vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 182316 / KG ZA 11-76
Vonnis in kort geding van 9 maart 2011
[eiser],
wonende op een geheim adres,
eiser,
advocaat mr. J.M. Stad te Boxmeer,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. L.A. Korfker te Almere.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met twaalf producties
- de brief van 25 februari 2011 met producties 13 tot en met 16 van de zijde van [eiser]
- de mondelinge behandeling op 2 maart 2011
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is geboren de thans nog minderjarige [dochter van eiser en gedaagde]
2.2. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan heeft [dochter van eiser en gedaagde] in eerste instantie bij [gedaagde] gewoond. Vanaf maart 2009 tot 27 juli 2010 heeft [dochter van eiser en gedaagde] bij [eiser] gewoond.
2.3. [eiser] heeft op 8 juni 2010 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot wijziging/vaststelling van het gezag over en wijziging/vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [dochter van eiser en gedaagde].
2.4. Op 27 juli 2010 heeft [gedaagde] [dochter van eiser en gedaagde] zonder toestemming of medeweten van [eiser] meegenomen.
2.5. Bij vonnis in kort geding van 2 augustus 2010 van deze rechtbank is [gedaagde] veroordeeld om [dochter van eiser en gedaagde], binnen 24 uur na betekening van het vonnis, aan [eiser] terug te geven. Tevens is, vooruitlopend op de beslissing in de bodemprocedure over het gezag en de hoofdverblijfplaats als genoemd onder 2.3, aan de Raad voor de Kinderbescherming verzocht onderzoek te doen.
2.6. [gedaagde] heeft [dochter van eiser en gedaagde] vervolgens verborgen gehouden. Zij is hiervoor in bewaring gesteld. Uiteindelijk heeft zij gedurende haar bewaring de verblijfplaats van [dochter van eiser en gedaagde] aan de politie doorgegeven. Zij heeft toen ook voor het eerst de beschuldiging van seksueel misbruik van [dochter van eiser en gedaagde] door [eiser] geuit.
2.7. [dochter van eiser en gedaagde] is vervolgens onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.
2.8. [gedaagde] heeft aangifte gedaan bij de politie van seksueel misbruik van [dochter van eiser en gedaagde] door [eiser].
2.9. [eiser] heeft vervolgens aangifte gedaan tegen [gedaagde] vanwege het doen van een valse aangifte.
2.10. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 9 september 2010 en op 9 december 2010 gerapporteerd.
2.11. Naar aanleiding van de aangifte door [gedaagde] van seksueel misbruik heeft de zedenpolitie onderzoek verricht. Daarbij zijn [eiser], de partner van [eiser] en [dochter van eiser en gedaagde] uitgebreid gehoord. Bij brief van 17 januari 2011 heeft de Officier van Justitie te Roermond aan [eiser] medegedeeld dat [eiser] niet (verder) vervolgd zal worden in verband met de aangifte van incest. Als reden wordt vermeld dat er onvoldoende bewijs is om strafvervolging in te stellen.
2.12. Omstreeks eind januari 2011, begin februari 2011 heeft Bureau Jeugdzorg besloten [dochter van eiser en gedaagde] uit huis te plaatsen bij [eiser].
2.13. Op 28 januari 2011 heeft [gedaagde] op haar weblog geschreven dat [eiser] [dochter van eiser en gedaagde] in 2009 heeft ontvoerd.
2.14. Begin februari 2011 is [dochter van eiser en gedaagde] weggelopen van de plek waar zij op dat moment in het kader van haar uithuisplaatsing verbleef.
2.15. Op 9 februari 2011 heeft [gedaagde] op haar weblog geschreven dat Bureau Jeugdzorg had besloten [dochter van eiser en gedaagde] terug te plaatsen bij [eiser]. Zij heeft verder geschreven dat [eiser] [dochter van eiser en gedaagde] seksueel heeft misbruikt en dat hij haar heeft geslagen.
2.16. Op 10 februari 2011 heeft [gedaagde] op haar weblog geschreven dat zij het geen smaad vindt om de aanklacht van seksueel misbruik door [eiser] toch te noemen, terwijl de zaak op dat moment al is geseponeerd.
2.17. Op 11 februari 2011 heeft [gedaagde] op haar weblog geschreven dat zij opnieuw aangifte zal doen van seksueel misbruik van [dochter van eiser en gedaagde] door [eiser].
2.18. [eiser] heeft op 12 februari 2011 aangifte van smaad en laster gedaan tegen [gedaagde] in verband met de door [gedaagde] op haar weblog gepubliceerde berichten.
2.19. Op 15 februari 2011 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in de procedure bij deze rechtbank omtrent het gezag over en de verblijfplaats van [dochter van eiser en gedaagde] (hierboven genoemd onder 2.3).
2.20. Na voormelde mondelinge behandeling heeft [gedaagde], ook op 15 februari 2011, brieven van [dochter van eiser en gedaagde] (althans haar naam staat op deze brieven) op haar weblog gepubliceerd. In deze brieven wordt de naam van [eiser] vermeld en worden ernstige beschuldigingen aan zijn adres geuit.
2.21. Ten tijde van de mondelinge behandeling van dit kort geding op 2 maart 2011 was [dochter van eiser en gedaagde] nog steeds vermist.
1. [gedaagde] te veroordelen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle geuite beschuldigingen op haar weblog - te weten dat [eiser] [dochter van eiser en gedaagde] seksueel zou hebben misbruikt, ontvoerd en mishandeld - te verwijderen en verwijderd te houden, in die zin dat deze beschuldigingen op geen enkele wijze meer met een zoekopdracht op internet terug te vinden zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag dat [gedaagde] weigerachtig blijft om aan de inhoud van dit vonnis te voldoen.
2. [gedaagde] te veroordelen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis als rectificatie op haar weblog de volgende tekst te publiceren:
"Bij kort geding heeft de Voorzieningenrechter van de rechtbank Lelystad bepaald dat mijn beschuldigingen aan het adres van mijn ex partner, [eiser], onrechtmatig zijn. Er is geen enkele grond om aan te nemen dat mijn beschuldigingen waar zijn en dus had ik deze ook niet mogen publiceren."
3. [gedaagde] te veroordelen zich voortaan te onthouden van het doen van uitlatingen en het uiten van beschuldigingen gericht op het vermeende seksueel misbruik, vermeende mishandeling en vermeende ontvoering door [eiser] van zijn dochter, [dochter van eiser en gedaagde], in de breedste zin van het woord, op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,- per dag dat [gedaagde] weigerachtig blijft om aan de inhoud van dit vonnis te voldoen.
4. [gedaagde] te veroordelen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] - bij wijze van voorschot vanwege materiële en immateriële schadevergoeding - te voldoen een bedrag van EUR 2.500,- althans een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vorderingen.
4.2. Vooropgesteld moet worden dat de onderhavige vorderingen met betrekking tot de openbaarmaking strekken tot een inperking van het aan [gedaagde] op grond van artikel 10 lid 1 EVRM toekomend grondrecht op de vrijheid van meningsuiting. Ingevolge het bepaalde in lid 2 van dat artikel, kan het recht op de vrijheid van meningsuiting slechts worden beperkt indien deze beperking bij de wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen.
4.3. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de inhoud en verspreiding van de aangekondigde publicatie onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW geacht moeten worden. Voor een antwoord op de vraag of de door [gedaagde] op haar weblogs en op de Hyvespagina's geplaatste berichten onrechtmatig zijn, moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen.
4.4. Welk belang de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden, waarbij onder meer de volgende omstandigheden een rol kunnen spelen (HR 24 juni 1983, NJ 1984, 801, bevestigd in HR 18 januari 2008, LJN BB3210):
- de aard van de gepubliceerde verdenking en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de verdenking betrekking heeft;
- de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
- de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenking steun vond in het toen beschikbare feitenmateriaal;
- de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de hiervoor genoemde omstandigheden;
- de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op redelijk spoedig succes bereikt had kunnen worden;
- een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikbaarstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen.
De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat een publicatie op internet op de persoonlijke site van [gedaagde] voor de toepassing van art. 10 EVRM op één lijn gesteld kan worden met een perspublicatie.
4.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de beschuldigingen van [gedaagde] ernstig en voor [eiser] schadelijk. [gedaagde] beschuldigt [eiser] van ontvoering, seksueel misbruik en mishandeling van de dochter van partijen, de zwaarste beschuldigingen die een ouder gemaakt kunnen worden. Vanwege de ernst van de beschuldigingen en de schade die deze toebrengen aan de eer en goede naam van [eiser], mag van [gedaagde] worden verwacht dat zij op zijn minst met enige feitelijke onderbouwing voor dergelijke beschuldigingen komt. [gedaagde] heeft echter nog geen begin gemaakt met een deugdelijke onderbouwing van het door haar gestelde. De enige grond die door [gedaagde] is aangevoerd voor de beschuldigingen is dat [dochter van eiser en gedaagde] dit aan haar zou hebben verteld. Van de juistheid van de verklaringen van een 11-jarig meisje (zo zij dit inderdaad zelf tegenover [gedaagde] heeft verklaard) kan echter, zeker gelet op de felle strijd die publiekelijk tussen ouders gevoerd wordt - waarbij zij elkaar over en weer ernstige verwijten maken - en het loyaliteitsconflict waarin [dochter van eiser en gedaagde] blijkens de onderzoeken van onder meer de Raad voor de Kinderbescherming verkeert, niet zonder meer worden uitgegaan. [gedaagde] heeft haar op verschillende internetblogs en Hyvespagina's geuite beschuldigingen op geen enkele wijze geconcretiseerd of onderbouwd met feiten. Vanwege het ontbreken van bewijs is de strafrechtelijke zaak tegen [eiser] geseponeerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft tijdens zijn onderzoeken geen aanknopingspunten gevonden die wijzen op enige realiteit van de beschuldigingen. Ook Bureau Jeugdzorg heeft geen aanwijzingen dat de feiten waarvan [eiser] wordt beschuldigd zich hebben voorgedaan. Bureau Jeugdzorg heeft juist aanleiding gezien [dochter van eiser en gedaagde] weer bij [eiser] te plaatsen. De door [gedaagde] geuite beschuldigingen vinden dan ook geen steun in het feitenmateriaal.
4.6. Desgevraagd heeft [gedaagde] ter zitting verklaard gemeend te hebben in het belang van [dochter van eiser en gedaagde] te handelen door zowel de beschuldigingen als de brieven (waarvan [gedaagde] stelt dat ze van [dochter van eiser en gedaagde] zijn) op internet te plaatsen. [dochter van eiser en gedaagde] had hier ook om verzocht, aldus [gedaagde]. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij op haar blogs 'gewoon van zich af wilde schrijven' over alles wat in haar leven gebeurde. [gedaagde] heeft, gelet op haar eigen verklaring, geen publiek belang voor ogen gehad door plaatsing van de betreffende berichten en brieven. Tegen de achtergrond van het tussen partijen slepende conflict over het gezag en de verblijfplaats van [dochter van eiser en gedaagde] kan niet worden uitgesloten dat [gedaagde] met de door haar gedane publicaties (mede) de beschadiging van [eiser] als persoon en de diskwalificatie van [eiser] als ouder van [dochter van eiser en gedaagde] voor ogen had. Dat [gedaagde] gemeend heeft met deze publicaties in het belang van [dochter van eiser en gedaagde] te handelen, acht de voorzieningenrechter onbegrijpelijk. Deze vorm van berichtgeving op internet is, zelfs al zou de inhoud juist zijn, immers bijzonder schadelijk voor [dochter van eiser en gedaagde]. Niet uitgesloten kan worden dat zij de rest van haar leven geconfronteerd kan worden met de internetberichten waarin over háár wordt gesteld dat ze seksueel misbruikt is. Dit geldt vooral nu [gedaagde] op de eigen Hyvespagina van [dochter van eiser en gedaagde] mensen uitnodigt 'vriend' van [gedaagde] te worden om op de Hyvespagina van [gedaagde] de brieven van [dochter van eiser en gedaagde] te kunnen lezen. Gelet op de nu al wekenlange vermissing van [dochter van eiser en gedaagde] is het zeer waarschijnlijk dat vriendjes, vriendinnetjes, klasgenootjes van [dochter van eiser en gedaagde] en andere belangstellenden de Hyvespagina van [dochter van eiser en gedaagde] regelmatig zullen bezoeken op zoek naar nieuws over of van [dochter van eiser en gedaagde].
4.7. Door [gedaagde] is nog gesteld dat haar uitlatingen en de door haar geplaatste brieven niet voor een breed publiek toegankelijk zijn. De berichten zouden enkel te lezen zijn geweest door de mensen die door [gedaagde] zijn toegevoegd als 'vriend'. Volgens [gedaagde] betreffen dit enkel familieleden en vrienden die toch al kennis van de zaak hebben. Dit verweer gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op. [gedaagde] heeft 71 'Hyvesvrienden', waaronder ook klasgenootjes van [dochter van eiser en gedaagde], die de berichten en brieven kunnen lezen en de inhoud daarvan ook weer kunnen verspreiden.
4.8. Gelet op het voorgaande moet dan ook geoordeeld worden dat hetgeen [gedaagde] over [eiser] heeft gepubliceerd onrechtmatig is. De vorderingen sub 1 tot en met 3 zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de eerste vordering als inspanningsverplichting zal worden opgelegd in verband met de technische onmogelijkheid tot het volledig (doen) verwijderen van gegevens op internet. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
4.9. [eiser] heeft ook een voorschot op een door [gedaagde] te betalen schadevergoeding gevorderd van EUR 2.500,-. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in kort geding tot toewijzing van de vordering op dit punt te komen. Ten aanzien van een toewijzing van een geldvordering in kort geding dient, volgens vaste jurisprudentie terughoudendheid te worden betracht. [eiser] heeft de door hem gestelde schade niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. Het enkele argument dat in vergelijkbare zaken een bedrag van EUR 2.500,- als voorschot op een te betalen schadevergoeding is toegewezen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende.
4.10. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 97,81
- vast recht 71,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.072,81
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, al het mogelijke in het werk te stellen om de verwijdering van de door haar op haar weblogs geuite beschuldigingen betreffende het seksueel misbruik, de ontvoering en/of mishandeling van [dochter van eiser en gedaagde] door [eiser] te bevorderen,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, als rectificatie op haar weblogs te plaatsen de navolgende tekst:
"Bij kort geding vonnis heeft de Voorzieningenrechter van de rechtbank Lelystad bepaald dat mijn beschuldigingen aan het adres van mijn ex-partner, [eiser], onrechtmatig zijn. Er is geen enkele grond om aan te nemen dat mijn beschuldigingen waar zijn en dus had ik deze ook niet mogen publiceren."
5.3. veroordeelt [gedaagde] om zich voortaan te onthouden van het doen van uitlatingen en het uiten van beschuldigingen gericht op het vermeende seksueel misbruik, de vermeende mishandeling en de vermeende ontvoering (of woorden en/of omschrijvingen van gelijke strekking) door [eiser] van zijn dochter [dochter van eiser en gedaagde],
5.4. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van EUR 500,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 tot en met 5.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 20.000,- is bereikt,
5.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.072,81,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.