ECLI:NL:RBZLY:2011:BR5281

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/653012-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met bierglas in Deventer

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 7 januari 2011 in Deventer een persoon met een bierglas zou hebben geslagen, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 23 juni 2011 uitspraak gedaan. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.M.J.H. Coumans, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De officier van justitie, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, eiste een veroordeling. Tijdens de zitting werd het incident besproken waarbij de verdachte verklaarde dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de verdachte en getuigen op belangrijke punten niet overeenkwamen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van de verdachte dat hij in een noodweersituatie verkeerde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, waarvan de uitvoering voorwaardelijk was, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke en consistente verklaringen in strafzaken, vooral wanneer zelfverdediging wordt ingeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.653012-11 (P)
Uitspraak: 23 juni 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
(geboortedatum),
(adres).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam.
Als officier van justitie was aanwezig mr. C.C.S. Bordenga-Koppes.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 januari 2011 te Deventer, althans in de gemeente Deventer, aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door deze opzettelijk (krachtig) met een bierglas en/of bierfles, althans glas, in/tegen het gezicht, althans tegen/op het hoofd van die (slachtoffer) te slaan en/of te stompen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 januari 2011 te Deventer, althans in de gemeente Deventer, ter uitvoe-ring van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (slachtoffer) met een bierglas of bierfles, althans glas (krachtig) tegen/in het gezicht, althans tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 januari 2011 te Deventer, althans in de gemeente Deventer, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer)), (krachtig) met een bierglas of bier, althans glas, in/tegen het gezicht, althans tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennis¬neming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1, primair ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aan aangever, (slachtoffer) (hierna: aangever), zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft verder gevorderd verdachte te veroordelen ten aanzien van het onder 1, subsidiair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van de door hem aan de rechtbank overgelegde pleitnota, samengevat op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van wat hem onder 1, primair, subisidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het volgende.
1. Het incident, (bekennende) verklaringen
Op vrijdag 7 januari 2011, omstreeks 02:25 uur, is een melding binnengekomen bij de politie dat er een vechtpartij had plaatsgevonden in café (naam) te Deventer. Ter plaatse hebben de dienstdoende agenten aangever aangetroffen met een bloedende hoofdwond .
In een ruimte achter/bij het café hebben de agenten omstreeks 02.40 uur twee mannen aan-gehouden, onder wie verdachte . Op zijn rechterhand zagen de agenten veel net opgedroogd bloed. De druppelstrepen waren nog zichtbaar rondom de knokkels. Verdachte had een pleister op zijn rechterarm en een pleister op zijn rechterhand .
Aangever heeft aangifte gedaan van (zware) mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij met een fles zijdelings, aan de rechterzijde, met kracht op zijn hoofd is geslagen. Hij kon zien wie dat deed. Aangever heeft de dader beschreven als een man met een donkere huidskleur, die eerder op de avond als gitarist deel uitmaakte van de band, die in het café speelde. Hij heeft gezien dat deze man door de verbalisanten is aangehouden .
Verdachte komt overeen met de signalementsbeschrijving gegeven door aangever.
Op 7 en 8 januari 2011 heeft verdachte bij de politie verklaard met zijn rechterhand tegen de zijkant van het gezicht van aangever te hebben geslagen. Hij had op dat moment een bierglas in zijn hand. Het bierglas spatte stuk, als gevolg waarvan (ook) verdachte snijwonden heeft opgelopen . Verdachte heeft aangever op foto’s herkend .
Ter terechtzitting heeft verdachte dezelfde bekennende verklaring afgelegd.
2. Aard van het letsel
Aangever heeft snijwonden in zijn gezicht opgelopen. Van de snijwonden zijn foto’s als bijlagen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek gevoegd . Aangever heeft verklaard dat negen hechtingen zijn aangebracht .
Een letselrapport van GGD IJsselland is bij (aanvullend) proces-verbaal van 1 maart 2011 nagezonden . De forensisch arts heeft over het letsel het volgende geschreven:
“Op 7 januari 2011 is SO behandeld op de afdeling Spoedeisende Hulp van het Deventer ziekenhuis.
Met toestemming van SO is hiervan de medische informatie opgevraagd bij de behandelaar. De ontvangen medische informatie is verwerkt in deze verklaring.
SO is niet zelf gezien of behandeld door ondergetekende.
Aan de rechterzijde van het gelaat werden drie wonden gezien. De wonden zijn schoongemaakt. Over de grootte en diepte is door de behandelend arts geen informatie verschaft. Tevens had SO een bloedneus, waarschijnlijk ten gevolge van een gebroken neus. SO is naar een KNO-arts verwezen. Bij ondergetekende is niet bekend of SO de KNO-arts heeft geconsulteerd. (…)
Doorgaans geneest letsel aan het gelaat binnen enkele weken. Indien een gebroken neus aanwezig is dan geneest die binnen vier weken.
Wonden in het gelaat genezen doorgaans met littekenvorming. De grootte van het litteken hangt af van de grootte en diepte van de wond en het genezingsproces (al dan niet met infectie).
Over het letsel is zeer summier informatie verschaft. Dit bemoeilijkt de beantwoording van de vraag of het letsel bij de toedracht past (…).
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de foto’s, de verklaring van aangever en het letselrapport van GGD IJsselland niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat aan aangever zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Daartoe heeft de rechtbank met name meegewogen dat de rapporterend forensisch arts aangever niet zelf heeft gezien of behandeld en slechts summiere informatie over het letsel heeft ontvangen. Hij/zij heeft geen informatie ontvangen over de grootte en diepte van de (drie) wonden, terwijl – volgens het letselrapport – (de grootte van) een eventueel litteken daarvan afhankelijk is. De forensisch arts heeft daarom ook niet kunnen vaststellen of sprake is van blijvend letsel.
De rechtbank ziet derhalve onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
3. Bewezenverklaring
Omdat de rechtbank van oordeel is dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aan aangever zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, zal verdachte van het onder 1, primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder 1, subsidiair ten laste is gelegd. Daarbij heeft de rechtbank zwaar meegewogen de omstandigheid dat verdachte niet alleen in het gezicht van aangever heeft geslagen met een bierglas in zijn hand, maar bovendien – volgens zijn eigen verklaring – zo hard heeft geslagen, dat het bierglas hierdoor stuk spatte . De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het hard stukslaan van een bierglas in iemands gezicht kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is daarom van oordeel dat toen verdachte het bierglas hard in het gezicht van aangever stuksloeg, hij de aanmerkelijke kans aanvaardde dat hij zwaar lichamelijk letsel aan aangever zou kunnen toebrengen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 07 januari 2011 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (slachtoffer), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (slachtoffer) met een bierglas (krachtig) tegen/in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezene levert op:
Poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, in samenhang met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Verdachte heeft verklaard dat hij toen hij aangever met het bierglas in zijn gezicht sloeg, handelde uit zelfverdediging. De rechtbank heeft het standpunt van de verdediging zo begrepen, dat verdachte van mening is dat vanwege noodweer het ten laste en bewezen verklaarde feit niet strafbaar is en dat dit tot ontslag van rechtsvervolging zou moeten leiden.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient voldoende aannemelijk te zijn dat verdachte in een ‘noodweersituatie’ verkeerde. Om van een dergelijke situatie te kunnen spreken moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden zoals vermeld in het eerste lid van artikel 41 Sr, dat als volgt luidt: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.”
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte heeft op 7 januari 2011 verklaard dat hij voorafgaand aan het incident aan de bar zat, vlakbij de in- en uitgang van het café, samen met (Getuige 1), de eigenaresse van het café en een Molukse jongen, genaamd (getuige 2). zei tegen hem dat er een Turkse jongen was die trammelant zocht. Deze jongen kwam binnen en viel uit tegen (getuige 2). Een man (aangever) kwam toen in hun richting lopen. Hij viel ook tegen (getuige 2) uit. Verdachte heeft hem toen gezegd dat hij moest kalmeren. Direct daarna kwam de man op hem aflopen met een vreemde blik in zijn ogen. Verdachte was ervan overtuigd dat de man hem zou aanvallen. De man greep verdachte op zijn borst aan zijn T-shirt en duwde hem achteruit. Verdachte kon geen kant op. Verdachte heeft toen vanuit een reflex met zijn rechterhand met daarin het bierglas in het gezicht van de man geslagen .
Op 8 januari 2011 heeft verdachte nader verklaard dat toen er heibel ontstond, hij daar naartoe is gelopen en de man dreigend naar hem toe kwam lopen. De man pakte verdachte op een bepaald moment vast met zijn rechterhand en verdachte dacht dat de man hem zou slaan. De man kwam zeer dreigend over. Als ik niet had geslagen, dan had die man mij geslagen, aldus verdachte .
Over de aanleiding en toedracht van het incident zijn ook verklaringen afgelegd door aangever, (getuige 1) en (getuige 3) (vriend en medebandlid van verdachte, hierna: Pattimukaij). Zij hebben – voor zover relevant – het volgende verklaard.
Aangever heeft verklaard dat hij zag dat er in het café een ruzie en een handgemeen ontstond, waarbij een jong stel, een jongen en een meisje, werden belaagd. Hij wilde de ruzie sussen en sprong ertussen. Direct zag en voelde hij dat hij met een fles op zijn hoofd werd geslagen . Hij dook in elkaar en probeerde zich achterwaarts te bewegen in de richting van de uitgang van het café. Ondertussen kreeg hij van alle kanten klappen en trappen.
(getuige 1) heeft verklaard dat zij eerder op de avond al tegen (getuige 3) had gezegd dat er een groepje Turkse jongens was dat ‘niet goed voelde’. Aangever was daar ook bij. Hij had al ‘woorden gehad’ met een andere bezoeker. Rond 02.15 uur ontstond er onrust. Er kwam een Turkse jongen binnen en er ontstond een ruzie, die snel escaleerde. (getuige 1) zag bloed op de hand van verdachte, maar heeft niet gezien of hij heeft geslagen .
(getuige 3) heeft verklaard dat hij na afloop van het optreden aan de bar stond toen (getuige 1) hem vroeg om even ‘bij het groepje Turkse jongens’ te gaan kijken. Hij is naar hen toegelopen en zag de Egyptenaar (aangever) en een andere jongen heel hard tegen elkaar schreeuwen. Hij is naar de Egyptenaar toegegaan en pakte zijn arm. De Egyptenaar bloedde nog niet. Opeens gebeurde er van alles om hem heen. Hij keek om zich heen. Hij had de Egyptenaar nog vast die ondertussen ineengedoken was. Hij duwde hem in de richting van de uitgang. Buiten zag hij dat de Egyptenaar bloedde.
Toen (getuige 3) verdachte even later tegenkwam met een pleister op zijn rechterhand, vroeg hij hem wat er was gebeurd. Verdachte heeft volgens hem geantwoord dat iemand hem van achteren beukte en hij toen over de tafel heen viel. (getuige 3) heeft verklaard dat hij verdachte niet in het hoekje heeft gezien waar de problemen waren. Op de vraag: “Je hebt toch niet gevochten?” heeft verdachte volgens (getuige 3) ontkennend geantwoord en verklaard dat hij alleen maar wilde kijken wat er aan de hand was omdat er in één keer chaos was .
Ter terechtzitting heeft verdachte, aan de hand van een door hem bij de rechter-commissaris getekende situatietekening , nader verklaard dat hij met (getuige 1) en (getuige 2) aan de bar stond, dichtbij de in- en uitgang van het café. Aangever stond aan de andere kant van de in- en uitgang, bij een tafel, op een aantal meters afstand van hem. Hij weet niet waar Pattimukaij voorafgaand aan en tijdens het incident was.
Met betrekking tot de verklaringen van aangever en (getuige 3) heeft verdachte voorts ter terechtzitting verklaard dat aangever betrokken was bij een ruzie. Verdachte is naar hem toegelopen, op eigen initiatief, om de ruzie te sussen. (getuige 1) zou achter de bar zijn gebleven. Verdachte kan niet verklaren naar aanleiding waarvan zij (getuige 3) heeft gevraagd er naar toe te gaan. Verdachte benaderde aangever van de zijkant, maar heeft hem niet aangeraakt. Aangever draaide zich direct om en pakte verdachte met zijn rechterhand beet. Hij had een dreigende blik in zijn ogen. Hij maakte een slaande beweging. Verdachte voelde zich bedreigd en reageerde daarop. Hij weet niet meer precies wat er gebeurd is. Verdachte heeft niet gezien dat (getuige 3) aangever vasthad. Voor de afwijkende verklaring van (getuige 3) met betrekking tot het incident heeft verdachte geen verklaring. Hij heeft evenmin een verklaring voor het feit dat (getuige 3) verklaard heeft dat hij na afloop van het incident gezegd heeft dat hij over de tafel was gebeukt. Volgens verdachte heeft hij dat niet tegen hem gezegd.
De beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van verdachte, aangever en Pattimukaij ten aanzien van de toedracht van het incident op wezenlijke onderdelen uiteen lopen.
Door de verdediging is aangevoerd dat uitgegaan moet worden van de gang van zaken zoals die door verdachte is beschreven, omdat in de verklaring van aangever inconsistenties zitten en aangever en (getuige 3) zichzelf een vredestichtende rol hebben toegekend, anders dan verdachte, die openheid heeft gegeven en zichzelf heeft belast.
De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging niet, vanwege het volgende.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de verklaringen die verdachte zelf op 7 en 8 januari 2011 en ter terechtzitting heeft afgelegd, op voor de aanwezigheid van een noodweersituatie cruciale onderdelen niet met elkaar overeenstemmen. Verdachte heeft op 7 en 8 januari 2011 verklaard dat een Turkse jongen uitviel tegen (getuige 2), aangever toen in de richting van hem en (getuige 2) kwam lopen en ook tegen (getuige 2) uitviel. Toen verdachte heeft gezegd dat hij moest kalmeren, zou aangever op hem zijn afgelopen met een dreigende blik in zijn ogen. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat aangever betrokken was bij een ruzie aan de andere kant van de in- en uitgang van het café en dat hij naar aangever is toegelopen. Toen hij hem van de zijkant had benaderd, zou aangever zich hebben omgedraaid en verdachte beet hebben gepakt. De rechtbank ziet niet in hoe deze verklaringen verenigbaar zijn. Onduidelijk is in hoeverre aangever verdachte benaderde dan wel dat verdachte aangever heeft benaderd.
In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat wezenlijke onderdelen van de verklaringen van verdachte om van een noodweersituatie te kunnen spreken, niet worden ondersteund door overige bewijsmiddelen. Verdachte heeft verklaard dat de ogenblikkelijke wederrech¬telijke aanranding er voorts in bestond dat hij werd vastgepakt, dat aangever hem daarbij dreigend aankeek, hem achteruit duwde en een slaande beweging maakte, terwijl verdachte geen kant op kon. Aangever heeft dat niet bevestigd. (getuige 3) evenmin. Hun verklaringen bieden daar ook geen aanknopingspunten voor.
Integendeel, cruciale onderdelen van hun verklaringen acht de rechtbank niet verenigbaar. Zo heeft (getuige 3) verklaard dat hij verdachte niet heeft gezien in het hoekje waar de problemen waren. Dat verhoudt zich niet met de verklaring van verdachte, dat hij wel in dat hoekje was. Als (getuige 3) aangever bij zijn arm zou hebben vastgehad ten tijde van het incident, zoals (getuige 3) heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte en (getuige 3) elkaar niet hebben gezien. De rechtbank ziet bovendien niet in hoe aangever verdachte met één arm kan hebben vastgepakt en met de andere arm een slaande beweging kan hebben gemaakt, zoals verdachte heeft verklaard, als (getuige 3) – volgens zijn verklaring – één arm van aangever vasthad. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verklaring van (getuige 3) kennelijk leugenachtig is of aan die verklaring om een andere reden geen betekenis dient te worden toegekend, of minder betekenis dan aan de verklaring van verdachte.
Conclusie
Doordat de verklaringen van verdachte zelf op wezenlijke onderdelen niet verenigbaar zijn en wezenlijke onderdelen van de verklaring van verdachte om van een noodweersituatie te kunnen spreken, niet worden ondersteund, ziet de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte in een noodweersituatie verkeerde.
Het beroep op noodweer slaagt derhalve niet.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden en 12 dagen, met aftrek van de periode die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan
4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een werkstraf van 240 uren, voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat, als de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, bij het opleggen van een straf rekening dient te worden gehouden met het aandeel dat aangever zelf heeft gehad en met het feit dat sprake is van een beperkt recidivegevaar. De raadsman heeft in verband hiermee gepleit voor een werkstraf van een kortere duur dan de officier van justitie heeft gevorderd, de periode dat verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht daarin te verdisconteren, en om af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
hierna te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 mei 2011; en
- een (beknopt) reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 15 april 2011, opgemaakt door E. Houwers, reclasseringsmedewerker.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Verdachte heeft zich in een ruzie in een café gemengd door het hard stukslaan van een bierglas in het gezicht van aangever. Dit handelen is niet alleen ingrijpend voor aangever, maar bevordert bovendien de algemene gevoelens van onveiligheid in uitgaansgebieden. Op zich rechtvaardigt dergelijk laakbaar handelen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij ter terechtzitting heeft verklaard spijt te hebben van zijn handelen, hij niet recent soortgelijke delicten heeft gepleegd en het recidiverisico door de reclassering laag is ingeschat. Door zijn beroep als muzikant is hij veel te vinden in uitgaansgelegenheden, maar hij lijkt van de onderhavige zaak geschrokken te zijn, aldus de reclassering.
Door de reclassering is geadviseerd om een werkstraf op te leggen, waarvan een gedeelte voorwaardelijk. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is volgens de reclassering niet wenselijk, omdat verdachte net kan rondkomen van zijn inkomsten als muzikant. Hij zou dan in financiële problemen kunnen komen. Een geldboete is volgens de reclassering om dezelfde reden niet wenselijk.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank een werkstraf alsmede een gevangenisstraf aangewezen, maar zal zij bepalen dat deze slechts voorwaardelijk tenuitvoer zal worden gelegd.
De oplegging van deze straf is, behalve op de reeds genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Door aangever, tevens benadeelde partij, is een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 850,-- ingediend (€ 450,-- voor immateriële schade en € 400,-- voor materiële schade). Het slachtoffer is niet ter zitting verschenen om zijn vordering toe te lichten.
Ten aanzien van zowel de materiële als de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de vordering zonder nadere (bewijs)stukken onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat het aanhouden van de zaak teneinde de vordering nader te doen onderbouwen onevenredig belastend is voor het strafproces. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Beslag
Van verdachte zijn een broek en een vest met capuchon in beslag genomen, zoals vermeld in het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 7 januari 2011 . De rechtbank zal overeenkomstig de vordering van de officier van justitie de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende kledingstukken, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
BESLISSING
Het onder 1, primair ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1, subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hierboven is aangegeven en levert het strafbare feit op, dat hierboven is vermeld. Verdachte is daarom strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Deze gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf, te weten een werkstraf, voor de duur van 240 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht, de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
De periode, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering worden gebracht, berekend volgens de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag.
Schadevergoeding
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer) in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Beslag
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de aan hem toebehorende kleding¬stukken, zoals vermeld op het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 7 januari 2011.
Aldus gewezen door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, mrs. F. van der Maden en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Pieters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2011.