die [naam aangeefster] en/of die [naam aangeefster] de volgende woorden heeft/hebben toegevoegd:
* “Niemand mag de winkel uit.”en/of
* “Ja, jij!”en/of
* “Maak die kassa open.”en/of
* “Waar liggen de sloffen?”en/of
* “Open die kassa.”en/of
* “Schiet op, snel!”,
althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl die [naam medeverdachte] en/of die [naam medeverdachte] en/of die [naam medeverdachte] en/of zijn/hun mededader(s) zijn/hun gezicht (deels) had(den) bedekt (met een stuk stof/sjaal/bandana) en/of een panty over zijn/hun hoofd droeg(en),
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 11 oktober 2010 in de gemeente Almere tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door die [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of [naam medeverdachte] en/of zijn/hun mededader(s) (gedeeltelijk) de weg te wijzen naar die supermarkt [naam supermarkt] waar bovengenoemde diefstal met geweld plaats heeft gevonden;
2.
hij op of omstreeks 11 oktober 2010 in de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, 50, - euro heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die 50, - euro wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank op basis van het voorliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende vast.
Op 11 oktober 2010 vond een gewapende overval plaats op de supermarkt [naam supermarkt] in Almere. Er kwamen vier overvallers met bedekte gezichten binnen, waarvan één een vuurwapen en één een hamer bij zich had. Met beide wapens werden medewerksters bedreigd. De buit bestond onder andere uit een geldsom, sloffen sigaretten en een tas van een klant.
Door de bedrijfsleider van de [supermarkt] werd er namens de supermarkt aangifte gedaan. Hij verklaarde dat er naast sigaretten een geldbedrag van € 1851,61 euro was weggenomen.
[naam verdachte] is op 04 december 2010 als getuige gehoord en nadien als verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting van 08 september 2011 het onder 2. ten laste gelegde bekend.
4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor hetgeen onder 1. en 2. aan hem ten laste is gelegd.
Hij heeft daartoe voor het onder 1. ten laste gelegde verwezen naar de verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie en de verklaring van getuige [naam getuige]. Verdachte was aanwezig bij de voorbereiding van de overval op de [supermarkt], wist dat een overval ophanden was en heeft vervolgens samen met [naam getuige] degenen die de overval daadwerkelijk gingen plegen de weg gewezen. Door dusdanig te handelen heeft hij opzettelijk inlichtingen verschaft tot het plegen van de overval en is hij zodoende als medeplichtige aan te merken.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de officier van justitie voor een bewezenverklaring verwezen naar de aangifte van de bedrijfsleider van de [supermarkt] en de verklaring van verdachte waarin hij erkent na de overval € 50,- te hebben aangenomen van [naam medeverdachte].
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er in het voorbereidende opsporingsonderzoek diverse vormverzuimen zijn begaan.
Als eerste vormverzuim heeft hij genoemd dat verdachte als getuige is gehoord en op geen enkel verschoningsrecht is gewezen.
Ten tweede is verdachte ten onrechte als getuige gehoord terwijl hij op 04 december 2010 al als verdachte gehoord had moeten worden.
Het laatste vormverzuim ziet op het feit dat verdachte ten onrechte geen consultatie heeft gehad bij zijn verhoor door de politie. Dit terwijl het om een categorie A-zaak gaat zoals is bedoeld in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor. Op grond van deze Aanwijzing kan een minderjarige verdachte bij een verdenking als de onderhavige geen afstand doen van zijn recht op consultatie. Tevens blijkt niet dat verdachte na zijn aanhouding nog is gewezen op het recht om een raadsman te consulteren en evenmin dat verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn consultatierecht.
Gelet op voornoemde onherstelbare vormverzuimen is het recht van verdachte op een eerlijk proces geschonden. Het gevolg hiervan dient te zijn dat de verklaringen die verdachte heeft afgelegd bij de politie uitgesloten dienen te worden van de bewijsvoering.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De eigen verklaring van verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs en de enkele verklaring van getuige [naam getuige] is onvoldoende. Bovendien verklaart getuige [naam getuige] niet dat hij samen met verdachte de weg heeft gewezen.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Algemene overwegingen
Alvorens in te gaan op het ten laste gelegde overweegt de rechtbank het navolgende.
Het niet wijzen op het verschoningsrecht bij het horen van een getuige
De wetgever heeft opsporingsambtenaren noch rechters verplicht om personen die door hen als getuige worden gehoord, uitdrukkelijk te wijzen op de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid zich te verschonen van het beantwoorden van bepaalde aan hen gestelde vragen.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het voorgaande, geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het horen van verdachte als getuige en nadien als verdachte
Verdachte is op 04 december 2010 als getuige gehoord in het onderzoek 25Worland. De vraag of verdachte in dat stadium van het onderzoek al aangemerkt moest worden als verdachte, dient beoordeeld te worden naar de maatstaf van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
Het eerste lid van voornoemd artikel houdt in dat als verdachte van een strafbaar feit aangemerkt dient te worden de persoon tegen wie uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Het redelijke van het vermoeden berust op een tweetal pijlers, te weten het objectiviteitsvereiste en het waarschijnlijkheidsvereiste. Het objectiviteitsvereiste houdt in dat het vermoeden niet onlogisch of absurd dient te zijn voor de objectieve buitenstaander. Daarnaast moet, naar de invulling van het waarschijnlijkheidsvereiste, waarschijnlijk zijn dat de verdachte enig strafbaar feit heeft gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat een toetsing door haar van het redelijke vermoeden van schuld slechts marginaal is. De rechtbank is van oordeel dat aan het objectiviteitsvereiste is voldaan, maar niet aan het waarschijnlijkheidsvereiste. Onvoldoende voor het waarschijnlijkheidsvereiste is immers de mogelijkheid dat iemand schuldig is aan het plegen van een strafbaar feit. Het openbaar ministerie kon zich op 04 december 2010 op het standpunt stellen dat de kans dat verdachte één van de daders was van de gewapende overval op supermarkt de [supermarkt], niet groter was dan de kans dat verdachte niet tot de daders behoorde. Het onderzoek was op dat moment immers nog volop gaande.
Op het moment dat het openbaar ministerie verdachte niet langer als getuige, maar als verdachte aangemerkt heeft, is hem dat ook medegedeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het consultatierecht bij minderjarige verdachten (Salduz)
De jurisprudentie die ziet op de zogenaamde Salduz-problematiek heeft een aanvang genomen op 27 november 2008 toen het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bepaalde dat een aangehouden verdachte, behoudens uitzonderingen, de gelegenheid moet worden geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie een advocaat te raadplegen. De verdachte dient op dit consultatierecht gewezen te worden.
In navolging van het EHRM bepaalde de Hoge Raad in haar arresten van 30 juni 2009 dat een verdachte die door de politie is aangehouden aan artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen. Voor aangehouden minderjarige verdachten geldt dat zij tevens een recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie.
Aanvullend heeft het EHRM in de zaak Panovits vs Cyprus op 11 december 2008 overwogen dat gegeven de kwetsbaarheid van een minderjarige verdachte en diens ongelijkwaardige positie in het strafproces, het afzien van een wezenlijk recht zoals bedoeld in artikel 6 EVRM alleen kan worden geaccepteerd indien dit afzien ondubbelzinnig wordt gedaan en de autoriteiten er zorg voor hebben gedragen dat de minderjarige verdachte zich bewust is van zijn rechten en de consequenties van het doen van afstand. Het EHRM heeft voorts met betrekking tot dit afstand doen in 2009 overwogen dat de minderjarige vrijwillig afstand moet doen en zich bewust moet zijn van het doen van afstand.
Niet aangehouden verdachten
In de conclusie van A-G mr. Knigge bij het arrest van de Hoge Raad van 09 november 2010 wordt opnieuw ingegaan op de situatie met betrekking tot niet aangehouden verdachten. De Hoge Raad is van oordeel dat uit de tot nu toe bekende rechtspraak van het EHRM niet kan worden afgeleid dat een niet aangehouden verdachte in de gelegenheid moet worden gesteld voorafgaande aan het verhoor door de politie een raadsman te consulteren.
Hierbij dient de uitspraak van het EHRM in de zaak Zaichenko vs Rusland d.d. 18 februari 2010 in ogenschouw genomen te worden. In deze uitspraak wordt duidelijk dat veel gewicht toekomt aan de mate van beperking van de (bewegings)vrijheid van verdachte. Dit arrest sluit echter niet uit dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die maken dat het proces als oneerlijk moet worden bestempeld als er gebruik wordt gemaakt van verklaringen die een niet aangehouden verdachte heeft afgelegd zonder vooraf de gelegenheid te hebben gehad om een raadsman te consulteren. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij minderjarige verdachten.
In casu
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de onderhavige zaak ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op consultatie en overweegt daartoe het navolgende.
Verdachte was ten tijde van het horen een zestienjarige First Offender. Alvorens hij als verdachte werd gehoord, is hij op 04 december 2010 als getuige gehoord. Hierna is hij als verdachte aangemerkt en is hem op 13 december 2010 een ontbiedingsbrief gestuurd waarin werd medegedeeld dat hij als verdachte diende te worden gehoord over de overval op supermarkt de [supermarkt]. Hierbij is gewezen op de mogelijkheid om voorafgaande aan het bezoek een raadsman te consulteren en zich tijdens het verhoor bij te laten staan door een meerderjarige vertrouwenspersoon. Tijdens zijn verhoor op 15 december 2010, waarbij verdachte door zijn moeder is bijgestaan, is hem gevraagd of hij contact had gehad met een advocaat. Vervolgens is verdachte op 06 januari 2011 een ontbiedingsbrief gestuurd waarin werd medegedeeld dat hij aanvullend als verdachte diende te worden gehoord over de overval op supermarkt de [supermarkt]. Hierbij is wederom gewezen op de mogelijkheid om voorafgaande aan het bezoek een raadsman te consulteren en zich tijdens het verhoor bij te laten staan door een meerderjarige vertrouwenspersoon. Tijdens zijn aanvullend verhoor op 11 januari 2011 is verdachte door zijn vader bijgestaan.
Gelet hierop, alsmede gelet op de leeftijd van verdachte en de mate van vrijheid waarin hij verkeerde, kan in redelijkheid niet worden getwijfeld aan de vrijwilligheid van de afgelegde verklaring en evenmin aan zijn bewustzijn van de mogelijke gevolgen daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De eigen verklaring van verdachte kan dan ook tot het bewijs gebezigd worden. Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
Ingevolge artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht wordt onder meer als medeplichtige van een misdrijf gestraft de persoon die opzettelijk inlichtingen verschaft tot het plegen van een misdrijf. Het onder 1. ten laste gelegde ziet op het verstrekken van dergelijke inlichtingen door middel van het wijzen van de weg naar de te overvallen supermarkt.
In het dossier zijn als bewijsmiddelen onder meer de verklaring van verdachte en de verklaring van [naam getuige] voorhanden. Verdachte heeft ter terechtzitting van 08 september 2011 verklaard dat hij voorafgaande aan de overval in het schuurtje bij [naam getuige] was. Uit de gesprekken die de daar ook aanwezige [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte] voerden, kon verdachte opmaken dat zij een overval gingen plegen. Kort daarna kleedden zij zich om en liepen [naam getuige] en verdachte met hen mee de steeg uit. Verdachte heeft ter terechtzitting nadrukkelijk verklaard dat hij niet de weg heeft gewezen naar de [supermarkt]. Hij verklaarde mee te zijn gelopen omdat hij zenuwachtig en bang was en niet wilde achterblijven in het schuurtje bij een hem onbekend persoon. De daders wisten volgens verdachte bovendien waar de supermarkt gelegen was.
Over dit meelopen met de daders verklaart getuige [naam getuige] op 11 januari 2011 dat hij samen met verdachte is meegelopen en dat zij daarna zijn teruggelopen naar het schuurtje.
De rechtbank stelt vast dat geen van de daders van de overval op de [supermarkt] heeft verklaard dat verdachte daadwerkelijk de weg heeft gewezen naar de supermarkt en dat ook getuige [naam getuige] dat niet heeft verklaard. Nu verdachte ter terechtzitting van 08 september 2011 nadrukkelijk heeft verklaard dat hij niet de weg heeft gewezen naar de [supermarkt], een verklaring die de rechtbank in het licht van het voorgaande geloofwaardig overkomt, is er onvoldoende overtuigend bewijs om verdachte te veroordelen wegens medeplichtigheid aan de overval op 11 oktober 2010. Het enkele meelopen in de steeg is daarvoor onvoldoende. Nu niet vast staat dat dit meelopen enige bijdrage heeft gehad aan de daarna uitgevoerde overval, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2. ten laste is gelegd en overweegt daartoe het navolgende.
Nu verdachte ter terechtzitting van 08 september 2011 heeft verklaard dat hij na de overval op de [supermarkt] € 50, -, afkomstig van die overval, van [naam medeverdachte] heeft aangenomen terwijl hij wist dat de geldbiljetten afkomstig waren van de overval, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar de aangifte van [naam bedrijfsleider] en de bekennende verklaring van verdachte.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
2.
op 11 oktober 2010 in de gemeente Almere 50,- euro heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die 50,- euro wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het volgende strafbare feit op:
Opzetheling, strafbaar gesteld bij artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen verklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren waarvan 40 (veertig) uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Hij heeft daarbij enerzijds rekening gehouden met het feit dat de ten laste gelegde feiten al enige tijd geleden gepleegd zijn, alsmede het feit dat verdachte een First Offender is en anderzijds met de ernst van de onderliggende strafbare feiten.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de vormverzuimen in het voorbereidend strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 21 juli 2011 niet duidelijk is. De Raad rapporteert dat de kans op recidive laag is en er geen onderliggende problemen op het gebied van school, familieleven en vrije tijd zijn. De Raad adviseert echter dat verdachte een stevige aanpak nodig heeft. Dit is gelet op zijn bekennende houding en de eenmalige fout niet noodzakelijk. De raadsman verzoekt om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Nu de rechtbank het verweer van de raadsman betreffende de door hem gestelde aanwezigheid van vormverzuimen heeft verworpen, zal de rechtbank dit verweer evenmin laten meewegen in haar oordeel ten aanzien van de op te leggen straf.
Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de rechtbank daarentegen wel mee laten wegen dat verdachte erg gemakzuchtig een bedrag van € 50,- heeft aangenomen dat afkomstig was van een gewapende overval waarvan verdachte wist dat het kort tevoren was gepleegd. Verdachte heeft zich daarbij uitsluitend laten leiden door zijn eigen voordeel.
De rechtbank gaat bij de strafoplegging uit van uitspraken in vergelijkbare zaken.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ten voordele van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 01 augustus 2011 een First Offender is.
9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77o en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de tenlastelegging
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
- legt aan de verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 30 (dertig) uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 15 dagen jeugdetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Schroten, voorzitter - tevens kinderrechter,
mrs. R.M. van Vuure en R.F. van Aalst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 september 2011.