ECLI:NL:RBZLY:2011:BR5079

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
16 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07. 976410-07
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensensmokkel met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 16 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1973 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. Doornbos. Tijdens de zitting op 2 augustus 2011 was de verdachte niet aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een redelijke termijn is overschreden in de procedure, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman over misbruik van procesrecht en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het helpen van Nigeriaanse meisjes bij hun illegale doorreis naar andere landen, waarbij hij hen misleidde met valse papieren en hen in gevaarlijke situaties bracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als bewijs toegelaten, maar heeft de verklaringen van een ander slachtoffer uitgesloten vanwege de onvolledigheid van het gesprek. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij rekening is gehouden met de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07. 976410-07
Uitspraak: 16 augustus 2011
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte D],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft na diverse schorsingen en hervattingen – laatstelijk – plaatsgevonden op 2 augustus 2011. De verdachte is 2 augustus 2011 niet verschenen.
De verdachte is bijgestaan door zijn (uitdrukkelijk tot zijn verdediging gemachtigde) raadsman, mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen.
De officier van justitie, mr. G.R.C. Veurink, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte ter zake het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest conform artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging, zoals deze luidt na toewijzing vordering nadere omschrijving tenlastelegging)
ONTVANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE
Redelijke termijn
Namens verdachte is door de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op grond van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De rechtbank heeft bij tussenvonnis d.d. 29 oktober 2010 hieromtrent het navolgende overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat de termijn van afwikkeling in het onderhavige geval - 3 jaar en 6 maanden - weliswaar onwenselijk lang is geweest doch gelet op de aard en omvang van het onderzoek alsmede de belangen die ermee zijn gemoeid, niet dermate lang is dat dit tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden. De rechtbank zal evenwel met de tijdsduur rekening houden bij de bepaling van de hoogte van de mogelijk op te leggen straf.
De rechtbank heeft op 20 juli 2011 van de raadsman vernomen dat hij het verweer handhaaft. Primair heeft de raadsman niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie gevorderd. Subsidiair heeft de raadsman een aanzienlijke matiging van de eventueel op te leggen straf geëist.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is zich bewust van de omstandigheid dat sinds 29 oktober 2010 meer dan 9 maanden zijn verstreken. De rechtbank heeft op 29 oktober 2010 het onderzoek ter terechtzitting heropend en opdracht gegeven om de gespreksverslagen tussen de ervaringsdeskundige en de vermeende slachtoffers uit te werken. De rechtbank is hiertoe overgegaan teneinde zich een goed beeld te kunnen vormen van eventuele sturing en zo ja, de mate waarin die sturing zou hebben plaatsgevonden alsmede in hoeverre de latere aangiften daardoor zouden kunnen zijn beïnvloed.
De rechtbank overweegt vervolgens dat hiermee niet alleen het belang van de rechtbank doch ook het belang van verdachte is gediend.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde is gelet op deze belangen.
De rechtbank verwerpt derhalve het primaire verweer van de raadsman.
De rechtbank zal evenwel met de tijdsduur rekening houden bij de bepaling van de hoogte van de mogelijk op te leggen straf.
Misbruik van procesrecht
Namens verdachte is door de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op grond van de omstandigheid dat het strafprocesrecht ernstig is misbruikt en derhalve de belangen van verdachte ernstig zijn geschaad. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte tweemaal voor hetzelfde feitencomplex een periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Immers, verdachte is op 4 april 2007 aangehouden ter zake mensensmokkel en in voorlopige hechtenis genomen en in vrijheid gesteld op 22 mei 2007. Op 20 december 2007 is verdachte wederom aangehouden ter zake mensenhandel subsidiair mensensmokkel met betrekking tot dezelfde personen en dezelfde feitelijkheden. Verder zijn er door het openbaar ministerie geen nova aangevoerd op grond waarvan verdachte opnieuw kon worden aangehouden en in verzekering worden gesteld.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis d.d. 29 oktober 2010 hieromtrent het navolgende overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en overweegt daarbij als volgt. De door de raadsman gestelde schending van behoorlijk procesrecht kan enkel tijdens het voorbereidend onderzoek aan de orde worden gesteld. Dit is ook daadwerkelijk geschied bij de beoordeling van het bevel gevangenhouding door de raadkamer, tegen welke beslissing hoger beroep is ingesteld. Het Gerechtshof heeft bij beslissing van 26 maart 2008 geoordeeld dat er nieuwe ernstige bezwaren tegen verdachte aanwezig waren, op grond waarvan verdachte opnieuw in voorlopige hechtenis kon worden genomen. Het systeem van de wet laat niet toe dat de rechtbank in dit stadium van de procedure opnieuw over de gestelde schending kan oordelen. Indien die mogelijkheid wel aanwezig zou zijn geweest, zou dit een verkapt hoger beroep van een beslissing van het Gerechtshof betekenen, in welke mogelijkheid de wet niet voorziet.
Op 20 juli 2011 heeft de raadsman aanvullend aangevoerd dat naar zijn oordeel de toetsing van de ernstige bezwaren wel bij de rechtbank ligt.
De rechtbank is van oordeel dat de raadsman geen nadere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die leiden tot een andersluidend oordeel dan reeds voorheen door de rechtbank is gegeven.
De rechtbank verwerpt het verweer.
BEWIJS
De raadsman heeft aanvullend verklaard dat het verbatim uitgewerkte verslag melding maakt van de naam [slachtoffer 17] in plaats van [naam slachtoffer 17]. De raadsman heeft voorts aangegeven dat de stelling dat [slachtoffer 17] dezelfde persoon is als [naam slachtoffer 17], door geen enkel bewijsmiddel wordt gestaafd.
De raadsman heeft voorts uitsluiting bepleit van de verklaring van [naam slachtoffer 17] van het bewijs nu die verklaring, naar mening van de raadsman, de toets der betrouwbaarheid niet kan doorstaan. Voorts heeft de raadsman bepleit dat het verbatim uitgewerkte verslag van het gesprek tussen [slachtoffer 1] en de ervaringsdeskundige zo kort is geweest i.v.m. een opnamestoring dat de rechtbank geen oordeel kan geven over een nader door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring nu niet bezien kan worden of ongeoorloofde sturing en/of druk vooraf heeft plaatsgevonden.
De raadsman verzoekt derhalve verdachte van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken.
Verbatim uitgewerkt gespreksverslag tussen de ervaringsdeskundige en [slachtoffer 17]
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het gesprek tussen [naam slachtoffer 17] en de ervaringsdeskundige op dezelfde dag heeft plaatsgevonden als het gesprek tussen de ervaringsdeskundige en [slachtoffer 17]. Dit mede in onderlinge samenhang bezien met de inhoud en lengte van het gesprek alsmede het feit dat beide vrouwen dezelfde achternaam hebben kan met de persoon “[slachtoffer 17]” naar het oordeel van de rechtbank, niemand anders worden bedoeld dan [naam slachtoffer 17]. De rechtbank gaat er van uit dat de benaming “[slachtoffer 17]” berust op een kennelijke verschrijving.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Op 29 oktober 2010 heeft de rechtbank tussenvonnis gewezen en het onderzoek ter terechtzitting heropend. De rechtbank achtte het onderzoek onvolledig en heeft de rechter-commissaris opdracht gegeven het gespreksverslag tussen de ervaringsdeskundige en het vermeende slachtoffer [naam slachtoffer 17] uit te laten werken teneinde te kunnen vaststellen of er sprake is geweest van ongeoorloofde druk en sturing tijdens het voornoemde gesprek.
De rechtbank is, na bestudering van het verbatim uitgewerkte gesprek met de ervaringsdeskundige en de verklaringen van [naam slachtoffer 17] zoals zij door haar later zijn afgelegd, van oordeel dat voornoemde verklaringen niet getuigen van een onevenredig zware sturing door de ervaringsdeskundige waardoor [naam slachtoffer 17] in haar verklaren zodanig zou zijn beïnvloed dat getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van die verklaringen.
De rechtbank acht de verklaringen derhalve toelaatbaar voor het bewijs en verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
De verklaringen van [slachtoffer 1]
De rechtbank, is met de raadsman van oordeel, dat het uitgewerkte gesprek tussen de ervaringsdeskundige en het vermeende slachtoffer [slachtoffer 1], te kort is om een goed oordeel te kunnen geven over de vraag of dit gesprek van invloed is geweest op de na dit gesprek afgelegde verklaringen van [slachtoffer 1] bij de politie. De rechtbank zal derhalve de verklaringen van [slachtoffer 1], afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris na het gesprek met de ervaringsdeskundige, uitsluiten van het bewijs.
De verdachte dient van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 4 april 2007, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, één of meer anderen, te weten [slachtoffer 17] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 9] (allen) van Nigeriaanse afkomst
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, middelen heeft verschaft terwijl hij verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft verdachte toen aldaar al dan niet in vereniging met verdachtes mededader(s)
- die personen of één of meer van hen, die (onder voogdij van de Stichting NIDOS) in een opvangtehuis voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (asielzoekers) in Zuidlaren was/waren gehuisvest, vanuit dat opvangtehuis naar Groningen doen of laten reizen,
- die persoon/personen, nadat ze op het station van de Nederlandse Spoorwegen te Groningen was/waren aangekomen, aldaar opgevangen en/of voorzien van door verdachte en/of verdachtes mededader(s) betaalde treinkaartje(s) met bestemming Schiphol of Amsterdam, in elk geval enige bestemming in Nederland teneinde die persoon/personen (vervolgens) naar België en/of Frankrijk en/of Italië, in elk geval naar een andere lidstaat van de Europese Unie te vervoeren en/of te brengen en/of is (vervolgens) met die persoon/personen in een (gereedstaande) trein (richting Randstad) gestapt en die persoon/personen zodoende heeft begeleid en/of
- die persoon/personen willen voorzien van een Nigeriaans paspoort en/of een Spaanse verblijfsvergunning en/of
- op één of andere wijze de financiële kant van de doorreis door en/of doorreis door Nederland van bovengenoemde persoon/personen (mede) geregeld en/of (mede) georganiseerd en/of daarover afspraken gemaakt en/of
(aldus) de doorreis door Nederland van genoemde persoon/personen (mede) georganiseerd en/of (mede) gecoördineerd en /of (mede) gefaciliteerd.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, strafbaar gesteld bij artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Mensensmokkel valt in de categorie strafbare feiten die ernstig inbreuk maken op de rechtsorde en die in de samenleving gevoelens van onrust veroorzaken. Mensensmokkel doorkruist niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in Nederland en illegale binnenkomst en doorreis naar andere landen van de Europese Unie, maar draagt daarmee ook bij aan het in stand houden van een illegaal circuit, waardoor het maatschappelijk verkeer wordt of kan worden gefrustreerd en gecorrumpeerd. Voorts betreft de onderhandse mensenhandel jonge vrouwen, die bij uitstek een kwetsbare groep vormen, waarbij algemeen bekend mag worden verondersteld, dat de kans op uitbuiting in enigerlei vorm groot is.
Verdachte heeft jonge Nigeriaanse meisjes, die onder slechte omstandigheden leefden in hun land van herkomst en op een betere toekomst hoopten, misleid en getracht hen met behulp van valse papieren via Nederland naar andere bestemmingen te vervoeren terwijl hij wist dat de meisjes aldaar in de prostitutie te werk zouden worden gesteld.
Door aldus te handelen heeft verdachte op ernstige wijze misbruik gemaakt van deze meisjes door hen als handelswaar te behandelen teneinde daar zelf, alsmede anderen, financieel voordeel van te trekken.
Op grond hiervan acht de rechtbank een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zonder meer gerechtvaardigd.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat tussen de inverzekeringstelling van verdachte d.d. 29 februari 2008 en de laatste zittingsdatum 2 augustus 2011 bijna 3 jaren en 6 maanden zijn verstreken.
BESLISSING
Ten aanzien van de tenlastelegging
Het primair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 augustus 2011.
Mr. F. van der Maden voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.