vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 189208 / KG ZA 11-371
Vonnis in kort geding van 1 september 2011
de vereniging
NEDERLANDSE SCHAPEN- EN GEITENFOKKERS ORGANISATIE,
gevestigd en kantoorhoudende te Zaltbommel,
eiseres,
advocaat mr. D.M.H.M. van Dijk te Utrecht,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEZONDHEIDSDIENST VOOR DIEREN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. Y.A. Maasdam te Rijswijk.
Partijen zullen hierna NSFO en de Gezondheidsdienst worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de producties 1 tot en met 10
- de producties 1 tot en met 7 van de zijde van de Gezondheidsdienst
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van NSFO
- de pleitnota van Gezondheidsdienst.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Het statutaire doel van NSFO is het verbeteren van schapen en geiten ten aanzien van duurzaamheid en kwaliteit, het terugdringen van ziektes waarvoor een aangifteplicht bestaat en het behartigen van de belangen van haar leden. Leden van NSFO zijn stamboekorganisaties. Schapen- en geitenfokkers zijn op hun beurt weer lid van die stamboekorganisaties.
2.2. De Gezondheidsdienst beheert sinds 1982 een certificeringsprogramma ter voorkoming van de uitbraak van zwoegerziekte bij schapen en geiten en vanaf 1995 een dergelijk certificeringsprogramma ter voorkoming van de uitbraak van scrapie. Fokkers kunnen op basis van vrijwilligheid deelnemen aan deze programma’s. De fokkers die deelnemen aan deze programma’s van de Gezondheidsdienst zullen hierna GD-fokkers worden genoemd.
2.3. Sinds april van dit jaar biedt ook NSFO certificeringsprogramma’s aan ter voorkoming van de uitbraak van zwoegerziekte en scrapie. Tot dat moment was de Gezondheidsdienst de enige marktpartij die certificeringsprogramma’s voor genoemde ziektes aanbood. Fokkers die deelnemen aan de programma’s van NSFO zullen hierna NSFO-fokkers worden genoemd.
2.4. Ingevolge artikel 6 van richtlijn 91/68/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (hierna: de richtlijn) is voor intracommunautair handelsverkeer van fokdieren vereist dat de dieren verworven zijn op een bedrijf en slechts in contact zijn geweest met dieren van een bedrijf waar tijdens de laatste drie jaar zwoegerziekte niet klinisch is vastgesteld. Voor intracommunautair handelsverkeer is een zwoegerziektevrijverklaring vereist die door de nieuwe Voedsel- en Waren Autoriteit (hierna: nVWA) wordt geaccepteerd. De nVWA accepteert bij export de zwoegerziektevrijverklaringen van zowel NSFO als de Gezondheidsdienst.
2.5. In artikel 2.3 van het NSFO-reglement is bepaald dat NSFO alle uitslagen, verklaringen en certificaten accepteert die zijn vastgesteld of uitgegeven door organisaties waarvan de uitslagen worden geaccepteerd door de nVWA. In het reglement van de Gezondheidsdienst ontbreekt een vergelijkbare bepaling.
2.6. NSFO erkent de certificeringen van de Gezondheidsdienst en neemt haar verklaringen over. De Gezondheidsdienst weigert de certificaten en verklaringen van NSFO over te nemen.
2.7. In een brief van 1 augustus 2011 schrijft de Gezondheidsdienst dat “contacten met dieren die niet voldoen aan de eisen van het GD-zwoegerziektevrij-certificaat worden beschouwd als ongewenste contacten. In de regel betekent dit een observatieperiode van minimaal een halfjaar en nader onderzoek.”
3.1. NSFO vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Gezondheidsdienst zal bevelen de door NSFO afgegeven certificaten en verklaringen betreffende scrapie en zwoegerziekte te accepteren en de Gezondheidsdienst zal verbieden fokkers te belemmeren in een vrije handel tussen dieren afkomstig van bedrijven met Gezondheidsdienst- en NSFO-certificaten, in de meest ruime zin van het woord, zulks op verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,00 voor iedere dag dat de Gezondheidsdienst met de uitvoering van dit vonnis in gebreke blijft, met veroordeling van de Gezondheidsdienst in de kosten van deze procedure.
3.2. De Gezondheidsdienst voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vordering
4.1. De voorzieningenrechter volgt de Gezondheidsdienst niet in haar stelling dat NSFO geen belang heeft bij haar vordering omdat zij in deze procedure niet de belangen behartigt die in haar statuten staan vermeld, zoals vereist in artikel 3:305a BW. Anders dan de Gezondheidsdienst kennelijk meent is van een procedure als bedoeld in artikel 3:305a BW (de zogenoemde collectieve actie) in dezen immers geen sprake. Zoals NSFO terecht betoogt, komt haar voorts een direct eigen belang toe bij de vordering nu het háár verklaringen en certificaten betreft die door de Gezondheidsdienst niet worden geaccepteerd. Hiermee is genoegzaam gebleken van een voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW.
4.2. Het betoog van de Gezondheidsdienst dat NSFO niet kan worden ontvangen in haar vordering omdat zij niet zou hebben voldaan aan haar substantiërings- en bewijsaandraagplicht slaagt evenmin, reeds vanwege het gegeven dat bedoelde verplichtingen niet zijn voorzien van de sanctie van niet-ontvankelijkheid.
NSFO heeft in punt 15, 16, 19 en 20 van de dagvaarding, zij het kort, de gronden van haar vordering uiteengezet, terwijl in punt 18 summierlijk melding is gemaakt van het standpunt van de Gezondheidsdienst. Ter nadere onderbouwing van de standpunten van NSFO is voorts een tiental producties in het geding gebracht waarnaar NSFO uitdrukkelijk verwijst. Anders dan de Gezondheidsdienst aanvoert, moet dan ook worden geconcludeerd dat NSFO aan de substantiërings- en bewijsaandraagplicht heeft voldaan, voor zover een en ander in een kort geding-procedure is vereist.
Ten aanzien van de toewijsbaarheid van de vordering
4.3. De voorzieningenrechter stelt in dit verband voorop dat door NSFO meermaals te kennen is gegeven dat het in het kader van deze procedure met name gaat om de zwoegerziekte. Ten aanzien van een passage in de pleitnota die betrekking heeft op scrapie is namens NSFO ter zitting aangegeven dat deze passage ten overvloede is opgenomen omdat het in dezen gaat om zwoegerziekte. Een deugdelijke onderbouwing van de vordering voor zover deze ziet op scrapie ontbreekt. Deze vordering is in zoverre - reeds daarom - hoe dan ook niet toewijsbaar. Voor het overige wordt ten aanzien van de zwoegerziekte als volgt overwogen.
4.4. Van een spoedeisend belang is in voldoende mate gebleken.
4.5. Kern van het geschil is of de Gezondheidsdienst in strijd met hetgeen volgens ongeschreven regels in het maatschappelijk verkeer betaamt - en dus onrechtmatig - handelt door de certificaten en verklaringen van NSFO niet te accepteren.
4.6. NSFO voert in dit verband aan dat voor een blokkade van het handelsverkeer tussen fokkers geen geldige reden bestaat omdat het gezondheidsprogramma van de NSFO gelijkwaardig is aan dat van de Gezondheidsdienst. De Gezondheidsdienst probeert zodoende met een onoorbaar middel haar rol van monopolist te handhaven. De Gezondheidsdienst verweert zich met de stelling dat zij niet onrechtmatig handelt omdat de certificeringsprogramma’s van NSFO niet gelijkwaardig zijn aan die van de Gezondheidsdienst.
4.7. Niet in geschil is dat de verklaring van NSFO voldoet aan de eisen die in het intracommunautair verkeer aan zwoegerziektevrijverklaringen voor fokdieren worden gesteld, in welk kader de nVWA de verklaringen van NSFO bij export accepteert.
4.8. NSFO betwist niet de stelling van de Gezondheidsdienst dat de eisen die in de richtlijn ten aanzien van het intracommunautair verkeer aan de zwoegerziektevrijverklaring worden gesteld, minder ver gaan dan de eisen die de Gezondheidsdienst hanteert alvorens zij een zwoegerziektevrijverklaring afgeeft. NSFO betwist ook niet dat zij op grond van artikel 2.3 van haar reglement schapen en geiten afkomstig uit andere EU-landen - die beschikken over een zwoegerziektevrij verklaring die (slechts) voldoet aan de minimumeis als opgenomen in de richtlijn - zonder nadere eisen opneemt in haar certificeringsprogramma, daar waar de Gezondheidsdienst dit niet doet en overigens ook niet gehouden is dit te doen.
4.9. Hiervan uitgaande stelt de Gezondheidsdienst terecht dat wanneer zij handel van GD-fokkers met NSFO-fokkers zou toestaan zonder nadere consequenties voor de zwoegerziektevrij-status van de GD-fokker - reeds vanwege het bovengenoemde intracommunautaire handelsverkeer - niet langer gewaarborgd zou zijn dat de GD-fokkers daadwerkelijk voldoen aan de (stringentere) eisen van het certificeringsprogramma van de Gezondheidsdienst.
4.10. Daarbij komt dat NSFO onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat haar programma dezelfde kwaliteitswaarborgen kent als het programma van de ISO 9001 gecertificeerde Gezondheidsdienst. Zelfs al zouden de eisen voor certificering en de ten behoeve van de certificering uitgevoerde onderzoeken van NSFO volledig overeenkomen met die van de Gezondheidsdienst, dan nog kan Gezondheidsdienst niet gehouden zijn certificaten te accepteren zonder dat voor haar afdoende zekerheid bestaat dat de certificering en de daarmee gemoeide onderzoeken ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd conform de door NSFO gestelde eisen.
4.11. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de Gezondheidsdienst in strijd handelt met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt door te willen voorkomen dat de kwaliteit van haar certificeringsprogramma achteruit gaat door handel tussen NSFO-fokkers en GD-fokkers zonder consequenties voor de status van de GD-fokker toe te staan. Geen regel van ongeschreven recht bestaat die maakt dat de Gezondheidsdienst gehouden is de eisen van haar gezondheidsprogramma naar beneden bij te stellen omdat de door haar gehanteerde strenge eisen de handel tussen fokkers bemoeilijkt. In dit verband is van belang dat fokkers op vrijwillige basis deelnemen aan het programma van de Gezondheidsdienst en het hen evenzeer vrij staat zich aan te sluiten bij het programma van de NSFO dan wel in het geheel niet deel te nemen aan een certificeringsprogramma. Van een situatie dat de Gezondheidsdienst met onoorbare middelen haar positie van monopolist tracht te handhaven, zoals NSFO stelt, is - nog daargelaten of de term monopolist nog langer op de Gezondheidsdienst van toepassing is, nu ook NSFO een certificeringsprogramma aanbiedt - dan ook geen sprake.
4.12. Uit de door NSFO als productie 2 overgelegde brief van de Gezondheidsdienst van 10 mei 2011 kan niet worden afgeleid dat de Gezondheidsdienst geen bezwaar zou hebben tegen een wederzijdse acceptatie van de certificeringen. Uit de in de brief opgenomen passage: “de kwaliteitsnorm en gelijkwaardigheid van programma’s, voor nu en de nabije toekomst, moet onzes inziens niet in onderling overleg tussen de concurrerende ondernemers worden bepaald, maar door publieke instanties (daar waar het om het algemene belang gaat) en door onafhankelijke certificerende instellingen. Uiteindelijk bepaalt de markt de waarde van het private product.
Wij hebben niet de noodzakelijke onafhankelijkheid voor de afgifte van de door u gevraagde erkenningen.” laat zich naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter veeleer het tegendeel afleiden.
4.13. Uit hetgeen de voorzitter van NSFO ter zitting heeft verklaard over de inhoud van zijn telefonische contacten met de directeur van de Gezondheidsdienst volgt evenmin dat de laatste met zoveel woorden heeft verklaard dat de Gezondheidsdienst de verklaringen van NSFO zou accepteren. Of de voorzitter van NSFO een dergelijke toezegging wel uit de gevoerde telefoongesprekken kon afleiden of dat sprake is van een verschil in interpretatie van de gesprekken, zoals de Gezondheidsdienst stelt, is in het kader van dit kort geding, waarbij voor nadere bewijslevering geen plaats is, niet te achterhalen. Vooralsnog moet het er daarom voor worden gehouden dat ook van een handelen in strijd met eerder gedane toezeggingen van de zijde van de Gezondheidsdienst geen sprake is.
4.14. Dat de Gezondheidsdienst handelt in strijd met haar eigen uitgangspunten door in sommige gevallen handel met NSFO-fokkers wel zonder consequenties voor de zwoegerziektevrij-status van de GD-fokker toe te laten - gelijk NSFO poneert -, is onvoldoende gebleken, terwijl NSFO overigens ook heeft nagelaten (afdoende) onderbouwd te stellen waarom dit tot het oordeel zou kunnen leiden dat de Gezondheidsdienst aldus onrechtmatig handelt jegens NSFO.
4.15. Op grond van het voorgaande kan al met al niet worden geconcludeerd dat de Gezondheidsdienst onrechtmatig handelt door de verklaringen van NSFO niet te accepteren, althans de handel tussen NSFO-fokkers en GD-fokkers niet zonder consequenties voor de status van de betreffende GD-fokker toe te staan. De vordering van NSFO is daarom niet toewijsbaar.
4.16. NSFO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gezondheidsdienst worden begroot op:
- griffierecht EUR 560,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.464,00
4.17. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt NSFO in de proceskosten, aan de zijde van Gezondheidsdienst tot op heden begroot op EUR 1.464,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2011.?