ECLI:NL:RBZLY:2011:BR4140

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.663435-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging met vuurwapen door echtgenoot met licht verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 juli 2011 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zijn echtgenote heeft mishandeld en bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, B.C. van Haren, was aanwezig tijdens de zitting. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een verboden wapen en munitie. De rechtbank heeft op basis van de getuigenverklaringen en het bewijs geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, waarvan hij is vrijgesproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een aanzienlijke periode een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad en zijn echtgenote heeft bedreigd met de dood. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en narcistische trekken, zoals vastgesteld in een Pro Justitia rapport. De rechtbank heeft de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht en heeft besloten om een gevangenisstraf van 9 maanden op te leggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met de benadeelde partij.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.000,- aan de benadeelde partij, die rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter mr. F. van der Maden was, en de zaak is behandeld in het kader van het strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.663435-10 (P)
Uitspraak: 7 juli 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren (geboorteplaats)
wonende (woonplaats
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011 en 23 juni 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bosma, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig B.C. van Haren.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd)
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2010 tot en met 20 december 2010 te Heino in de gemeente Raalte opzettelijk (benadeelde partij) en/of één of meerdere inwonende dochter(s) en/of zo(o)n(en) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met dat opzet (telkens)
- die (benadeelde partij) heeft mishandeld en/of
- heeft gedreigd die (benadeelde partij) aan Marokkanen te verkopen (opdat die Marokkanen met haar konden doen wat ze wilden, soort van SM praktijken) en/of
- heeft gedreigd de armen en/of benen van die (benadeelde partij) eraf te halen, althans met zware mishandeling heeft gedreigd en/of
- heeft gedreigd die (benadeelde partij) dood te maken en/of dood te schieten, althans met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 20 december 2010 te Heino in de gemeente Raalte en/of elders in Nederland, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten (benadeelde partij), meermalen, althans éénmaal, (hard/krachtig) (met de vuisten) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of op/tegen het lichaam geduwd en/of gedrukt en/of heeft hij, verdachte
(verdachte weegt ongeveer 120 kg en het slachtoffer ongeveer 50 kg), met zijn knie op de borstkast van die (benadeelde partij) gedrukt en/of heen en weer bewogen en/of heeft hij, verdachte, die (benadeelde partij) (hard/krachtig) op de bank gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 20 december 2010 te Heino in de gemeente Raalte en/of elders in Nederland, (benadeelde partij) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (vuur)wapen (pistool) in zijn handen gehad en/of met dat (vuur)wapen (pistool) (naar en/of in de richting van die
(benadeelde partij) geschoten en/of (voorafgaand en/of daarbij en/of daarna) deze dreigend de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, haar en haar gezin dood zou schieten en/of dat zij niet levend bij hem weg zou gaan en/of dat hij haar armen en benen eraf zou hakken en/of dat zij door hem doodgemaakt zou worden danwel door een van zijn handlangers en/of dat hij, verdachte, haar zou verkopen aan Marokkanen (ze zou dan in een huis terechtkomen waar mannen konden doen met haar wat ze wilden, een soort SM praktijken), althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en met 20 december 2010 te Heino in de gemeente Raalte en/of elders in Nederland, een of meer (vuur)wapens van categorie III, te weten een pistool (merk en type pistool), en/of munitie van categorie III, te weten 35 patronen, althans meerdere scherpe patronen ((merk patronen)), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Vaststaande feiten
Op 20 december 2010 omstreeks 9:00 uur heeft de au pair van de familie (X) genaamd
(naam au pair) op verzoek van aangeefster (benadeelde partij) een
brief aan de adjunct directeur van basisschool ‘(naam basisschool) te Heino afgegeven . De tekst
van deze brief luidde als volgt: “Help! Hij werd heel gek. Hij heeft een pistol. Hij ziet spoken
mensen. Hij zal iedereen dood schieten, als iemand komt. Hij had drugs gebruik. Hij is
gevarlijk. Hij heeft 4 dagen niet geslapen. Als hij zal in slaap gevallen ik kan brief met (naam au pair)
sturen. Hij is bang van justitie. Ik weet niet waarom” . Diezelfde dag, omstreeks 10:25 uur,
heeft aangeefster naar voornoemde basisschool gebeld met de mededeling: “Kom
alstublieft met vele, hij schiet mij dood. Kan niet bellen” , waarna de telefoon
verbinding werd verbroken. Omdat er op school eerder signalen van huiselijk geweld binnen
het gezin (X) waren ontvangen werd de politie onmiddellijk door de school
geïnformeerd. Op 20 december 2011 om 16:25 uur werd door het arrestatieteam Midden-
Nederland van de Koninklijke Marechaussee binnengetreden in de woningen gelegen aan
(adres) en werd verdachte
aangehouden . Vervolgens hebben op 20 december 2011 tussen 17:25 en 18:04 uur
doorzoekingen plaatsgevonden.in voornoemde woningen. Op het perceel (nr.) werd onder het
matras van een bed in de ouderlijke slaapkamer een pistool met munitie gevonden. Op 21
december 2011 is opnieuw bij perceel (nr.) binnengetreden en werd opnieuw munitie
aangetroffen .
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegd –kort gezegd- wederrechtelijke vrijheidsbeneming, mishandeling en bedreiging van zijn echtgenote alsmede het voorhanden hebben van een verboden wapen en munitie.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde omdat er geen sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsbeneming. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten de wederrechtelijke vrijheidsberoving, heeft gepleegd. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte aangeefster heeft verhinderd zich te verwijderen uit de echtelijke woning. Niet is gebleken dat verdachte een handeling heeft gepleegd die de fysieke verplaatsing van aangeefster onmogelijk maakte. In dit kader neemt de rechtbank onder meer in aanmerking dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte op 20 december 2010 van 7:00 uur tot 13:00 uur heeft geslapen . Weliswaar kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte aangeefster in de ten laste gelegde periode met de dood heeft bedreigd en dat hij ook op enig moment een vuurwapen op haar gericht heeft gehouden , maar daaruit kan niet worden afgeleid dat verdachte opzettelijk bij aangeefster de indruk heeft gewekt dat zij onmiddellijk zou worden neergeschoten indien zij zou proberen het perceel te verlaten. De omstandigheid dat bij aangeefster wel degelijk de angst daarvoor bestond, doet daaraan niet af. Uit de bewijsmiddelen komt naar het oordeel van de rechtbank veeleer het beeld naar voren dat de psychische druk bij aangeefster vanaf mei 2010 is opgebouwd en dat zij op 20 december 2010 uiteindelijk de moed heeft opgevat om uit de ontwrichte huwelijks- en gezinssituatie te stappen en zich te onttrekken aan het door verdachte gepleegde huiselijk geweld en dat zij daartoe ook de nodige stappen heeft gezet zoals het op school laten bezorgen van het briefje, het bellen naar school en het klaarzetten van de spullen voor de vlucht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij aangeefster in oktober 2010 éénmaal met zijn hand in het gezicht heeft geslagen, dat aangeefster hierdoor op de grond is gevallen en dat hij aangeefster daarnaast één maal heeft geduwd .
Voor zover verdachte de overige ten laste gelegde gewelddadige feitelijkheden heeft betwist overweegt de rechtbank dat ook deze onderdelen van de ten laste legging wettig en overtuigend bewezen worden geacht. Hiertoe overweegt de rechtbank dat aangeefster bij de politie heeft verklaard:
“Hij werd onverwachts kwaad en sloeg me tegen het gezicht met geopende hand tegen de linkerkaak (..). Het deed zeker pijn. Hij gooide me op de bank en ik voelde veel pijn (…). Ik merkte/zag dat hij zijn knie op mijn borstbeen drukte. Ik stikte bijna en voelde mijn botjes kraken in mijn borst. Hij is groot en zwaar het lukte me op een of ander manier onder hem uit te glijden. Hij hield de rechterknie krachtig op mijn borstbeen en volgens mij zijn beide handen om mijn keel geklemd. Ik kreeg geen lucht. Ik voelde de druk van zijn lichaamsgewicht op mijn keel (…) Ik zag en voelde dat hij mij optilde en hij gooide mij op de buik op die bank. Ik hoorde en voelde dat hij met een vuist op mijn rug en schouders stompte. Hij stompte met beide vuisten. Hij stompte hard en meerder malen tussen mijn schouderbladen en op mijn rug. Ik heb er nog steeds veel last van. Hij sloeg met alle kracht op mijn ruggewervel. Ik had al rugklachten. Het deed veel pijn.”(…) (verdachte) sloeg me een dag na de vorige mishandelingen, krachtig met de bovenzijde van zijn geopende bovenzijde van de hand, meerdere malen tegen de linkerzijde van mijn gezicht. Hij sloeg met beide handen. Hij sloeg ook tegen de rechterzijde, achter mijn oor, op het behaarde deel van mijn hoofd. Hierdoor ontstonden aan de linkerzijde van mijn gehele gezicht blauwe plekken. (…) De laatste klap was zo hard dat ik tegen de muur vloog. Het was zwart voor mijn ogen. Ik zag sterretjes en zakte langs de muur naar benden. Ik kon niet opstaan (..) het deed heel veel pijn” .
Voorgaande verklaring wordt voor wat betreft het meermalen door verdachte tegen aangeefster gepleegde geweld ondersteund door de verklaring van getuige (naam au pair). Deze getuige heeft bij de politie verklaard: “Dit was in oktober. Ik heb toen ook blauwe plekken bij haar gezien. Op haar gezicht (..) Ik hoorde (benadeelde partij) schreeuwen. Ik ben toen naar haar kamer gegaan en ik zag dat (benadeelde partij) bijna geen adem meer kreeg. Ik zag dat hij haar sloeg. Ik denk dat dit met de vlakke hand was. Ik zag dat hij haar op haar kaak sloeg. Dit ging heel erg hard. Hier kreeg ze een blauwe plek van. Een paar dagen daarvoor was zij ook in elkaar geslagen. Ik heb het niet gezien maar hoorde wel de harde klap” .
Daarnaast neemt de rechtbank bij de bewezenverklaring van feit 2 in aanmerking dat getuige (getuige 1) bij de politie heeft verklaard dat hij aangeefster begin oktober 2010 in de slaapkamer hard heeft horen schreeuwen van de pijn, dat verdachte daarbij hard tegen aangeefster heeft geschreeuwd en dat aangeefster de volgende dag naar de huisarts is geweest alsmede dat getuige (getuige 2) bij de politie over de zesjarige dochter van aangeefster en verdachte heeft verklaard: “In oktober was (dochter) een aantal dagen niet op school geweest (…) Toen ik haar vroeg waarom ze zo laat was zei ze me dat mama niet zo snel kon lopen. Mama had een zere buik en een zere arm. Ik vroeg (dochter) of mama was gevallen. (dochter) antwoordde met de gebruikelijke glimlach en stralende oogjes dat papa mama zo hard had geslagen dat ze niet meer goed kon lopen. Ik heb (dochter) gevraagd of ze daarom die dag daarvoor ook niet op school was geweest. (dochter) antwoordde me dat mama toen helemaal niet kon lopen” .
Bovendien neemt de rechtbank bij de bewezenverklaring van feit 2 in aanmerking dat getuige (getuige 3) bij de politie heeft verklaard: “Ongeveer rond de herfstvakantie van 2010 kwam ik op een vrijdagmorgen bij (benadeelde partij) aan de (adres) thuis (…) Ik zag (benadeelde partij) en constateerde dat zij ziek was. Ik zag dat aan haar gezicht. Deze was helemaal grauw en grijs, ze had wallen en dikke ogen. Ik merkte ook dat ze geen lucht leek te hebben om te praten (…) Op 23 november 2010 (…) kwam (benadeelde partij) bij mij thuis voor de les (…) (benadeelde partij) vertelde mij dat haar man, meneer Volmer, haar geslagen had. Hij had zijn knie waarschijnlijk op haar ribben gezet en haar bij de keel gepakt, waardoor ze het heel erg benauwd kreeg en zij dacht dat ze dood zou gaan. (..) ze vertelde dat ze op de grond lag in de slaapkamer, toen de au-pair met de kinderen boven kwam”
Mede in het licht van de door de voornoemde getuigen afgelegde verklaringen, welke verklaringen naar het oordeel van de rechtbank als objectief en betrouwbaar zijn aan te merken, acht de rechtbank de door aangeefster afgelegde verklaringen geloofwaardig en overtuigend.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Het geheel aan bewijsmiddelen overziend, waaronder de belastende verklaringen van aangeefster (benadeelde partij) , het proces-verbaal van sporenonderzoek en de verklaringen van verdachte zelf , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een vuurwapen in de richting van aangeefster heeft geschoten. In dit kader overweegt de rechtbank dat uit het sporenonderzoek is gebleken dat de schutter gezien de kogelbaan op hooguit enkele meters van het bed moet hebben gestaan, dat aangeefster heeft verklaard dat zij op 5 centimeter afstand van de plek van de kogelinslag heeft gezeten en dat verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat aangeefster op haar bed zat op het moment dat hij de kogel afvuurde.
De verklaringen die verdachte heeft gegeven voor de omstandigheid dat door hem met een vuurwapen in het matras is geschoten, namelijk dat dit is gebeurd in een gekke bui en dat sprake was van een losfout acht de rechtbank inconsistent en mede gelet op zijn jarenlange lidmaatschap van een schietvereniging niet aannemelijk.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de belastende verklaringen van aangeefster (benadeelde partij) en de verklaringen van verdachte zelf kan voorts worden afgeleid dat verdachte aangeefster dreigend de woorden heeft toegevoegd zoals deze hieronder onder 3 bewezen zijn verklaard. De verklaring die verdachte voor de door hem geuite bedreigende woorden heeft gegeven, namelijk dat deze woorden niet letterlijk waren bedoeld en dat er sprake was van miscommunicatie, cultuurverschillen en Amsterdams taalgebruik zijn gelet op de overige bewezen verklaarde feiten naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
Op 20 december 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op eerdergenoemd perceel
53. Onder het matras van een bed in de ouderlijke slaapkamer is een pistool met munitie
gevonden. Op 21 december 2011 is opnieuw bij perceel 53 binnengetreden en is in een
zijvakje van een rugzak in de ouderlijke slaapkamer een 13 tal losse patronen aangetroffen.
Daarnaast werd in de woonkamer nog een doosje met patronen aangetroffen .
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend dat hij deze wapens en munitie
voorhanden heeft gehad. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat
verdachte het onder 4 ten laste feit heeft gepleegd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat
2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 mei 2010 tot en met 20 december 2010 te Heino in de gemeente Raalte opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten (benadeelde partij), meermalen hard/krachtig tegen het gezicht en/of het hoofd en het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en op het lichaam gedrukt, met zijn knie op de borstkast van die (benadeelde partij) gedrukt en heen en weer bewogen en heeft hij, verdachte, die (benadeelde partij) (hard/krachtig) op de bank gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 mei 2010 tot en met 20 december 2010 te Heino in de gemeente Raalte, (benadeelde partij) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen (pistool) in zijn handen gehad en met dat vuurwapen (pistool) in de richting van die
(benadeelde partij) geschoten en deze dreigend de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, haar en haar gezin dood zou schieten en/of dat zij niet levend bij hem weg zou gaan en/of dat hij haar armen en benen eraf zou hakken en/of dat zij door hem doodgemaakt zou worden en/of dat hij, verdachte, haar zou verkopen aan Marokkanen (ze zou dan in een huis terechtkomen waar mannen konden doen met haar wat ze wilden, een soort SM praktijken), althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij in de periode van 1 mei 2005 tot en met 20 december 2010 te Heino in de gemeente Raalte, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (merk en type pistool), en munitie van categorie III, te weten 35 patronen ((merk patronen), voorhanden heeft gehad;
Van het onder 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
2.
Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote,
strafbaar gesteld bij artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
Strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden dat verdachte een ambulante behandeling zal ondergaan bij een forensische psychiatrische polikliniek, verplicht contact met de reclassering zal onderhouden en dat hij geen contact zal onderhouden met (benadeelde partij) en (naam).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit te volstaan met een voorwaardelijk op te leggen straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals in de rapporten wordt geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte gedurende een aanzienlijke periode een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, dat hij (onder meer met dit vuurwapen) zijn echtgenote heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en dat hij haar ook heeft mishandeld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte een gevangenisstraf toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank acht echter termen aanwezig om een groot gedeelte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals in het Pro Justitia rapport geadviseerd aangevuld met een contactverbod ten aanzien van zijn echtgenote.
De rechtbank heeft in dit verband rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de Pro Justitia rapportage d.d. 14 juni 2011. In deze rapportage heeft de deskundige drs. J.P.M. van der Leeuw, Klinisch Psycholoog/psychotherapeut, geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, dat er sprake is van een persoonlijkheidstructuur met narcistische trekken en dat niet is uit te sluiten dat er sprake is van misbruik van cocaïne en van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Voorts is in de rapportage aangegeven dat de kans op herhaling van soortgelijke feiten groot is indien betrokkene onbehandeld blijft.
Van der Leeuw heeft op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde te beschouwen is als licht verminderd toerekeningsvatbaar en heeft geadviseerd dat verdachte een ambulante behandeling zal ondergaan in een forensische psychiatrische polikliniek waarbij de narcistische persoonlijkheidsproblematiek het aandachtpunt zou dienen te zijn. Daarnaast is reclasseringstoezicht geadviseerd.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de aanvulling op de Pro Justitie rapportage d.d. 16 juni 2011. Hierin heeft de deskundige drs. Van der Leeuw geconcludeerd dat uit later binnengekomen testpsychologisch materiaal nadrukkelijk het narcistisch bepaalde persoonlijkheidsbeeld van verdachte naar voren is gekomen en dat verdachte binnen die narcistische structuur een eigen normen- en waardenstelsel aanhangt waarbij zijn ver doorgevoerde egocentrisme en onverstoorbaarheid duiden op een gebrek aan schuld- en schaamtegevoelens en een gebrek aan empathisch vermogen. Daardoor heeft de habitus van betrokkene eveneens een antisociaal kenmerk. De nadere testgegevens objectiveren de klinische indruk en onderbouwen de eerdere diagnose en beschouwing. Tevens scherpen de gegevens de onsociale kanten van betrokkene aan, aldus de deskundige.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 21 december 2010 en stelt op basis van het Pro justitia rapport vast dat Reclassering Nederland het geheel eens is met de conclusie en advies deskundige.
De rechtbank neemt het advies van de deskundige op de in het rapport genoemde gronden over en maakt dit oordeel, ook wat betreft de verminderde en licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, van de deskundige tot het hare.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om een werkstraf van maximale duur op te leggen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 mei 2011.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
De benadeelde partij (benadeelde partij) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.000,- gevoegd in het strafproces ten aanzien van de ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij) geheel dient te worden toegewezen met daarbij oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ter terechtzitting medegedeeld dat verdachte bereid is om de gevorderde schadevergoeding te betalen.
De rechtbank overweegt dat genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde partij (benadeelde partij) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 2 en 3 ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade kan, gelet op het door verdachte inhoudelijk niet betwiste “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces”, worden vastgesteld op een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De rechtbank zal voorts ter zake van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 2.000,- ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij).
BESLISSING
Het onder 1 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het onder 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens reclassering Nederland, ook indien zulks inhoudt dat hij een ambulante behandeling zal ondergaan bij een forensische psychiatrische polikliniek, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Als bijzondere voorwaarde wordt voorts gesteld dat verdachte op geen enkele wijze contact zal hebben met aangeefster (benadeelde partij).
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij) thans wonende op een geheim adres, van een bedrag van € 2.000,- (zegge: tweeduizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 20 december 2010, tot die van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 2.000,- ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2011.
Mr. F. van der Maden voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.