ECLI:NL:RBZLY:2011:BR5132

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
11 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
182571 / KG ZA 11-89
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering door COA tegen Somalië gezin met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 11 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Somalië gezinnen [A] en [B]. COA vorderde de ontruiming van de Oriëntatie- & Inburgeringslocatie (OIL) te [woonplaats], waar [A] en [B] met hun minderjarige kinderen verblijven. De rechtbank heeft de vordering van COA afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat [A] en [B] de aangeboden woonruimte terecht hadden geweigerd. De rechtbank oordeelde dat COA niet zorgvuldig had gehandeld in de procedure rondom de woningweigering, met name omdat [B] niet was betrokken bij de gesprekken over de aangeboden woning en er geen tolk aanwezig was bij de gesprekken met [A].

De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] en [B] recht hebben op de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De voorzieningenrechter heeft COA veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [A] en [B] zijn begroot op EUR 904,00 voor de conventie en EUR 452,00 voor de reconventie. De beslissing houdt in dat COA de per 1 maart 2011 beëindigde verstrekkingen aan [B] met terugwerkende kracht moet hervatten.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in procedures die asielzoekers aangaan, vooral wanneer het gaat om de rechten van minderjarige kinderen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de onzorgvuldigheid van COA in deze zaak niet kan worden genegeerd, wat heeft geleid tot de afwijzing van de ontruimingsvordering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: 182571 / KG ZA 11-89
Vonnis in kort geding van 11 april 2011
in de zaak van
de rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.L. de Leeuwe te Den Haag,
tegen
1. [A],
2. [B],
wonende althans verblijvende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. H.M. Pot te Amsterdam.
Partijen zullen hierna COA, [A] en [B] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 maart 2011
- de brief van 21 maart 2011 met producties van COA
- de mondelinge behandeling van 28 maart 2011
- de pleitnota van COA
- de pleitnota van [A] en [B] met producties en tevens houdende een eis
in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten in conventie en in reconventie
[A] en [B] zijn afkomstig uit Somalië. Laatstelijk is bij beschikking van 5 augustus 2009 aan [B] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd toegekend, te weten tot 18 maart 2014. Bij beschikking van 24 augustus 2010 is aan [A] een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd toegekend met een geldigheidsduur tot 30 juli 2015.
[A] en [B] hebben acht minderjarige kinderen, waarvan bij beschikking van 24 augustus 2010 aan [kind van A en B] ook een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is toegekend, geldig tot 30 juli 2015. De geboorte van het elfde gezinslid wordt verwacht eind april/begin mei 2011.
[A] en [B] verblijven met hun minderjarige kinderen thans in de Oriëntatie- & Inburgeringslocatie (OIL) te [woonplaats].
Op [A] en [B] is van toepassing de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005), zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2005, nr. 24.
De Rva 2005 heeft betrekking op asielzoekers die niet beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van hun bestaan te voorzien. Op grond van art. 3 Rva 2005 draagt COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat aan hen opvang wordt geboden in een opvangcentrum.
De opvang in het centrum omvat een aantal verstrekkingen waaronder onderdak, een wekelijkse financiële toelage, recreatieve en educatieve activiteiten en een ziektekostenverzekering (art. 9 Rva 2005).
Op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 eindigt voormeld recht op opvang, indien het een asielzoeker betreft aan wie een verblijfsvergunning is verleend: op de dag waarop naar het oordeel van COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
Bij brief van 5 januari 2011 heeft COA [A] de door bemiddeling van COA gevonden woonruimte op het adres [adres 1] in [woonplaats 1] aangeboden. Voorts is aan [A] meegedeeld dat, indien de woonruimte zonder gegronde redenen wordt geweigerd, de onder 2.6 bedoelde verstrekkingen worden beëindigd.
Bij brief van 19 januari 2011 is [A] uitgenodigd voor een eerste woningweigeringsgesprek op 21 januari 2011.
[A] heeft op 21 januari 2011 voormelde woonruimte geweigerd te accepteren. In het door COA opgestelde gespreksverslag wordt als redenen van de weigering onder meer vermeld:
"• De woning die ons aangeboden is te klein voor onze familie/gezin
• Wij zijn een gezin van 10 personen en het elfde gezinslid is op komst
• De woning heeft slechts 3 slaapkamer waardoor er, ook volgens de Nederlandse
maatstaven, te veel kinderen per slaapkamer moeten worden geplaatst."
Nadat [A] bij brief van 26 januari 2011 door COA is uitgenodigd voor een tweede gesprek over de woningweigering, heeft zij op 1 februari 2011 in haar weigering volhard.
Bij brief van 23 februari 2011 heeft de advocaat van COA [A] gesommeerd het AZC te Dronten binnen drie dagen te ontruimen. Aan deze sommatie is geen gehoor gegeven.
Met ingang van 1 maart 2011 zijn de onder 2.6 bedoelde voorzieningen verstrekt aan [B] door COA beëindigd.
In de fax van 11 maart 2011 van Vluchtelingenwerk Midden Nederland wordt gesproken over een aanbod van de woning [adres 2] te [woonplaats 2] aan [A] en [B]. Volgens de fax zal deze woning door de huidige bewoners op 8 april 2011 leeg worden opgeleverd.
Het geschil in conventie
COA vordert - samengevat - veroordeling van [A] en [B] om de OIL op het adres [adres] te [woonplaats] binnen drie dagen te ontruimen.
Ter zitting heeft COA toegezegd dat zij 'uiteraard' rekening houdt met de omstandigheid van het vergevorderde stadium van de zwangerschap van [A], en dat COA, bij een toewijzend vonnis, niet eerder dan zes weken na de dag van de bevalling tot ontruiming zal overgaan.
[A] en [B] voeren verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Het geschil in reconventie
[A] en [B] vorderen - samengevat - met terugwerkende kracht opheffing van de door COA getroffen maatregel om per 1 maart 2011 het inkomen van [B] te beëindigen, met bepaling dat het inkomen aan [B] weer per 1 maart 2011 wordt uitgekeerd.
COA voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling in conventie
COA heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van het gevorderde. Het verweer van [A] en [B] dat een spoedeisend belang ontbreekt omdat zij reeds elders passende woonruimte aangeboden hebben gekregen (zie r.o. 2.14) en deze hebben geaccepteerd kan niet worden gevolgd. [A] en [B] hebben nog geen huurovereenkomst getekend en COA heeft onweersproken naar voren gebracht dat in de praktijk geldt dat ook een getekende huurovereenkomst nog niet betekent dat er op vertrouwd kan worden dat er daadwerkelijk ontruimd wordt.
COA heeft gesteld dat op grond van de van toepassing zijnde regelgeving en de door haar gevolgde procedure de vordering kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter volgt COA niet in haar standpunt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Anders dan ter zitting aanvankelijk door COA is meegedeeld is [B] niet gesommeerd de woning te verlaten. Er kan zelfs niet van uit worden gegaan dat [B] is uitgenodigd om zijn bezwaren tegen een mogelijke woningweigering naar voren te brengen. De uitnodigingen van 19 januari 2011 en 26 januari 2011 voor een gesprek woningweigering zijn alleen aan [A] verzonden. Uit de gespreksverslagen blijkt evenmin dat [B] bij de gesprekken aanwezig was.
Kennelijk is gaandeweg de procedure die geleid heeft tot onderhavige ontruimingsprocedure [B] buiten beeld geraakt. Dit ondanks de omstandigheid dat de (eerste?) brief van COA van 26 augustus 2010 over de gevolgen van een toekenning verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd nog wel aan [B] is gericht. Opmerkelijk is overigens dat deze brief uitsluitend aan [B] is gericht en dat niet is gesteld of gebleken dat een soortgelijke brief ook aan [A] is gezonden.
De door COA ter zitting aangevoerde omstandigheid dat in een brief van 5 januari 2011 van COA aan [A] wordt meegedeeld dat de aangeboden woonruimte te [woonplaats 1] ook voor [B] als passend wordt beschouwd, brengt nog niet met zich dat COA thans jegens [B] voldoende recht heeft op een toewijzende beslissing in kort geding. Zoals hiervoor onder r.o. 5.3 al is vermeld is [B] immers niet bevraagd over de door COA aangeboden woonruimte, zodat jegens hem de passendheid van de aangeboden woonruimte te [woonplaats 1] niet is getoetst.
Voor wat betreft de vordering ingesteld tegen [A] geldt het volgende.
Namens [A] is ter zitting gesteld dat bij de gesprekken op 21 januari 2011 en 1 februari 2011 geen tolk aanwezig was en dat dit wel had gemoeten omdat [A] de Nederlandse taal niet spreekt. Zijdens COA is meegedeeld dat er wel een tolk bij aanwezig had moeten zijn en dat de noodzaak daarvan "evident" is.
Hoewel in de brieven van 19 januari 2011 en 26 januari 2011 wordt aangekondigd dat bij voormelde gesprekken een tolk aanwezig zou zijn en dat er gespreksverslagen zijn opgemaakt waarin de ter zitting van dit kort geding door [A] en [B] naar voren gebrachte bezwaren tegen de woning ook zijn vermeld, gaat de raadsman van COA er kennelijk met [A] onverkort van uit dat er geen tolk aanwezig was en dat dit wel had gemoeten.
Onder deze tussen partijen niet ter discussie staande omstandigheid komt ook de vordering ingesteld tegen [A] niet voor toewijzing in aanmerking. De procedure om vast te stellen of [A] en [B] de aangeboden woning terecht hebben kunnen weigeren is immers ook tegenover [A] niet zorgvuldig geweest en een omstandigheid op grond waarvan voorbij kan worden gegaan aan deze onzorgvuldigheid, is door COA niet naar voren gebracht.
Slotsom is dat de vordering van COA niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Vanwege de omstandigheid dat [A] en [B] uitsluitend recht hebben op de uit hoofde van de Rva 2005 verstrekte toelagen, kunnen zij worden beschouwd als rechtzoekende in het kader van de Wet op de rechtsbijstand. Als zodanig zou zij in aanmerking zijn gekomen voor een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand en, in deze procedure, voor een in debet gesteld vastrecht. Het ligt dan ook niet in de rede dat haar door de griffier vastrecht in rekening wordt gebracht. De proceskosten aan de zijde van [A] en [B] worden begroot op:
- salaris advocaat EUR 904,00
Totaal EUR. 904,00
De beoordeling in reconventie
[A] en [B] hebben ter onderbouwing van de vordering gesteld dat op grond van de voor [A] en [B] geldende omstandigheden stopzetting van het inkomen van [B] 'onrechtmatig, zo niet onredelijk moet worden geacht'.
Ter zitting heeft COA aangegeven dat op grond van de niet terechte woningweigering door [A] en [B] (enkele van) de onder 2.6 bedoelde en aan [B] toegekende voorzieningen per 1 maart 2011 rechtsgeldig zijn beëindigd. Volgens COA heeft zij zich bovendien coulant opgesteld, omdat de verstrekkingen niet alleen al per 1 februari 2011 hadden mogen worden beëindigd, maar ook de verstrekkingen toegekend aan [A] konden worden beëindigd, hetgeen niet is gebeurd.
De voorzieningenrechter volgt COA niet in haar verweer. Zoals in conventie al is gebleken, is [B] niet betrokken geweest bij de vaststelling van de weigeringsgronden van de door COA aangeboden woning. Voorts dient er van uit te worden gegaan dat jegens [A] onzorgvuldig is gehandeld doordat bij de 'woningweigeringsgesprekken' van 21 januari 2011 en 1 februari 2011 geen tolk aanwezig was. Dit betekent dat niet van de juistheid van de door COA gestelde grond waarop de verstrekkingen jegens [B] mochten worden beëindigd kan worden uitgegaan.
Slotsom is dat de vordering van [A] en [B] in na te melden zin kan worden toegewezen.
COA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] en [B] worden (in totaal) begroot op:
- salaris advocaat EUR 452,00 (factor 0,5 × tarief EUR 904,00)
Totaal EUR 452,00
De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
wijst de vorderingen af,
veroordeelt COA in de proceskosten, aan de zijde van [A] en [B] tot op heden begroot op EUR 904,00,
in reconventie
veroordeelt COA de per 1 maart 2011 beëindigde verstrekkingen als bedoeld onder r.o. 2.6 aan [B] met terugwerkende kracht te hervatten,
veroordeelt COA in de proceskosten, aan de zijde van [A] en [B] tot op heden begroot op EUR 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. The-Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2011.