ECLI:NL:RBZLY:2011:BR4953

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/630167-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en bewezenverklaring van teelt van hennep met oplegging van taakstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen en het telen van hennep, heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 28 juni 2011 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juni 2009 een aanzienlijk bedrag aan contante stortingen had gedaan, waarvan het Openbaar Ministerie stelde dat deze afkomstig waren uit criminele activiteiten, waaronder de handel in softdrugs. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet overtuigend kon worden bewezen dat hij de herkomst van het geld had willen verbergen, en sprak hem daarom vrij van het eerste ten laste gelegde feit.

Ten aanzien van het tweede feit, de teelt van hennep, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een groot aantal hennepplanten had gekweekt. De verdachte had dit feit bekend en de rechtbank achtte de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van bevindingen, voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte werd als strafbaar beschouwd, maar de rechtbank hield ook rekening met zijn persoonlijke omstandigheden en de lange tijd die was verstreken tussen het feit en de uitspraak.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 50 uren, met de mogelijkheid dat deze zou worden omgezet in hechtenis als de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, zou in mindering worden gebracht op de taakstraf. De uitspraak benadrukt de ernst van de productie en handel in softdrugs en de impact daarvan op de volksgezondheid en de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.630167-09 (P)
Uitspraak: 28 juni 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
(geboortedatum),
(adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2011 en op 14 juni 2011.
De verdachte en diens raadsvrouw mr. E.P. Vroegh, advocaat te Haarlem, zijn op 17 mei 2011 niet verschenen.
De verdachte is op 14 juni 2011 wel verschenen en werd bijgestaan door mr. E.P. Vroegh, advocaat te Haarlem.
Als officier van justitie was aanwezig mr. A.E. Postma.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juni 2009 in de gemeente Kampen, althans in Nederland, (telkens) van een of meer geldbedragen (tot een totaal van EUR 107.153,34), bestaande uit:
- contante storting(en) van een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 51.860,- op bank- en/of girorekening t.n.v. (naam 1) (rekeningnummer ) (bijlage 3 rapport d.d. 15-01-2010 en/of bijlagen 196 tot en met 207)
- contante storting(en) van een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 35.000,00 in de kas van (naam 2) (bijlagen 194 en 195), en/of
- contante betaling(en) van een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 14.938,00 betreffende een en/of meer facturen (208 tot en met 215), en/of
- contante betaling(en) van een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 14.500,00 betreffende de kosten van levensonderhoud, althans enig(e) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp of die voorwerpen was/waren, terwijl hij wisten/wist dat bovengenoemde geldbedrag(en) -onmiddelijk of middellijk- afkomstig waren/was uit de handel in (soft)drugs en/of fiscale strafbare feiten, althans uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2009 in de gemeente Kampen opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan (adres)) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 92, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging enkele kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft bekend dat hij heeft zwartgewerkt en inkomsten uit zijn hennepkwekerij heeft verworven en wellicht ook voldoet aan een aantal typologieën waar de verdenking van witwassen op is gebaseerd, maar dat bij verdachte juist geen sprake is geweest van het verhullen van de aard of de herkomst van het goed. Verdachte wist niet dat geld op een rekening storten waar geen belastingafdracht voor heeft plaatsgevonden wordt beschouwd als witwassen.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat gelet op de bekennende verklaring van verdachte het onder 1 ten laste gelegde weliswaar kan worden bewezen, maar dat een bewezenverklaring van de in de tenlastelegging genoemde feitelijke bedragen erg moeilijk wordt.
Tot slot heeft de raadsvrouw betoogd dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu verdachte dit feit ook heeft bekend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan verdachte het witwassen is ten laste gelegd, zoals genoemd in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De wetgever heeft in de delictsomschrijving van artikel 420bis eerste lid van het Wetboek van Strafrecht nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de strafbaarstelling van
a) gedragingen die erop gericht zijn de criminele herkomst van voorwerpen – kort gezegd – te verbergen en
b) het hebben van feitelijke zeggenschap ten aanzien van een voorwerp van criminele herkomst.
Aan verdachte is ten laste gelegd de onder a genoemde variant. Bij de beoordeling of voor de aldus ten laste gelegde variant een bewezenverklaring kan volgen, dient onderzocht te worden of en in hoeverre in dit geval gezegd kan worden dat het handelen van verdachte tot doel had én geschikt was om de werkelijke aard, herkomst van de/het betreffende voorwerp(en) te verbergen of te verhullen.
Veelal is bij een enkele handeling nog niet van een dergelijke doelgerichtheid sprake. Uit alle stappen tezamen moet duidelijk worden of en in hoeverre er (zonder redelijke economische grond) met geld is geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken.
De rechtbank is gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en gelet op de eigen verklaring van verdachte van oordeel dat uit de door verdachte verrichte feitelijke handelingen - te weten het storten van contant geld op zijn rekening-courant of in de kas van zijn (naam 2) of het contant betalen van facturen - niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat sprake is geweest van transacties die in hun opeenvolging dermate ondoorzichtig waren, laat staan dat zij door verdachte als zodanig waren opgezet, dat deze tot doel hadden en geschikt waren het spoor van het contante geld van het zwart werken en uit de hennepkwekerij aan de waarneming te ontrekken.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit geval niet overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte met zijn handelingen het vooropgezette doel heeft gehad de aard of de herkomst van de/het betreffende voorwerp(en) - het contante geld - te verbergen dan wel te verhullen.
Vorenstaande leidt ten aanzien van het onder 1 genoemde feit zoals het is ten laste gelegd tot de slotsom dat de rechtbank verdachte daarvan dient vrij te spreken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• Het proces-verbaal van bevindingen ;
• Het proces-verbaal Cannabis-test ;
• De bekennende verklaring van verdachte ;
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 juni 2011.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
2.
hij omstreeks 13 juli 2009 in de gemeente Kampen opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan (adres)) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 92 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Van het onder 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte bijna 2 jaar lang heeft moeten wachten op de behandeling van deze strafzaak en in de tussenliggende periode zijn leven op eigen kracht weer goed op de rails heeft gezet.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank met voornoemde feiten rekening te houden en aan verdachte een forse werkstraf met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat verdachte in ieder geval zijn huidige baan kan behouden.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij een hennepkwekerij heeft gehad. Het is algemeen bekend dat softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van (soft)drugs. De productie van en handel in deze verdovende middelen vormt aldus een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS uitgaan van een geldboete van € 1000,-- bij een hennepkwekerij van 5 tot 100 hennepplanten, uitgaande van een met zekere professionaliteit kweken van hennepplanten in ruimtes zoals een (woon)huis met als kennelijk doel de verkoop van de geoogste planten.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf. De rechtbank heeft vervolgens bij voornoemd uitgangspunt het gegeven dat sprake is van recidive als strafverzwarende omstandigheid meegenomen en als strafmatigende omstandigheid laten meewegen dat sprake is van een relatief groot tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting.
De rechtbank acht gelet op de financiële situatie van verdachte termen aanwezig een werkstraf op te leggen in plaats van een geldboete en acht gelet op het hiervoor overwogene een werkstraf voor de duur van 50 uren passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 mei 2011.
De oplegging van deze straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 50 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 25 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Aldus gewezen door mr. M.A. Wijnands – Veninga, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en A.P.M. Esmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2011.