ECLI:NL:RBZLY:2011:BR4774

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/651044-11
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd bijgestaan door mr. C. Maat, terwijl mr. J.P. Scheffer als officier van justitie optrad. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 7 juni 2011. De verdachte werd verweten in de periode van 6 december 2010 tot en met 21 maart 2011 in Steenwijk, samen met anderen, hennepplanten te hebben geteeld en elektriciteit te hebben gestolen. Tijdens een politie-inval op 21 maart 2011 werd een hennepkwekerij aangetroffen met 554 hennepplanten en 2956 stekjes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen redelijke verklaring kon geven voor zijn aanwezigheid in de schuur waar de kwekerij was gevestigd. De rechtbank achtte het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat dit niet bewezen kon worden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de aard en ernst van het bewezen feit een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk maakten, maar matigde de straf omdat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank gelastte ook de teruggave van de inbeslaggenomen mobiele telefoon aan de verdachte en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07/651044-11 (P)
Uitspraak: 21 juni 2011
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
(geboortedatum)
(adres)
thans verblijvende in (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2011. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. Maat, advocaat te Amsterdam.
Als officier van justitie was aanwezig mr. J.P. Scheffer.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van de periode van 6 december 2010 tot en met
21 maart 2011 te (adres) (Steenwijk), gemeente Steenwijkerland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad (in een pand aan (adres)) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer
3510, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2. hij in of omstreeks de periode 6 december 2010 tot en met 21 maart 2011 te (adres) (Steenwijk), gemeente Steenwijkerland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan (slachtoffer)., in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tot vrijspraak geconcludeerd van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
De verdachte dient van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Bij het binnentreden van de houten schuur, gelegen achter de woning aan (adres), te De Pol, gemeente Steenwijkerland, door de politie op 21 maart 2011 is een op dat moment in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen en is tevens de aanwezigheid van onder meer verdachte en (medeverdachte 1) vastgesteld.
In totaal zijn 554 hennepplanten en 2956 stekjes van de hennepplant in voornoemde schuur aangetroffen.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank ter terechtzitting geen redelijke verklaring kunnen of willen geven voor zijn aanwezigheid in voornoemde schuur. De rechtbank acht de door verdachte (medeverdachte 1) gegeven verklaring voor de aanwezigheid in de hennepkwekerij, kort samengevat inhoudende dat zij in opdracht van (naam) reparatiewerkzaamheden aan het dak wilden gaan verrichten en dat zij daartoe noodzakelijke gereedschappen en materialen wilden gaan kopen bij een nabijgelegen bouwmarkt, ongeloofwaardig.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte en/of (medeverdachte 1) geen nadere informatie hebben kunnen of willen verstrekken omtrent hun opdrachtgever, dat niet is gebleken dat enige vorm van eventueel noodzakelijk overleg met hun opdrachtgever mogelijk zou zijn, dat verdachte en (medeverdachte 1) geen gereedschappen bij zich hadden, alsmede dat zij geen inzicht hebben kunnen of willen geven in de aard en omvang van de uit te voeren werkzaamheden, noch omtrent de financiële afwikkeling van de door hen te verrichten werkzaamheden.
De rechtbank acht voorts redengevend dat in de periode van december 2010 tot en met eind februari 2011 door de (getuige 1), woonachtig tegenover de woning (adres), meerdere malen de aanwezigheid van auto’s is gesignaleerd op de oprit/het erf van voornoemde woning, terwijl de betreffende auto’s in voornoemde periode eigendom zijn geweest van dan wel in gebruik zijn geweest bij een familielid dan wel een bekende van verdachte, (medeverdachte 1)of (medeverdachte 2), en aan (één van) hen zijn uitgeleend, zoals blijkt uit de inhoud van de onderstaande verklaringen.
De verklaring van de (getuige 1) houdt onder meer in:
“Op 6 december 2010 heb ik op de oprit naast de woning aan (adres) een auto zien staan van het merk Peugeot, kleur geel en voorzien van het kenteken (XX-XX-XX). Deze auto werd geparkeerd ter hoogte van de houten schuur aan de achterzijde van de woning. Naast deze auto stond er nog een auto. Deze was van het merk Renault, type Laguna en voorzien van het kenteken (XX-XX-XX). Ik heb gezien dat er uit deze auto vier mannen stapten. Ik zag dat die mannen naar de houten schuur liepen en daar naar binnen gingen. Ik heb gezien dat beide auto’s met de achterkant naar de houten schuur stonden geparkeerd. Deze auto’s zijn door mij nagenoeg gedurende 3 weken bij voornoemde woning gezien. De gele Peugeot heb ik het meest bij de woning gezien.
Na deze 3 weken heb ik veelvuldig die gele Peugeot bij de betreffende woning zien staan. De auto’s die daar kwamen parkeerden bijna altijd met de achterkant naar de houten schuur toe.
Op 4 februari 2011 heb ik nog een auto van het merk Volkswagen, type Passat, kleur zilver, voorzien van het kenteken (XX-XX-XX) op de oprit bij de betreffende woning zien staan. Deze auto heb ik na 4 februari nagenoeg om de dag bij de woning zien staan. Ik heb deze auto ook nog eenmaal na 4 februari 2011 met de gele Peugeot bij de woning zien staan.
Op 14 februari 2011 heb ik nog een auto van het merk Honda, type Civic, kleur groen en voorzien van het kenteken (XX-XX-XX) bij de betreffende woning op de oprit zien staan.
Op 16 februari 2011 zag ik, dat er een auto van het merk Fiat, type Punto en voorzien van het kenteken (XX-XX-XX) op de oprit naast de betreffende woning heeft gestaan. Deze auto heb ik ook een aantal keren bij de woning zien staan.
De verklaring van de (getuige 2) houdt onder meer in:
“Ik ben eigenaar van een auto, merk Volkswagen, type Passat, kleur grijs, voorzien van het kenteken (XX-XX-XX). Ik heb de auto ingeruild tegen een auto van het merk Renault, type Laguna, voorzien van het kenteken (XX-XX-XX). Ik heb deze auto overgenomen van mijn zwager (naam) en dat zal geweest zijn in november/december 2010.
Ik heb deze Renault wel eens uitgeleend. Ik leen mijn auto regelmatig uit.
Ik weet dat ik de Passat ook wel eens heb uitgeleend aan (medeverdachte 1) en (verdachte).
Het zou best kunnen dat ik deze auto aan hen heb uitgeleend in de maanden november/december 2010.
U vertelt mij dat de Renault met het kenteken (XX-XX-XX) op december 2010 op de oprit naast perceel (adres) heeft gestaan. Het zou kunnen dat iemand die dag mijn auto heeft meegenomen. Ik vermoed dat ik de auto die dag aan verdachte) en/of (medeverdachte 1) heb meegegeven.
U vertelt mij dat mijn huidige auto, merk Volkswagen type Passat, kleur grijs en voorzien van het kenteken (XX-XX-XX) op 4 februari 2011 op de oprit naast het perceel (adres) heeft gestaan. Ik denk dat ik de auto toen ook heb uitgeleend aan (verdachte) en/of (medeverdachte 1).
Ik denk dat ik deze auto ongeveer 8 keer aan (verdachte) en/of (medeverdachte 1) heb meegegeven. Het is in ieder geval een aantal keren geweest.”
De verklaring van de getuige (getuige 3) houdt onder meer in:
“Ik heb de auto van mijn vrouw, een grijze Fiat Punto met het kenteken (XX-XX-XX), een keer uitgeleend toen mijn vrouw op vakantie was. Aan mijn zoon (verdachte) en zijn vriend (medeverdachte 1). Ik weet nier meer op welke datum ik deze auto uitgeleend heb, maar dat moet dan op 16 februari zijn geweest. Ze hebben niet gezegd waar ze heen gingen. Ze zijn wel vaker op pad met zijn tweeën.”
De verklaring van de (getuige 4) houdt onder meer in:
“Ik ben in het bezit van een auto, merk Peugeot, type 206, station model, kleur geel en voorzien van het kenteken (XX-XX-XX). Vanaf vorig jaar augustus 2010 ben ik eigenaar van deze auto.
Vanaf augustus 2010 heb ik de auto wel eens aan een ander uitgeleend.
Ik ken (verdachte). Ik heb mijn auto wel eens aan hem meegegeven. In de koude winter 2011/2011 heb ik de auto meerdere keren aan (verdachte) meegegeven. Als (verdachte) bij mijn woning kwam vroeg hij altijd even of hij de auto mee mocht nemen.”
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van de (getuige 1) en de verklaringen van de (getuige 2), (getuige 3) en (getuige 4) voor wat betreft de gesignaleerde kentekens en de data van signalering vrijwel volledig met elkaar overeenstemmen en dat verdachte geen redelijke verklaring heeft willen of kunnen gegeven voor het feit dat voornoemde auto’s zijn gesignaleerd op het perceel (adres) op dagen dat deze auto’s blijkens voornoemde getuigenverklaringen waren uitgeleend aan verdachte en/of (medeverdachte 1).
Een en ander vindt naar het oordeel van de rechtbank ook steun in de verklaring van de (medeverdachte 2) , die onder meer heeft verklaard dat de op 21 maart 2011 op het perceel (adres) aangetroffen personenauto (merk Honda, kenteken (XX-XX-XX)) op naam van zijn moeder staat en dat hij af en toe in deze auto rijdt.
De rechtbank hecht voorts waarde aan de resultaten van het technisch onderzoek van de
mobiele telefoons van verdachte en (medeverdachte 1)
In de mobiele telefoon/geheugenkaart van verdachte zijn onder meer aangetroffen:
- een foto, gemaakt op 16 maart 2011, waarop pakken/zakken kalibratie-vloeistoffen zijn afgebeeld, die worden gebruikt in de wietteelt;
- een foto, gemaakt op 27 december 2010, waarop hennepplaten zijn afgebeeld .
- filmbeelden d.d. 14 december 2010 van de zolderverdieping van de schuur op het adres (adres), als zodanig herkend door verbalisant (naam);
- filmbeelden d.d. 18 maart 2011 van de ingerichte en in werking zijnde hennepkwekerij in de schuur op het (adres), als zodanig herkend door verbalisant (naam).
Blijkens technisch onderzoek van de mobiele telefoon van (medeverdachte 1) is op de daarin aangetroffen SD microgeheugenkaart onder meer aangetroffen:
- een foto, niet met voornoemde mobiele telefoon gemaakt, waarop 3 zakjes met calibratievloeistoffen zijn afgebeeld;
- een video van een in bedrijf zijnde hennepplantage, welke video met voornoemde mobiele telefoon is gemaakt op 18 maart 2011 te 16.34 uur.
Voornoemde foto betreft dezelfde foto als voorkomende in de mobiele telefoon van (verdachte).
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1. hij in de periode van de periode van 6 december 2010 tot en met 21 maart 2011 te De Pol (Steenwijk), gemeente Steenwijkerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan (adres)) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3510 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Van het onder 1 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie, mr. J.P. Scheffer, heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, zal worden opgelegd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd tot:
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij (slachtoffer). in haar vordering.
- verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen mobiele telefoon.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat in het geval van een bewezenverklaring het opleggen van een gevangenisstraf van gelijke duur als de voorlopige hechtenis ruimschoots volstaat.
De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij (slachtoffer) in haar vordering, alsmede tot teruggave van de inbeslaggenomen mobiele telefoon aan verdachte.
Het standpunt van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank rekent het de verdachte ernstig aan dat hij zich heeft beziggehouden met het telen, bewerken en verwerken van een grote hoeveelheid hennepplanten. Het is algemeen bekend dat drugs, waaronder hennep/wiet, een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verdachte tot op heden niet was veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten reden om de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf enigszins te matigen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 mei 2011.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslag
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende, onder hem inbeslaggenomen mobiele telefoon, aangezien de rechtbank van oordeel is dat deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Benadeelde partij
Nu de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij (slachtoffer) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
BESLISSING
Het onder 2 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 1 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 1 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 3 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Beslag
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen mobiele telefoon, merk: BlackBerry, type 9800 Torch, kleur: zwart, Imeinummer: (XXXXXXXXXXXXXXX), aan verdachte.
Benadeelde partij
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (slachtoffer), gevestigd te Rosmalen (raadsman mr. A. Vaarkamp, Postbus 1036, 8001 BA Zwolle) in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en A.M. van der Pal, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2011.
Mr. Van der Pal voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.