ECLI:NL:RBZLY:2011:BR5238

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
185956 / KG ZA 11-239
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.W.F. Houthoff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woningen door Gemeente Almere en Leger des Heils in kort geding

In deze zaak vorderde de Gemeente Almere, samen met het Leger des Heils, ontruiming van woningen die aan een familie in Almere ter beschikking waren gesteld in het kader van noodopvang. De noodopvang was door de Gemeente stopgezet en de woonovereenkomsten waren opgezegd. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot ontruiming ten aanzien van twee leden van de familie werd afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat er een woonovereenkomst bestond tussen hen en het Leger des Heils die door de Gemeente kon worden opgezegd. De rechtbank stelde vast dat de Gemeente de noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers had gefinancierd en dat het Leger des Heils verantwoordelijk was voor de uitvoering van de noodopvang. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de gedaagden om voorlopig in de woningen te blijven zwaarder wogen dan het belang van de Gemeente om de ontruiming door te zetten. De rechtbank concludeerde dat de opzegging van de woonovereenkomsten door de Gemeente niet rechtsgeldig was, omdat er geen rechtsgrond was voor de vordering tot ontruiming van de gedaagden. De vordering tot ontruiming werd afgewezen voor gedaagden sub 9 en 10, terwijl de vordering tot ontruiming voor de overige gedaagden werd toegewezen. De rechtbank veroordeelde de gedaagden in de proceskosten van de Gemeente Almere, maar ook de Gemeente in de proceskosten van gedaagden sub 9 en 10. Het vonnis werd uitgesproken op 17 augustus 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 185956 / KG ZA 11-239
Vonnis in kort geding van 17 augustus 2011
in de zaak van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALMERE,
gevestigd te Almere,
eiseres,
advocaat mr. E.E. van der Kamp te ‘s Gravenhage,
2. de stichting
STICHTING LEGER DES HEILS WELZIJNS EN GEZONDHEIDSZORG,
gevestigd te Almere,
eiseres,
advocaat mr. C.F.J. Heemskerk te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Almere,
2. [gedaagde 2], ook bekend als [gedaagde 2]
wonende te Almere,
3. [gedaagde 1], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarig kind [gedaagde 1a],
wonende te Almere,
4. [gedaagde 3],
wonende te Almere,
5. [gedaagde 3], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen:
a. [gedaagde 3a],
b. [gedaagde 3b],
c. [gedaagde 3c],
d. [gedaagde 3d],
allen wonende te Almere,
6. [gedaagde 4],
wonende te Almere,
7. [gedaagde 5],
wonende te Almere,
8. [gedaagde 6],
wonende te Almere,
9. [gedaagde 7],
wonende te Almere,
10. [gedaagde 8 ], ook bekend als [gedaagde 8] of [gedaagde 8]
wonende te Almere,
gedaagden,
advocaat mr. W.G. Fischer te Haarlem.
Eisers zullen hierna gezamenlijk de Gemeente Almere c.s. genoemd worden en ieder afzonderlijk de Gemeente en het Leger des Heils. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 46,
- de conclusie van antwoord van [gedaagden] c.s. van 16 juli 2011 met producties 47 tot en met 78,
- de brief van 20 juli 2011 van de Gemeente Almere c.s. met producties 79 tot en met 82,
- de brief van 21 juli 2011 van [gedaagden] c.s. met producties 83 en 84,
- de brief van 25 juli 2011 van de Gemeente Almere c.s. met producties 83 tot en met 85,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van de Gemeente Almere c.s.,
- de pleitnota van het Leger des Heils,
- de pleitnota van [gedaagden] c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagden] c.s. zijn Roma. Ze beschikken niet over officiële documenten waaruit hun herkomst en nationaliteit blijkt.
2.2. Na een verblijf van een aantal jaren in de Verenigde Staten van Amerika zijn [gedaagden] c.s. in 1998 naar Nederland gekomen. Sinds 1999 wonen [gedaagden] c.s. in Almere.
2.3. Na diverse procedures te hebben gevoerd, gericht op het verkrijgen van een verblijfsvergunning, zijn [gedaagden] c.s. in Nederland inmiddels nagenoeg uitgeprocedeerd. Gedaagden sub 1, 4, 5, 6, 7 en 9 zijn ongewenst vreemdeling verklaard. Zij verblijven onrechtmatig in Nederland.
2.4. In Almere hebben [gedaagden] c.s. noodopvang gekregen. In 1999 werd deze noodopvang door de Samen op Weg kerken geboden. Zij bestond onder andere uit het verschaffen van het gebruik van de woning aan de [adres A] te Almere aan gedaagden sub 9 en 10. Gedaagden sub 9 en 10 bewonen deze woning op grond van een mondelinge overeenkomst.
2.5. Op enig moment in 2007 verbleven in totaal 11 leden van de familie [gedaagden] in de woning aan de [adres A]. Als gevolg van overlast heeft de woningbouwvereniging gedaagden sub 9 en 10 bericht dat alleen zij de woning nog mochten bewonen. Vervolgens heeft Stichting Vluchtelingenwerk Midden-Nederland bij brief van 1 oktober 2007 de Gemeente namens de gedaagden sub 4 tot en met 8 verzocht om hen in de gemeentelijke noodopvang op te nemen.
2.6. Sinds 2001 heeft de Gemeente de financiering van noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers op zich genomen. Voor de uitvoering van deze gemeentelijke noodopvang heeft de Gemeente een samenwerkingsovereenkomst met het Leger des Heils gesloten. Het Leger des Heils is verantwoordelijk voor de uitvoering van de noodopvang die als volgt is vormgegeven. De Gemeente huurt woningen die zij aan het Leger des Heils beschikbaar stelt. Het Leger des Heils sluit vervolgens woonovereenkomsten met uitgeprocedeerde asielzoekers.
2.7. Op grond van de hiervoor onder 2.6. beschreven constructie bewonen gedaagden sub 4, 7 en 8 – na daartoe een schriftelijke woonovereenkomst met het Leger des Heils te hebben gesloten – sinds 15 november 2007 de woning aan de [adres B] te Almere. Gedaagden sub 5 en 6 wonen eveneens in deze woning. De schriftelijke woonovereenkomsten bepalen onder meer het volgende:
‘In aanmerking nemende:
(…)
c) dat genoemde cliënt onder begeleiding van de beheerder van het CWZW Flevoland, zijn volledige medewerking geeft aan het door de autoriteiten uitgezette traject, op straffe van verlies van toegang tot de opvang.
(…)
Art. 2 Doel en middel
1. Leger des Heils W&G geeft de cliënt kost en inwoning in de tijdelijke opvang voor asielzoekers voor bepaalde tijd, met inachtneming van de artikelen 8 en 9.
(…)
Art 8 Einde van de overeenkomst
1. De overeenkomst eindigt door:
a. Vertrek op eigen initiatief van de cliënt;
b. Aanzegging van onmiddellijke beëindiging vanuit de gemeente Almere;
Art. 9 Aanzegging onmiddellijke beëindiging
1. De gemeente Almere kan de overeenkomst met onmiddellijke ingang doen eindigen door een daartoe strekkende schriftelijke aanzegging, indien de bewoner van de tijdelijke opvang voor asielzoekers, naar de mening van de beheerder of diens vervanger, op ernstige wijze nalatig is in de nakoming van enige verplichting uit de overeenkomst.
2. In het geval bedoeld in het vorige lid, heeft de gemeente Almere het recht de cliënt uit de tijdelijke opvang voor asielzoekers te verwijderen of te doen verwijderen, alsmede hem/haar de verdere toegang tot de tijdelijke opvang voor asielzoekers te ontzeggen.’
2.8. Gedaagden sub 1 en 2 bewonen op grond van een mondelinge woonovereenkomst met het Leger des Heils sinds 25 februari 2008 de woning aan de [adres C] te Almere. De minderjarige [gedaagde 1a] woont eveneens in deze woning.
2.9. Bij bestuursakkoord van 25 mei 2007 tussen de Staatssecretaris van Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is besloten tot beëindiging van de noodopvang door gemeenten uiterlijk op 1 april 2010.
2.10. Bij brief van 23 december 2009 heeft de Gemeente de woonovereenkomsten met [gedaagden] c.s. opgezegd. [gedaagden] c.s. zijn gesommeerd de woningen te ontruimen. Bij brief van 26 januari 2010 heeft het Leger des Heils de woonovereenkomsten eveneens opgezegd.
2.11. Nadat [gedaagden] c.s. geen gevolg hebben gegeven aan de sommaties, heeft het Leger des Heils in kort geding ontruiming van de woningen gevorderd. Bij vonnis van 9 maart 2010 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog onder meer:
‘4.7. Het Leger des Heils heeft de hiervoor weergegeven verweren van [gedaagden] c.s. niet is weersproken. Dat leidt ertoe dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de belangen van [gedaagden] c.s. om voorlopig in de woningen te blijven zwaarder wegen dan het – gestelde – spoedeisend belang van het Leger des Heils. Het enkele feit dat de gemeente Almere de woonovereenkomsten heeft opgezegd, leidt er immers niet zonder meer toe dat het Leger des Heils de opvang onmiddellijk moet beëindigen. Het Leger des Heils heeft weliswaar aangevoerd dat zij geen geld meer ontvangt van de gemeente Almere, maar dat argument is onvoldoende ter onderbouwing van de spoedeisendheid van haar vordering, nu het Leger des Heils zelf, zonder steun van de gemeente Almere, op charitatieve gronden de opvang kan continueren. Dat klemt te meer nu – naar ter zitting namens het Leger des Heils is bevestigd – opvang tot haar doelstellingen behoort en zij financieel niet afhankelijk is van de gemeente Almere.
4.8. De voorzieningenrechter heeft in deze belangenafweging betrokken dat [gedaagden] c.s. zowel tegen de brief van de gemeente Almere van 23 december 2009 (waarin wordt meegedeeld dat de noodopvang per 19 januari 2010 zal eindigen) als tegen de beslissing van de gemeente Almere van 4 februari 2010 (om het verzoek om opvang af te wijzen) bezwaar hebben gemaakt en nog wachten op de beslissing op bezwaar. [gedaagden] c.s. hebben er dus een groot belang bij dat de beslissing van de gemeente Almere op de bezwaren wordt afgewacht voordat tot ontruiming wordt overgegaan.
4.9. De voorzieningenrechter heeft voorts in haar oordeel betrokken dat [gedaagde 7] (vzr: in deze zaak gedaagde sub 9), die reeds sinds 1999 met [gedaagde 8] (vzr: in deze zaak gedaagde sub 10) op de [adres A] woont, betwist dat met hem een woonovereenkomst is gesloten en aanvoert dat hij (en Rubinta Pavlov) de normale bescherming genieten die de wet aan huurders toekent.
Binnen het kader van dit kort geding komt derhalve niet vast te staan dat [gedaagde 7] na opzegging zonder recht of titel in de woning op de [adres A] verblijft. Dat betekent dat niet op voorhand aannemelijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat [gedaagde 7] de woning moet verlaten.’
2.12. De Minister voor Immigratie en Asiel heeft [gedaagden] c.s. bij besluit van 13 januari 2010 een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. [gedaagden] c.s. zijn opgedragen zich met ingang van 24 januari 2011 op eigen initiatief te begeven naar en te verblijven in de vrijheidsbenemende locatie (hierna: VBL) in Ter Apel, gemeente Vlagtwedde. Vanuit het VBL zal hun uitzetting uit Nederland worden gerealiseerd.
2.13. Bij besluiten van 4 februari 2010 heeft de Gemeente besluiten genomen op de bezwaren tegen het stoppen van de noodopvang en op de bezwaren tegen de afwijzingen van de verzoeken om noodopvang op grond van de WMO. De Gemeente heeft alle bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De door [gedaagden] c.s. tegen deze beschikkingen ingestelde beroepen heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad bij uitspraak van 21 april 2011 ongegrond verklaard.
2.14. Bij brieven van 23 maart 2011 heeft de Gemeente de woonovereenkomsten met alle gedaagden met ingang van 27 mei 2011 opgezegd. Deze brieven bevatten alle de volgende passage:
‘Al met al, moet de gemeente concluderen dat voortzetting van de noodopvang en de woonovereenkomst niet (meer) in overeenstemming is met de daaraan ten grondslag liggende intentie, deze geen redelijk doel meer dient en u ook overigens niet langer voldoet aan de voorwaarden waaronder de noodopvang aan u ter beschikking is gesteld. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat van Rijkswege is voorzien in de verlening van onderdak in het kader van (de voorbereiding) van uw vertrek uit Nederland. Dit leidt ertoe dat de noodopvang en daarmee de woonovereenkomst dient te worden beëindigd. Gelet op de duur van uw verblijf alhier ziet de gemeente daarbij aanleiding om een opzegtermijn van drie maanden in acht te nemen.
Gelet op het voorgaande, zegt de gemeente hierbij de noodopvang en de woonovereenkomst, krachtens de haar in die overeenkomst toegekende bevoegdheid, op (onderstr. vzr.) tegen 27 mei 2011. Uiterlijk op laatstgenoemde datum dient u de door u gebruikte woning (…) met al het uwe en de uwen te ontruimen. (…)’
2.15. Bij brieven van 27 mei 2011 heeft het Leger des Heils de opzegging van de woonovereenkomsten door de Gemeente jegens [gedaagden] c.s. bevestigd. Deze brieven bevatten allen de volgende passage:
‘Bij brief van 23 maart 2011 – welke als bijlage aan deze brief is gehecht – heeft de Gemeente aan u aangegeven dat zij de noodopvang wenst te beëindigen en derhalve heeft de Gemeente de woonovereenkomst met u per 27 mei 2011 opgezegd. (…)
Het Leger des Heils is, als gezegd, verantwoordelijk voor de feitelijk uitvoering van woonovereenkomst. De beëindiging van de noodopvang en de opzegging van de woonovereenkomst door de Gemeente, betekent voor het Leger des Heils dat zij geen verdere uitvoering meer kan geven aan de met u gesloten woonovereenkomst. Voor zover nodig, bevestigt het Leger des Heils dan ook de opzegging van de woonovereenkomst door de Gemeente. (onderstr. vzr.) Tevens merkt het Leger des Heils daarbij op dat zij – eveneens voor zover nodig en indien door u geen gevolg wordt gegeven aan de opzegging door de Gemeente – met de Gemeente om een rechterlijk oordeel zal vragen ter zake van de beëindiging van de woonovereenkomst.
Volledigheidshalve merkt het Leger des Heils op dat aan u alternatief verblijf ter beschikking staat in Ter Apel.’
2.16. [gedaagden] c.s. hebben geweigerd aan de sommatie van de Gemeente gehoor te geven.
3. Het geschil
3.1. De Gemeente Almere c.s. vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
Ia. gedaagden sub 1, 2 en 3 veroordeelt om de woonruimte staande en gelegen aan de [adres C] te Almere binnen twee weken na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met het hunne en al de hunnen, met machtiging van eisers om dit vonnis na betekening ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien gedaagden aan deze veroordeling niet voldoen;
Ib. gedaagden sub 4, 5, 6, 7 en 8 te veroordelen om de woonruimte staande en gelegen aan de [adres B] te Almere binnen twee weken na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met het hunne en al de hunnen, met machtiging van eisers om dit vonnis na betekening ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien gedaagden aan deze veroordeling niet voldoen;
Ic. gedaagden sub 9 en 10 te veroordelen om de woonruimte staande en gelegen aan het [adres A] te Almere binnen twee weken na betekening van het in dit kort geding te wijzen vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met het hunne en al de hunnen, met machtiging van eisers om dit vonnis na betekening ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm indien gedaagden aan deze veroordeling niet voldoen;
II. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen vonnis.
3.2. [gedaagden] c.s. voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Algemene verweren
4.1. [gedaagden] c.s. hebben aangevoerd dat de onderhavige zaak een door bestuursrecht beheerste verhouding betreft, die voorgelegd dient te worden aan de bestuursrechter.
Dit verweer faalt. De Gemeente Almere c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagden] c.s. jegens hen onrechtmatig handelen doordat zij zonder recht of titel verblijven in de gemeentelijke noodopvang. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter gegeven, nu het hier om een schuldvordering in de zin van artikel 112 Grondwet gaat.
4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van de Gemeente Almere c.s. volgt uit de aard van het gevorderde. De vordering strekt immers tot beëindiging van een voortdurende onrechtmatige daad. Van een stilzitten aan de zijde van de Gemeente Almere c.s. – zoals [gedaagden] c.s. stellen – is geen sprake. De voorbije periode is door de Gemeente Almere c.s. gebruikt om meer duidelijkheid in deze zaak te krijgen over punten die in de vorige kort gedingprocedure tot afwijzing van de vordering hebben geleid.
4.3. Omdat sinds het vorige kort geding de feiten en omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat een nieuwe situatie is ontstaan en daarnaast eiseres sub 1 geen partij was bij het vorige kort geding, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van misbruik van procesrecht aan de zijde van eisers door opnieuw een kort geding te entameren.
Huurovereenkomsten?
4.4. De Gemeente Almere c.s. stellen zich op het standpunt dat [gedaagden] c.s. jegens haar een onrechtmatige daad plegen. De woonovereenkomsten kwalificeren als bruikleenovereenkomsten: de woningen zijn aan [gedaagden] c.s. ter beschikking gesteld zonder dat daar een tegenprestatie tegenover staat. De Gemeente Almere c.s. hebben deze woonovereenkomsten met [gedaagden] c.s. rechtsgeldig opgezegd maar desondanks verlaten [gedaagden] c.s. de woningen niet. Nu voortzetting van bewoning schade aan de zijde van de Gemeente Almere c.s. tot gevolg heeft, handelen zij onrechtmatig jegens de Gemeente Almere c.s. en achten de Gemeente Almere c.s. zich gerechtigd de ontruiming van de woningen te vorderen.
4.5. [gedaagden] c.s. stellen dat de overeenkomsten kwalificeren als huurovereenkomsten. Dit volgt uit het feit dat de Gemeente voor hen de huur aan de woningbouwvereniging betaalt, gelijk de Gemeente veelal ook voor bijstandsgerechtigden doet, zodat wel degelijk een tegenprestatie wordt verricht. [gedaagden] c.s. stellen dat hen daarom huurbescherming toekomt en de Gemeente Almere c.s. de woonovereenkomsten niet rechtsgeldig hebben opgezegd. De gevorderde ontruiming dient te worden afgewezen.
4.6. Volgens De Gemeente Almere c.s. is de huur die de Gemeente aan de woningbouwvereniging betaalt niet aan te merken als een tegenprestatie van [gedaagden] c.s. Van huurovereenkomsten is daarom geen sprake.
4.7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer van [gedaagden] c.s. niet op gaat. De parallel die [gedaagden] c.s. trekken met bijstandsgerechtigden is onjuist, omdat de Gemeente de huur in mindering brengt op het aan de bijstandsgerechtigden uit te keren bedrag aan bijstand. [gedaagden] c.s. hebben geen aanspraak op bijstand of een andere geldelijke voorziening die de Gemeente aan hen uitkeert, zodat er ook geen sprake kan zijn van een inhouding op een aan [gedaagden] c.s. toekomende geldelijke uitkering. De betaling van de huur door de Gemeente kan dan ook niet als een prestatie van [gedaagden] c.s. worden aangemerkt. [gedaagden] c.s. verrichten derhalve geen tegenprestatie voor het woongenot, zodat de overeenkomsten niet kwalificeren als huurovereenkomsten maar als bruikleenovereenkomsten.
Opzegging woonovereenkomsten
4.8. De vraag die voor ligt is of de woonovereenkomsten met de afzonderlijke gedaagden rechtsgeldig zijn opgezegd en daardoor rechtsgevolg hebben, zodat de gevorderde ontruiming kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal deze vraag hierna per gedaagde beoordelen, waarbij een indeling is gemaakt naar gedaagden met een zelfde feitelijke situatie.
Gedaagden sub 7 en 8: [gedaagden 5 en 6]
4.9. Vast staat dat tussen het Leger des Heils en gedaagden sub 7 en 8 schriftelijke woonovereenkomsten zijn gesloten met daarin opgenomen het hiervoor onder 2.7. geciteerde en in artikel 9 vervatte derdenbeding ten behoeve van de Gemeente. Ten aanzien van gedaagden sub 7 en 8 heeft de Gemeente de woonovereenkomsten rechtsgeldig opgezegd, zodat de vordering tot ontruiming ten aanzien van hen zal worden toegewezen.
Gedaagden sub 4 en 5: [gedaagde 3] en haar vier kinderen [gedaagden 3 a, b, c en d]
4.10. Vast staat dat tussen het Leger des Heils en gedaagde sub 4 een schriftelijke woonovereenkomst is gesloten met daarin opgenomen het derdenbeding ten behoeve van de Gemeente. Ten aanzien van [gedaagde 3] heeft de Gemeente de woonovereenkomst derhalve eveneens rechtsgeldig opgezegd, zodat zij de woning dient te verlaten.
4.11. Op grond van artikel 1:12 BW – een minderjarig kind volgt de woonplaats van de verzorgende ouder – heeft de opzegging evenals de toegewezen ontruiming ook voor de kinderen tot gevolg dat zij de woning dienen te verlaten.
4.12. [gedaagden] c.s. hebben gesteld dat gedaagde sub 4 en 5 zich bij ontruiming zullen moeten voegen bij de VBL in Ter Apel. Deze locatie is volgens [gedaagden] c.s. geen geschikte locatie voor het verblijf van minderjarige kinderen. Bovendien kan men bij de VBL niet tegemoetkomen aan de individuele (scholings)behoeften van de afzonderlijke kinderen, aldus [gedaagden] c.s.
4.13. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.14. De rechtbank ’s Gravenhage heeft bij uitspraak van 14 februari 2011 in het door [gedaagden] c.s. aangetekende beroep tegen de opgelegde vrijheidsbenemende maatregel ten aanzien van gedaagden sub 4 en 5 in r.o. 2.15. overwogen dat niet is gebleken dat in de VBL onvoldoende rekening wordt gehouden met de positie van de kinderen. Daarbij overwoog de rechtbank dat nu gedaagde sub 4 ongewenst is verklaard, de Minister van Immigratie en Asiel in redelijkheid kon besluiten de vrijheidsbenemende maatregel op te leggen. Dat dit tot gevolg heeft dat de kinderen zich bij gedaagde sub 4 in de VBL dienen te voegen is volgens rechtbank ’s Gravenhage een gevolg dat voor rekening en risico komt van gedaagde sub 4.
4.15. Aangezien een kort geding zich niet leent voor een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de VBL een voor kinderen met individuele scholingsbehoeften geschikte verblijfslocatie is, volgt de voorzieningenrechter het hiervoor weergegeven oordeel van rechtbank ’s Gravenhage. De gevorderde ontruiming van gedaagde sub 5 zal worden toegewezen.
Gedaagden sub 1, 2 en 3: [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 1a]
4.16. Nu onbetwist is gesteld dat gedaagden sub 1 en 2 vanaf 25 februari 2008 noodopvang van het Leger des Heils genieten, staat vast dat zij vanaf die datum op grond van een mondelinge woonovereenkomst met het Leger des Heils de woning aan de [adres C] bewonen.
Nu deze mondelinge overeenkomst is gesloten nadat gedaagden sub 4, 7 en 8 de schriftelijke woonovereenkomsten hebben gesloten, en het Leger des Heils ter mondelinge behandeling onbetwist heeft gesteld dat de mondelinge woonovereenkomsten een gelijke inhoud als de gebruikelijke schriftelijke woonovereenkomsten hadden, moet de mondelinge woonovereenkomst tussen gedaagden sub 1 en 2 en het Leger des Heils geacht worden een derdenbeding ten behoeve van de Gemeente te bevatten.
Ten aanzien van gedaagden sub 1 en 2 geldt derhalve dat de Gemeente de woonovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, zodat de vordering tot ontruiming ten aanzien van hen zal worden toegewezen.
4.17. De Gemeente stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 1a] – de minderjarige zoon van gedaagde sub 1 – zonder recht of titel in de woning aan de [adres C] woonde, aangezien hij zich aan de noodhulp heeft onttrokken in de periode dat hij in Eindhoven bij zijn moeder woonde. Toen hij na die periode weer bij zijn vader en broer is ingetrokken verbleef [gedaagde 1a] volgens de Gemeente Almere c.s. onrechtmatig in de noodhulp. Nu tussen [gedaagde 1a] en het Leger des Heils geen woonovereenkomst bestaat, is de Gemeente Almere c.s. van mening dat zij ten aanzien van [gedaagde 1a] ook niet behoefde op te zeggen. De Gemeente Almere c.s. grondt haar ontruimingsvordering ten aanzien van [gedaagde 1a] op verblijf in de woning zonder recht of titel.
4.18. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. [gedaagde 1a] is de minderjarige zoon van gedaagde sub 1, zodat op hem artikel 1:12 BW van toepassing is. Daardoor geldt de opzegging van de woonovereenkomst met zijn vader [gedaagde 1] niet alleen voor [gedaagde 1] pro se, maar ook voor [gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [gedaagde 1a]. Hetzelfde geldt voor de ten aanzien van [gedaagde 1] toegewezen ontruiming. Het voorgaande heeft voor [gedaagde 1a] tot gevolg dat ook hij de woning dient te verlaten.
De vordering tot ontruiming van gedaagde sub 3 zal worden toegewezen.
Gedaagde sub 6: [gedaagde 4]
4.19. Vast staat dat tussen het Leger des Heils en gedaagde sub 6 een mondelinge woonovereenkomst is gesloten. Nu onbetwist is gesteld dat gedaagde sub 6 vanaf 15 november 2007 noodopvang van het Leger des Heils geniet, staat vast dat zij vanaf die datum op grond van een mondelinge woonovereenkomst de woning aan de [adres B] bewoont. Omdat deze mondelinge overeenkomst is gesloten op dezelfde dag dat gedaagden sub 4 en 5 de schriftelijke woonovereenkomst hebben gesloten, en het Leger des Heils ter mondelinge behandeling onbetwist heeft gesteld dat de mondelinge woonovereenkomsten een gelijke inhoud als de gebruikelijke schriftelijke woonovereenkomsten hadden, moet de mondelinge woonovereenkomst tussen gedaagde sub 6 en het Leger des Heils geacht worden een derdenbeding ten behoeve van de Gemeente te bevatten.
Ten aanzien van gedaagde sub 6 geldt derhalve dat de Gemeente de woonovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd, zodat de vordering tot ontruiming ten aanzien van haar zal worden toegewezen.
Gedaagden sub 9 en 10: [gedaagden 7 en 8]
4.20. Vast staat dat gedaagden sub 9 en 10 sinds 1999 de woning aan de [adres A] bewonen en dat deze woning door de Samen op Weg kerken ter beschikking is gesteld. De Gemeente Almere c.s. hebben gesteld dat gedaagden sub 9 en 10 sinds 19 oktober 2007 in de gemeentelijke noodopvang verblijven. Zij hebben een huurovereenkomst overgelegd waaruit blijkt dat de Gemeente met ingang van 19 oktober 2007 de woning aan de [adres A] van de woningbouwvereniging huurt. Ook hebben de Gemeente Almere c.s. betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat de Gemeente in ieder geval over de periode van januari 2011 tot en met juli 2011 de huur voor de woning van gedaagden sub 9 en 10 heeft betaald.
4.21. Gedaagden sub 9 en 10 hebben betwist dat zij een woonovereenkomst met het Leger des Heils hebben gesloten (zij stellen dat zij een huurovereenkomst met de woningbouwvereniging hebben). Nu gedaagden sub 9 en 10 de woning aan de [adres A] al sinds 1999 bewonen en nu vaststaat dat deze woning hen door de Samen op Weg kerken ter beschikking is gesteld, had het op de weg van het Leger des Heils gelegen nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat gedaagden sub 9 en 10 sinds 19 oktober 2007 de woning bewonen op basis van een woonovereenkomst met het Leger des Heils. Nu het Leger des Heils geen nadere feiten en omstandigheden heeft gesteld, dient er voorshands van te worden uitgegaan dat van een rechtsrelatie tussen het Leger des Heils en gedaagden sub 9 en 10 geen sprake is. De woonovereenkomst tussen partijen is dan ook niet komen vast te staan, zodat de grondslag aan de opzegging ontvalt.
4.22. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Uit niets blijkt dat in 1999 – toen gedaagden sub 9 en 10 hun intrek namen in de woning aan de [adres A] – sprake was van een derdenbeding ten behoeve van de Gemeente. Nu gedaagden sub 9 en 10 al sinds 1999 in de woning wonen had het op de weg van de Gemeente Almere c.s. gelegen nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat sindsdien in de met het Leger des Heils gesloten woonovereenkomst een derdenbeding ten behoeve van de Gemeente is opgenomen. Nu niet is gebleken dat in de woonovereenkomst met gedaagden sub 9 en 10 een derdenbeding was opgenomen, heeft de opzegging van de woonovereenkomsten door de Gemeente jegens hen geen rechtsgevolg.
4.23. De brief van het Leger des Heils van 27 mei 2011 aan gedaagden sub 9 en 10 betreft een bevestiging van de opzegging van een woonovereenkomst door de Gemeente. Zij vormt geen zelfstandige opzegging van de woonovereenkomst door het Leger des Heils. Voor zover er een woonovereenkomst tussen gedaagden sub 9 en 10 en het Leger des Heils bestaat, is zij met deze brief niet opgezegd zodat ook deze verklaring geen rechtsgevolg heeft.
4.24. Uit hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen volgt dat geen rechtsgrond bestaat voor de vordering tot ontruiming van gedaagden sub 9 en 10. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Overige verweren
4.25. [gedaagden] c.s. stellen in punt 167 van de conclusie van antwoord dat de Gemeente Almere c.s. ten onrechte geen rekening houden met de consequenties van artikel 8 EVRM, in het bijzonder het recht op ‘family life’. De vier kinderen van gedaagde sub 8 hebben de Nederlandse nationaliteit. Zij zijn ingeschreven bij hun Nederlandse vader in Lelystad. Gedaagde sub 8 heeft op dit moment omgang met haar kinderen. [gedaagden] c.s. stellen dat als gedaagde sub 8 in de VBL in Ter Apel verblijft, zij geen omgang met haar kinderen kan hebben, hetgeen een inbreuk op het recht op ‘family life’ tot gevolg heeft.
4.26. Dit verweer faalt. Ook als gedaagde sub 8 in Ter Apel verblijft kan zij omgang met haar kinderen hebben. Van een inbreuk op ‘family life’ is geen sprake.
4.27. [gedaagden] c.s. stellen in de punten 149 en volgende van de conclusie van antwoord dat sinds 2009 pogingen worden ondernomen om voor gedaagde sub 4 en haar vier kinderen reispapieren te verkrijgen voor vertrek naar de Verenigde Staten van Amerika. Blijkens productie 72 weigert de dienst ‘American Citizen Services’ echter om een ‘laissez passer’ af te geven indien vreemdelingen niet over de vereiste documenten beschikken. Ondanks het feit dat [gedaagden] c.s. naar beste kunnen meewerken aan terugkeer naar de Verenigde Staten van Amerika, blijkt dat in de praktijk onmogelijk omdat zij niet in het bezit zijn van officiële (reis)documenten. Uitzetting naar enig ander land is hierdoor ook niet mogelijk. Nu uitzetting vrijwel is uitgesloten, dient het verblijf in de VBL in Ter Apel aldus [gedaagden] c.s. niet het doel waarvoor dat verblijf is bestemd, te weten uitzetting.
4.28. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer eveneens faalt. Of [gedaagden] c.s. uitzetbaar zijn en wat dient te gebeuren als blijkt dat zij niet uitzetbaar zijn, zijn vragen die buiten het kader van deze procedure staan.
Belangenafweging
4.29. Omdat de voorzieningenrechter aannemelijk acht dat de bodemrechter tot een zelfde oordeel zal komen, komt de voorzieningenrechter aan een afweging van wederzijdse belangen niet toe.
Sterke arm
4.30. De gevorderde machtiging om de verschillende ontruimingen zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge art. 556 lid 1 en art. 557 Rv overbodig is.
Proceskosten
4.31. Gedaagden sub 1 tot en met 8 zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de Gemeente Almere c.s. worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente Almere c.s. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 90,80
- griffierecht 568,00
- salaris advocaat 904,00
Totaal EUR 1.562,80
4.32. De Gemeente Almere c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van gedaagden sub 9 en 10 worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden sub 9 en 10 worden begroot op:
- griffierecht 14,20 (2/10 deel van EUR 71,00)
- salaris advocaat 180,80 (2/10 deel van EUR 904,00)
Totaal EUR 195,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt gedaagden sub 1, 2 en 3 om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres C] Almere te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van de Gemeente Almere c.s. zijn, en de sleutels af te geven aan de Gemeente Almere c.s.,
5.2. veroordeelt gedaagden sub 4, 5, 6, 7 en 8 om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres B] Almere te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij deze zaken van de Gemeente Almere c.s. zijn, en de sleutels af te geven aan de Gemeente Almere c.s.,
5.3. veroordeelt gedaagden sub 1 tot en met 8 in de proceskosten van de Gemeente Almere c.s., tot op heden begroot op EUR 1.562,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt de Gemeente Almere c.s. in de proceskosten van gedaagden sub 9 en 10, tot op heden begroot op EUR 195,00,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.F. Houthoff en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2011.?