ECLI:NL:RBZLY:2011:BR5844

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
25 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
181103 / KG ZA 11-23
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in kort geding wegens onduidelijke stellingen en grondslag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad diende, heeft eiser [A] een kort geding aangespannen tegen Loonbedrijf [B] met als doel volledige verantwoording te verkrijgen over de opbrengst van 10 hectare bollen die op het land van [B] waren geteeld. De vordering omvatte ook een verzoek om een voorschot op een schadevergoeding en de opheffing van beslagen. De procedure begon met een dagvaarding op 27 januari 2011, gevolgd door een mondelinge behandeling op 11 februari 2011, waar [A] zijn vordering vermeerderde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de stellingen van [A] onvoldoende onderbouwd waren en dat de dagvaarding niet duidelijk was zonder kennis van de voorgeschiedenis van het geschil. De voorzieningenrechter merkte op dat de advocaat van [A] niet in staat was om de juridische grondslag van de vorderingen te verduidelijken, wat leidde tot de conclusie dat de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking kwamen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van [A] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van Loonbedrijf [B] werden begroot op EUR 1.472,00. Het vonnis werd uitgesproken op 25 februari 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 181103 / KG ZA 11-23
Vonnis in kort geding van 25 februari 2011
in de zaak van
[voornamen eiser] [A],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. [voorletters]R. Vlaar te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOONBEDRIJF [B] BV,
gevestigd te Ens,
gedaagde,
advocaat mr. F.R.H. Kuiper te Haarlem.
Partijen zullen hierna [A] en Loonbedrijf [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 januari 2011 met producties;
- de brief van Loonbedrijf [B] met producties;
- de fax van 10 februari 2011 van Loonbedrijf [B] met een productie;
- de mondelinge behandeling van 11 februari 2011, waarbij [A] zijn vordering
vermeerderd heeft;
- de pleitnota van [A] en een door mr. Vlaar opgestelde handgeschreven reactie naar
aanleiding van voormelde fax van 10 februari 2011;
- de pleitnota van Loonbedrijf [B].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van 19 juli 2006 (82674 / HA ZA 05-806) heeft de rechtbank Alkmaar [A] veroordeeld tot betaling aan Loonbedrijf [B] van een bedrag van EUR 34.812,31, te vermeerderen met rente en (proces)kosten.
2.2. In hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam bij arrest van 13 december 2007 (106.005.726 / 1624/06) - voor zover hier van belang - het vonnis van de rechtbank Alkmaar bekrachtigd ten aanzien van de veroordeling tot betaling van EUR 34.812,31.
2.3. Op 27 oktober 2010 heeft Loonbedrijf [B] bij de rechtbank Alkmaar het faillissement aangevraagd van [A]. De beslissing op dit faillissement is aangehouden.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert, na wijziging van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [B] opdracht geeft tot volledige verantwoording van de opbrengst van de 10 ha bollen welke op diens land werden geteeld voor de Fa [A] & Zn (failliet) en [voorletter] [A] Contractteelt, inclusief de door hem ontvangen gelden terzake en aan wie en in wiens opdracht de bollen zijn (door)geleverd; zulks met een dwangsom van EUR 1.000,-- per dag met als maximum het bedrag aan toekenning van de vordering door het Gerechtshof te Amsterdam ad EUR 50.000,--;
2. in geval van teniet gegaan zijn van de bollen, een voorschot toekent van minimaal het bedrag van de restvordering van [B] bij de faillissementsaanvraag EUR 17.000,-- op de schade voor [voorletters] [A] die in een bodemprocedure verder zal worden onderbouwd;
3. alle beslagen verband houdend met vonnis Hof opheft/schorst;
4. [B] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. Loonbedrijf [B] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de stellingen van [A] zijn vorderingen niet dragen. Het lijkt erop dat [A] in de dagvaarding [B] wenst te overtuigen van het standpunt van [A] uitgaande van de tussen partijen bestaande kennis van gebeurtenissen uit het verleden. [A] lijkt echter te vergeten dat hij zijn stellingen richting de voorzieningenrechter duidelijk dient te maken en dient te onderbouwen. Daarbij geldt dat producties slechts dienen ter staving van de stellingen. De stellingen zelf dienen helder in de processtukken te worden weergegeven.
4.2. De kort-gedingdagvaarding valt, zonder kennis van de voorgeschiedenis van het geschil tussen partijen, niet te begrijpen. De voorzieningenrechter heeft zich slechts aan de hand van het als productie toegevoegde arrest van het Gerechtshof Amsterdam en aan de hand van de op voorhand door de advocaat van [B] toegezonden producties, voor de zitting enigszins een beeld kunnen vormen van het geschil dat al sinds 2004 tussen partijen bestaat.
De voorzieningenrechter heeft dit tijdens de zitting aan (de advocaat van) [A] meegedeeld en hem uitdrukkelijk de gelegenheid gegeven de relevantie van zijn stellingen in het kader van zijn vorderingen toe te lichten.
4.3. (De advocaat van) [A] is er echter ook tijdens de zitting niet in geslaagd zijn feitelijk betoog (voldoende) te verhelderen. De advocaat van [A] heeft de vraag van de voorzieningenrechter naar de juridische grondslag van zijn vorderingen onbeantwoord gelaten, terwijl een dergelijke grondslag evenmin uit de dagvaarding kan worden afgeleid.
Dit leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [A] niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.4. Opmerking verdient nog het volgende.
4.4.1. Uit de overgelegde stukken lijkt de betrokkenheid van diverse (rechts)personen te kunnen worden afgeleid: onder meer [A] in privé, W.P.M. [A] Bloembollen B.V. , de Fa. [voorletter] [A] & Zn en [voorletter] [A] Contractteelt BV.
Nergens wordt toegelicht hoe deze verschillende (rechts)personen zich tot elkaar verhouden en evenmin hoe zij zich verhouden tot eiser in dit kort geding. Zo is niet toegelicht, ook niet nadat [B] op dit punt verweer heeft gevoerd, waarom [B] gehouden zou zijn om jegens [A] verantwoording af te leggen over de opbrengst van bollen die [B] voor de Fa. [A] & Zn en [voorletter] [A] Contractteelt zou hebben geteeld. [B] heeft in dit verband onweersproken gesteld dat er slechts een teeltcontract tussen hem en [A] lag. Omdat de vordering onder r.o. 3.1 onder 1 kennelijk ziet op een andere partij, komt deze vordering ook om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4.2. Voorts blijkt uit de pleitnotitie van [A] en de mondelinge aanvulling hierop, dat hij zijn verwijten - anders dan bij dagvaarding - vooral richt tegen Rabobank Westfriesland-Oost. Volgens [A] heeft de Rabobank namelijk fraude gepleegd bij de uitoefening en verantwoording van het door haar uitgeoefende vuistpandrecht ter zake de rooiopbrengst van 2 hectare bloembollen Yoko Dream. De Rabobank is echter geen partij bij dit geschil, zodat aan het door [A] daarover gestelde voorbij wordt gegaan.
4.5. Gelet op voorgaande overwegingen kunnen de verweren van Loonbedrijf [B], die overigens niet door [A] weersproken zijn, verder onbesproken blijven.
4.6. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Loonbedrijf [B] worden begroot op:
- vast recht EUR 568,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.472,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Loonbedrijf [B] tot op heden begroot op EUR 1.472,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2011.