vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 186023 / KG ZA 11-241
Vonnis in kort geding van 10 juni 2011
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.B. Streefkerk te Almere,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. I.M.G. Maste te Almere.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 6 producties
- de fax van [eiseres] van 8 juni 2011 met 8 aanvullende producties
- de brief van [gedaagde] van 6 juni 2011 inhoudende een conclusie van antwoord met 20 producties
- de mondelinge behandeling.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. Op 10 juni 2011 heeft de voorzieningenrechter een verkort vonnis gewezen en aan partijen medegedeeld dat de schriftelijke uitwerking van het vonnis op 14 juni 2011 zal volgen.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is eigenaar van de woning aan het [adres] te [postcode] [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn in augustus 2001 gaan samenwonen in de woning van [gedaagde].
2.3. Partijen hebben op 8 januari 2004 een schriftelijke samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.4. Uit de relatie van partijen is een zoon geboren, genaamd [zoon]. [zoon] is ernstig ziek geweest, hij heeft een vorm van kanker gehad. Inmiddels is [zoon] drie jaar kankervrij.
2.5. De relatie tussen partijen is geëindigd. [gedaagde] heeft daartoe de samenlevingsovereenkomst bij aangetekende brief van 10 december 2009 opgezegd. Artikel 4 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst luidt als volgt:
'Voorzover één van partijen eigenaar is van de door partijen gezamenlijk bewoonde woning en bij aangetekende brief aan de wederpartij de samenwoning opzegt, heeft de partij/niet-eigenaar het recht de bewoning nog voort te zetten gedurende een termijn, eindigende zes maanden na de verzending van vorenbedoelde aangetekende brief.'
2.6. Na het verstrijken van de termijn van zes maanden na verzending van de aangetekende brief van [gedaagde] is [eiseres] de woning van [gedaagde] blijven bewonen.
2.7. Op vordering van [gedaagde] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 2 december 2010 een vonnis gewezen (hierna: het vonnis), waarvan het dictum onder meer het volgende bepaalt:
5.1. veroordeelt [eiseres] om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis het pand aan het [adres] te [postcode] [woonplaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [gedaagde] zijn, en de sleutels van de woning af te geven aan [gedaagde] met het verbod kopieën van die sleutels te laten maken,
5.2. veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van EUR 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 5.000,00 is bereikt,
2.8. Op 13 december 2010 is het vonnis aan [eiseres] betekend. [eiseres] woont tot op heden in de woning van [gedaagde].
3.1. [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter:
I. het vonnis van 2 december 2010 wijzigt dan wel vernietigt op grond van gewijzigde omstandigheden;
II. [gedaagde] verbiedt uitvoering te geven aan de inhoud van het vonnis van 2 december 2010 en hem verbiedt het vonnis te executeren;
III. aan [eiseres] een aanvullende termijn verleent om tezamen met de zoon en de haar in eigendom toebehorende spullen de woning aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen, en wel per 1 september 2011;
IV. [gedaagde] veroordeelt om de woning aan de [adres] te verlaten totdat [eiseres] zich metterwoon elders heeft gevestigd.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het onderhavige geschil komt in de kern neer op de vraag of het [gedaagde] is toegestaan na het verstrijken van de in het vonnis van 2 december 2010 gestelde termijn dat vonnis te executeren.
4.2. Ter onderbouwing van haar vorderingen stelt [eiseres] dat zich een wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan het vonnis van 2 december 2010 dient te worden gewijzigd dan wel vernietigd, haar een aanvullende termijn dient te worden toegewezen om nieuwe woonruimte te vinden, en [gedaagde] gedurende die termijn de woning dient te verlaten.
4.3. De gewijzigde omstandigheden bestaan er aldus [eiseres] in dat de gezondheid van [zoon] achteruit is gegaan. [zoon] heeft ontstoken lymfeklieren in de hals. Hierdoor is hij moe. [zoon] heeft een zware antibioticakuur gekregen.
In het kader van de nazorg na de behandeling tegen kanker staat voor begin juli 2011 weer een uitgebreide controle in het AMC gepland. Deze controle vindt iedere drie maanden plaats. De verzorging van [zoon] in de periode voorafgaand aan de controle is intensief. [zoon] dient zich aan een dieet te houden.
[eiseres] voert voorts aan dat het moeilijk is een nieuwe woonruimte te vinden. Na het vonnis van 2 december 2010 heeft zij zich als woningzoekende ingeschreven in Almere en in Den Haag. De hoogste plaatsing na op woningen te hebben gereageerd is tot nu toe 37. Bovendien stelt [eiseres] dat zij in Almere niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt omdat echtscheidingen niet automatisch tot urgentie leiden. [eiseres] voert voorts aan dat zij niet met [zoon] bij haar moeder in kan trekken. Ten eerste omdat zij te klein woont (een 3 kamer flat) en ten tweede omdat de moeder hulpbehoevend is.
Volgens [eiseres] kan op grond van vorenomschreven veranderingen in de omstandigheden niet van haar worden verlangd dat zij het huis van [gedaagde] met [zoon] verlaat.
4.4. [gedaagde] betwist gemotiveerd dat sprake zou zijn van een verandering van omstandigheden. Hiertoe voert hij aan dat de oncoloog heeft verklaard dat de lymfeklieren gezwollen zijn omdat het immuunsysteem zich weer opbouwt. Volgens de oncoloog is dit gebruikelijk na de intensieve behandeling die [zoon] heeft ondergaan. Er is derhalve geen sprake van achteruitgang maar juist van vooruitgang. Uit e-mailcontact tussen [gedaagde] en de assistente van de oncoloog naar aanleiding van een telefonisch consult van [eiseres] met de oncoloog bleek ook dat het goed gaat met [zoon].
De controles zijn inmiddels halfjaarlijks. Voor deze controles hoeft [zoon] geen dieet te volgen, maar dient hij enkel een aantal producten te mijden. De verzorging van [zoon] in deze periode is niet intensiever dan normaal. Bovendien zijn deze controles standaard, zodat zij geen gewijzigde omstandigheden kunnen impliceren. [gedaagde] merkt op dat de voorzieningenrechter in haar vonnis van 2 december 2010 de terugkerende controles heeft meegewogen bij haar beslissing.
Ten aanzien van het organiseren van vervangende woonruimte merkt [gedaagde] ten slotte op dat [eiseres] in de periode na het vonnis van 2 december 2010 onvoldoende inspanningen heeft verricht om nieuwe woonruimte te vinden. Zij reageert niet op het wekelijkse woningaanbod, zij stelt bovenmatige eisen aan een nieuwe woning en zij kan wel degelijk tijdelijk met [zoon] bij haar moeder intrekken. Moeder is niet hulpbehoevend maar analfabeet en zij bewoont een 4-kamerappartement.
4.5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.6. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.7. Ten aanzien van vordering sub I merkt de voorzieningenrechter op dat artikel 438 lid 2 Rv niet de bevoegdheid geeft het bestreden vonnis te wijzigen of te vernietigen. Derhalve zal het sub I gevorderde worden afgewezen.
4.8. Onder II vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter [gedaagde] verbiedt aan het vonnis van 2 december 2010 uitvoering te geven danwel deze te executeren. In dit kader heeft [eiseres] niet gesteld dat het vonnis berust op een kennelijke feitelijke of juridische misslag. Wel heeft [eiseres] aangevoerd dat sprake is van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten die bij een onverwijlde tenuitvoerlegging klaarblijkelijk een noodtoestand voor [eiseres] doen ontstaan, zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
[eiseres] heeft in dat verband aangevoerd dat [zoon] thans ontstoken lymfeklieren heeft en andere klieren in zijn keel zijn opgezet. In het vonnis van 2 december 2010 is omtrent de gezondheid van [zoon] het volgende opgenomen:
'2.6. In februari 2006 is [zoon] in het AMC opgenomen met een tumor (een neuroblastoom) in zijn linker bijnier met uitzaaiingen in zijn botten. Hiervoor is hij behandeld met nucleaire therapie en chemotherapie en heeft hij een stamceltransplantatie ondergaan. De behandeling heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat de tumor is geslonken en operatief is verwijderd, en dat de uitzaaiingen in zijn botten zijn verdwenen. De therapie is gestopt in november 2007. Iedere drie of vier maanden ondergaat [zoon] een nucleaire scan, een echo, een foto van zijn longen en het nodige bloedonderzoek ter controle. Op dit moment gaat het goed met [zoon] (onderstr. Vzr.).
4.5. Bij het bepalen van de termijn, waarop [eiseres] de woning dient te verlaten, weegt de voorzieningenrechter alle belangen mee. De belangen die in casu het zwaarst meewegen, zijn de belangen van [zoon]. De voorzieningenrechter acht het, gezien zijn medische situatie, niet in zijn belang dat hij op korte termijn met [eiseres] de woning dient te verlaten. De ter zitting aangevoerde stelling van [gedaagde] dat [zoon] bij hem kan blijven wonen, zal de voorzieningenrechter passeren, aangezien [gedaagde] geen gezag over [zoon] heeft. Dientengevolge zal de voorzieningenrechter de vordering van [gedaagde] tot ontruiming toewijzen en de termijn voor ontruiming op een periode van zes maanden stellen. Op deze manier heeft [eiseres] gelegenheid om andere woonruimte te vinden.
Gezien de medische situatie zoals bekend op 2 december 2010 kan niet gesproken worden van een zodanige verandering in die situatie dat sprake is van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten of omstandigheden maken dat tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is. Zulks temeer niet nu [gedaagde] een e-mailscorrespondentie heeft overgelegd en een tweede e-mailcorrespondentie heeft voorgelezen die aannemelijk maken dat een acute medische situatie zich niet voordoet.
4.9. [eiseres] heeft voorts aangevoerd dat het moeilijk is nieuwe woonruimte te organiseren. Ten aanzien van deze stellingen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gezien de termijn van zes maanden die artikel 4 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst [eiseres] bood, mocht van [eiseres] worden verwacht dat zij al na 10 december 2009 initiatief zou nemen om vervangende woonruimte te organiseren. Nu zij dat heeft nagelaten komen de door haar aangevoerde argumenten voor haar eigen risico.
4.10. Onder de door [eiseres] aangevoerde omstandigheden kan niet gezegd worden dat de onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is, zodat de voorzieningenrechter het sub II gevorderde afwijst.
4.11. Gezien de afwijzing van de vordering sub II ziet de voorzieningenrechter geen termen aanwezig tot verlening van een aanvullende termijn. Bij vonnis van 2 december 2010 is immers al een termijn van zes maanden na betekening van dat vonnis toegestaan, terwijl [eiseres] op dat moment de in de samenlevingsovereenkomst overeengekomen termijn reeds ruimschoots had overschreden.
4.12. Nu de vordering sub II is afgewezen en geen aanvullende termijn als in sub III gevorderd is toegewezen, dient vordering sub IV eveneens te worden afgewezen.
4.13. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht EUR 71,00
- salaris advocaat 768,00
Totaal EUR 839,00
5. De beslissing.
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 839,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2011.