ECLI:NL:RBZLY:2011:BR4137

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-651016/11 en 07-610112/08 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en bedreiging in uitgaanssituatie te Kampen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 juli 2011, stond de verdachte terecht voor zware mishandeling en bedreiging. De feiten vonden plaats op 13 februari 2011 in Kampen, waar de verdachte een bierglas in het gezicht van de benadeelde partij gooide, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de officier van justitie ook aanwezig was. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de benadeelde partij in overweging genomen, die allemaal bevestigden dat de verdachte het glas met opzet in het gezicht van de benadeelde partij gooide. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, gezien de kracht waarmee het glas werd gegooid en de korte afstand tot het slachtoffer.

De rechtbank heeft ook de bedreiging beoordeeld, waarbij de verdachte de benadeelde partij bij de keel greep en dreigende woorden uitsprak. De getuigenverklaringen waren consistent en ondersteunden de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, ondanks zijn beweringen dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht maanden op, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder deelname aan een gedragsinterventie gericht op alcohol en geweld. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die de materiële en immateriële schade had geclaimd. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding voldoende was onderbouwd en kende een bedrag van € 1.228,98 toe aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07-651016/11 (P) en 07-610112/08 (vtvv)
Uitspraak: 7 juli 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte(
geboren (geboorteplaats)
wonende (adres)
thans verblijvende in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein te Nieuwegein.
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2011.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.C. Verheul, advocaat te Lelystad.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M.J. van Dijck.
TENLASTELEGGING
Verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 februari 2011 in de gemeente Kampen aan een persoon genaamd (benadeelde partij), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (litteken in gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (een) (bier)glas in het gezicht te slaan, althans (een) (bier)glas in het gezicht te gooien;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2011 in de gemeente Kampen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (benadeelde partij), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die (benadeelde partij) met een (bier)glas in het gezicht heeft geslagen, althans een (bier)glas in het gezicht heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 februari 2011 in de gemeente Kampen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (benadeelde partij)), een (bier)glas in het gezicht heeft geslagen/gegooid, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een litteken in het gezicht), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 13 februari 2011 in de gemeente Kampen (benadeelde partij) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde (benadeelde partij) opzettelijk dreigend bij de keel gepakt en/of (daarbij) die (benadeelde partij) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ga je dood maken”, althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennis¬neming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging, omdat zij heeft nagelaten om door een reclasseringsinstelling een rapport te laten opstellen, toegespitst op de vraag onder welke voorwaarden de voorlopige hechtenis van verdachte had kunnen worden geschorst. Volgens hem bestond er voldoende aanleiding om een dergelijk rapport te laten opstellen, zodat de officier van justitie misbruik heeft gemaakt van de alleen haar toekomende bevoegdheden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij geen aanleiding heeft gezien om de eventuele schorsingsmogelijkheid door een reclasseringsinstelling te laten onderzoeken, omdat zij eerst de uitkomsten van een psychologisch onderzoek van het NIFP heeft willen afwachten. Dit onderzoek is eerst op 26 mei 2011 afgerond.
De rechtbank overweegt hierover dat de officier van justitie in een eerder stadium aanleiding had kunnen zien om een rapport door een reclasseringsinstelling te laten opstellen. Het enkele feit dat zij de uitkomsten van een psychologisch onderzoek wilde afwachten, stond daaraan niet in de weg, zeker niet gelet op het feit dat het psychologisch onderzoek pas op 26 mei 2011 is afgerond. In de keuze die de officier van justitie heeft gemaakt ziet de rechtbank, anders dan de verdediging echter onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de officier van justitie daardoor misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden. De rechtbank ziet evenmin voldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de processuele rechten van verdachte dermate zijn geschaad, dat de officier van justitie in haar vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is de officier van justitie derhalve ontvankelijk in haar vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd om verdachte te veroordelen ten aanzien van het onder 1, primair en onder 2 ten laste gelegde. Volgens haar is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om deze feiten bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich samengevat op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van wat hem ten laste is gelegd onder 1, primair, subsidiair en meer subsidiair, en onder 2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het volgende.
1. Het incident
Op 13 februari 2011, omstreeks 01:45 uur, werden twee verbalisanten gewenkt door een groep mensen voor café (naam café), aan de (straatnaam) te Kampen. Zij zagen daar de heer (benadeelde partij) (hierna: aangever) staan, met een snee in zijn wang, waar veel bloed uit liep. De eigenaar van het café zette een man uit het café, die volgens hem door andere personen was aangewezen als verdachte van mishandeling van aangever. Deze persoon is verdachte. Op de handen en kleren van verdachte zat veel bloed. Verdachte is aangehouden .
2. De aangifte
Aangever heeft aangifte gedaan van (zware) mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij met vrienden (boven) in de rookruimte van het café stond. Verdachte stond in de rookruimte bij de trap. Hij deed vervelend tegen een meisje. Aangever zei daar wat van. Verdachte had toen een dreigende blik in zijn ogen en drukte zijn vinger op aangevers neus. Hij stond op zeer korte afstand (een armlengte). Hij zag en voelde dat verdachte hem met zijn rechterhand bij zijn keel greep en zei: “Ik ga je dood maken.”. Aangever duwde hem weg. Voordat hij het wist zag hij verdachte een gooibeweging maken met zijn rechterhand. Hij zag dat hij een bierglas in zijn handen had en dat het glas in de richting van zijn gezicht vloog. Hij kon zijn gezicht iets wegdraaien. Toen voelde hij een harde klap op zijn gezicht. Hij greep naar zijn gezicht en voelde veel bloed. Verdachte vluchtte naar beneden .
De beoordeling
3.1 Feit 1
Ten aanzien van het onder 1, primair ten laste gelegde, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 13 en 14 februari 2011 en ter terechtzitting heeft bekend dat hij een bierglas in de richting van aangever heeft gegooid .
Verdachte heeft echter (ook) verklaard dat hij niet weet waar hij het bierglas aangever heeft geraakt. Volgens verdachte heeft hij onderhands gegooid . Voor zover verdachte daarmee heeft willen betogen dat hij het bierglas niet opzettelijk in het gezicht van aangever heeft gegooid, zoals de tenlastelegging veronderstelt, overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever heeft verklaard dat verdachte het bierglas in zijn gezicht heeft gegooid .
De met betrekking tot het incident gehoorde getuigen (getuige1), (getuige 2), (getuige 3), (getuige 4), (getuige 5), (getuige6) en (getuige 7) hebben (ook) verklaard dat zij gezien hebben dat verdachte een glas in het gezicht van aangever gooide dan wel stuksloeg .
Over de concrete toedracht hebben de getuigen het volgende verklaard :
Getuige (getuige 1): “Op een gegeven moment was (benadeelde partij), aangever] het denk ik zat dat die jongen [verdachte] zo dichtbij stond en gaf hij de jongen een zetje. Hierdoor deed de jongen een stapje naar achteren. Ik zag dat de jongen toen weer naar voren kwam en (benadeelde partij) bij zijn keel vastgreep. Gelijk gooide de jongen het glas dat hij in zijn rechterhand had naar (benadeelde partij) toe. Ik heb niet goed gezien of de jongen het glas heeft vastgehouden. Ik zag het glas kapot gaan in het gezicht van (benadeelde partij).”
Getuige (getuige 2): “Opeens zag ik dat de jongen met rechts met zijn glas uithaalde naar (benadeelde partij) zijn gezicht. Ik zag dat het glas kapot spatte in het gezicht van (benadeelde partij). Ik kan u niet zeggen of de jongen het glas nog vast had toen het in het gezicht van (benadeelde partij) kapot sloeg. Ik denk dat de jongen [het glas] gooide en heel kort voor het gezicht los liet. Het ging echt erg hard.”
Getuige (getuige 3): “Hierop zag ik de jongen reageren door zijn hand naar achteren te halen en met veel kracht een vol bierglas in het gezicht van (benadeelde partij) te slaan. Volgens mij deed hij dit met zijn rechterhand. Ik zag dat het glas bij de aanraking met (benadeelde partij)’s gezicht kapot ging.”
Getuige (getuige 4): “Vervolgens zag ik dat de jongen met zijn met zijn rechterhand richting (benadeelde partij) zijn voorhoofd sloeg. Ik voelde op dat moment een vlaag bier over mij heen komen. Dit kwam over mijn gezicht. Ik voelde ook een glassplinter tegen mij aan komen. Ik heb niet gezien waarmee de jongen (benadeelde partij) heeft geraakt. Ik zag wel dat (benadeelde partij) zijn gezicht onder het bloed zat.”
Getuige (getuige 5): “Opeens heel snel, zag ik dat de jongen (benadeelde partij) sloeg. Ik zag dat de jongen een frisdrankglas in de hand had, waar hij mee sloeg. Ik zag dat de jongen met rechts het glas in het gezicht van (benadeelde partij) sloeg. Ik zag dat (benadeelde partij) aan de linkerkant van zijn gezicht geraakt werd. Ik zag dat het glas kapot sloeg in het gezicht van (benadeelde partij). Het ging echt heel hard. Ik stond op 2 meter afstand en voelde zelfs glas op mij terecht komen.”
Getuige (getuige 6): “Ik zag dat hij met kracht het glas uithaalde in de richting van het gezicht van de jongen [aangever]. De afstand tussen de twee jongens was ongeveer een meter toen de jongen het glas gooide.”
Getuige (getuige 7): “Ik zag vervolgens dat de getinte jongen een klein aanloopje nam en met zijn rechterhand zijn glas in het gezicht van (benadeelde partij) gooide. Het ging heel hard en ik zag dat het glas kapot ging in het gezicht van (benadeelde partij). De getinte jongen liet het glas volgens mij vlak voor het gezicht los. Ik zag dat het glas alle kanten op sprong.”
Uit de getuigenverklaringen blijkt dat de getuigen (getuige 6) en (getuige 7) geen vrienden zijn van aangever of verdachte, in verband waarmee de rechtbank aan deze getuigenverklaringen extra gewicht heeft toegekend.
Gelet op het feit dat aangever en verdachte hebben verklaard dat verdachte het bierglas heeft gegooid (op korte afstand van het gezicht van aangever), wat door de getuigen (getuige 1), (getuige 2), (getuige 6) en (getuige 7) is bevestigd, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte het bierglas in het gezicht van aangever heeft gegooid.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dat opzettelijk heeft gedaan. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat alle getuigen hebben verklaard dat verdachte met kracht uithaalde/sloeg in de richting van/tegen het gezicht van aangever. De getuigen (getuige 1), (getuige 2) en (getuige 7), die hebben verklaard dat verdachte het bierglas heeft gegooid, hebben bovendien verklaard dat verdachte het glas vlak voor het gezicht van aangever heeft/moet hebben losgelaten.
Met betrekking tot de vraag of verdachte daarmee zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, overweegt de rechtbank het volgende.
De aard van het letsel
Aangever heeft snijwonden in zijn gezicht opgelopen. Van de wonden zijn foto’s als bijlagen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek gevoegd .
De wonden zijn door een arts beschreven als 1 ondiep wondje van 0,5 centimeter boven de linkerwenkbrauw, 1 winkelhaakvormig wondje van 0,5 centimeter bij het linkeroog en 1 wond van 3 centimeter hoog op de linkerwang (deels ontveld). De wonden zijn gehecht .
Aangever heeft verklaard dat de snijwonden de rest van zijn leven zichtbaar zullen blijven . Ter zitting heeft aangever, door middel van een schriftelijke slachtofferverklaring, verklaard dat op de plaatsen van de snijwonden nu lelijke, opvallende littekens zitten. Hij smeert daar iedere dag een speciale zalf op, die ervoor moet zorgen dat de littekens in de loop van de tijd minder opvallend worden. Als hij met zijn gezicht in de zon komt, dan voelt aangever de
littekens ‘trekken’. Van de littekens heeft verdachte foto’s bij de schriftelijke slachtoffer¬verklaring gevoegd .
De rechtbank is van oordeel dat de aard van het letsel, vooral gelet op de lengte en plaats van de snijwond hoog op de linkerwang van aangever, als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke (gehechte) snijwonden in het gezicht een blijvende ontsierende werking kunnen hebben. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat de littekens op het gezicht van aangever nu, maanden na het incident, goed zichtbaar zijn.
De intentie van verdachte
Door de verdediging is aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan aangever heeft toegebracht. De rechtbank overweegt hierover dat uit de verklaring van verdachte en de aangifte/verklaringen van aangever en de getuigen blijkt dat toen verdachte het glas in het gezicht van aangever gooide, verdachte dichtbij aangever stond . Zoals de rechtbank al heeft geconcludeerd, blijkt uit de verklaringen van de getuigen ((getuige 1), (getuige 2), (getuige 3), (getuige 4), (getuige 5), (getuige 6) en (getuige 7)) dat verdachte het glas met kracht in het gezicht van aangever heeft gegooid. De getuigen (getuige 1), (getuige 2), (getuige 3), (getuige 5) en (getuige 7) hebben bovendien verklaard dat zij hebben gezien dat het glas in het gezicht van aangever stuksloeg.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het met kracht (stuk)gooien (op zeer korte afstand) van een bierglas in iemands gezicht kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is daarom van oordeel dat toen verdachte het bierglas hard in het gezicht van aangever (stuk)gooide, hij in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaardde dat hij zwaar lichamelijk letsel aan aangever zou kunnen toebrengen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank tenminste sprake van voorwaardelijk opzet.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het onder 1, primair ten laste gelegde, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2 Feit 2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat aangever heeft verklaard dat verdachte hem bedreigend bij de keel heeft gepakt en tegen hem heeft gezegd: “Ik ga je dood maken.”.
Verdachte heeft ontkend dat hij verdachte heeft bedreigd.
De rechtbank overweegt hierover dat getuige (getuige 1) heeft verklaard dat verdachte aangever bij zijn keel greep en zei: “Waar bemoei jij je mee en ik ga je dood maken”. Zij zag ook dat verdachte heel dicht bij aangever kwam staan en met zijn gezicht naar voren kwam waardoor zijn woorden nog dreigender overkwamen .
Getuige (getuige 3) heeft dit bevestigd. Hij heeft verklaard dat verdachte heel dicht bij aangever kwam staan en dingen zei, zoals: “ik ga je dood maken en meer van zulke uitspraken.” .
Getuige (getuige 4) heeft eveneens verklaard dat zij gezien en gehoord heeft dat verdachte heel dicht bij aangever stond, dat hij verdachte bij zijn keel greep en meerdere keren zei: “Ik ga je dood maken, ik ga je kapot maken.” .
De getuigen (getuige 6) en (getuige 7) hebben verklaard (ook) te hebben gezien dat verdachte aangever bij zijn keel greep .
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de getuigen hetzelfde hebben verklaard en hun verklaringen consistent zijn, niet alleen ten aanzien van wat zij hebben gehoord (de woordelijke bedreiging), maar ook ten aanzien van wat zij hebben gezien (verdachte stond dichtbij aangever en greep hem bij zijn keel).
Ook het onder 2 ten laste gelegde acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, primair en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 februari 2011 in de gemeente Kampen aan een persoon genaamd (benadeelde partij), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (litteken in gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk een (bier)glas in het gezicht te gooien;
2.
hij op 13 februari 2011 in de gemeente Kampen (benadeelde partij) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde (benadeelde partij) opzettelijk dreigend bij de keel gepakt en (daarbij) die (benadeelde partij) opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ga je dood maken“
Van het 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Het bewezene levert op:
zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht;
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Verdachte heeft verklaard dat toen hij het bierglas in het gezicht van aangever gooide, hij handelde uit zelfverdediging. Ter terechtzitting heeft de verdediging aangevoerd dat het standpunt van verdachte zo moet worden begrepen, dat vanwege (putatief) noodweer het ten laste en bewezen verklaarde feit niet strafbaar is en dat dit tot ontslag van rechtsvervolging dient te leiden. De verdediging heeft het standpunt van verdachte niet nader onderbouwd.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient voldoende aannemelijk te zijn dat verdachte in een ‘noodweersituatie’ verkeerde. Om van een dergelijke situatie te kunnen spreken, moet worden voldaan aan een aantal voorwaarden zoals vermeld in het eerste lid van artikel 41 Sr, dat als volgt luidt: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.”
Verdachte heeft verklaard dat hij in de rookruimte aangever tegenkwam en dat aangever hem begon te duwen. Hij duwde terug. Vervolgens pakte aangever hem bij zijn hals. Hij duwde aangever weer terug. Hij zag dat aangever iets scherps in zijn hand had, maar niet wat dat was. Aangever kwam daarmee naar hem toe. Hij wilde dat scherpe ding afpakken en kreeg toen een snee in zijn rechterwijsvinger. Hij bloedde. Toen aangever weer naar hem toe kwam heeft hij het glas gegooid . Van het sneetje in de rechterwijsvinger is een foto in het dossier gevoegd .
De rechtbank overweegt hierover dat de verklaring van verdachte geen enkele steun vindt in de verklaringen van de gehoorde getuigen en evenmin in enig ander bewijsmiddel. Door geen van de gehoorde getuigen is aangever als agressor aangewezen, ook niet door de (onafhankelijke) getuigen (getuige 6) en (getuige 7). Evenmin is gebleken dat aangever een scherp voorwerp bij zich had. Het sneetje in de rechterwijsvinger van verdachte kan evengoed op een andere manier zijn ontstaan. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat verdachte heeft verklaard dat hij die avond erg veel alcohol had gedronken (1 fles Malibu, 2 glazen Tequila en 7-8 glazen bier) , zodat niet uitgesloten kan worden dat zijn waarneming was vertroebeld. Ook om die reden kan aan de verklaring van verdachte geen doorslaggevend gewicht worden toegekend.
De rechtbank ziet kortom onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte in een noodweersituatie verkeerde. Het beroep op (enige vorm) van noodweer slaagt daarom niet.
DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Ter terechtzitting heeft verdachte een beroep gedaan op noodweerexces, maar voor een geslaagd beroep op noodweerexces dient (ook) sprake te zijn (geweest) van een noodweersituatie. Dat de rechtbank niet van een noodweersituatie is gebleken, is hierboven al gemotiveerd. De rechtbank verwijst daarnaar.
Verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en om daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van een reclasseringinstelling, ook als dat inhoudt het ondergaan van een interventie/behandeling zoals beschreven in het Reclasseringsadvies van Centrum Maliebaan van 16 mei 2011 (Gedragsinterventie Alcohol en Geweld).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat, als de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, een eventuele gevangenisstraf beperkt dient te worden tot de periode dat verdachte al in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de periode die sinds het incident is verstreken, heeft een interventie/behandeling volgens de raadsman geen zin meer.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
hierna te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 29 april 2011;
- een rapport van psychologisch onderzoek d.d. 26 mei 2011, opgesteld door drs. J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog (Pro justitia); en
- een Reclasseringsadvies van Centrum Maliebaan d.d. 16 mei 2011, opgemaakt door L. Scheffers, reclasseringsmedewerker.
De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan. Verdachte heeft in een café op een zeer korte afstand opzettelijk een bierglas in het gezicht van aangever (stuk)gegooid. Dit handelen is niet alleen ingrijpend voor aangever, maar bevordert bovendien de algemene gevoelens van onveiligheid in uitgaansgebieden. Op zichzelf rechtvaardigt dergelijk laakbaar handelen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte meegewogen dat hij eerder (op 4 mei 2009) voor poging tot zware mishandeling is veroordeeld.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte nog jong is en hij ter terechtzitting heeft verklaard spijt te hebben van zijn handelen, vanwege de gevolgen voor aangever.
Uit het psychologisch onderzoek en het Reclasseringsadvies blijkt dat verdachte problemen heeft met zijn agressieregulatie en impulscontrole, in het bijzonder in combinatie met alcohol. Een behandeling gericht op het verbeteren van zijn agressieregulatie en impulscontrole en het voorkomen van toekomstig alcoholmisbruik wordt aangewezen geacht. Er is verder geen sprake van criminogene factoren. Het recidiverisico is door de reclasseringsinstelling laag geschat.
Door de reclasseringsinstelling is geadviseerd om een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenis¬straf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die de reclasseringsinstelling hem geeft, ook als dat inhoudt het ondergaan van de Gedragsinterventie Alcohol en Geweld.
Verdachte heeft ter terechtzitting nadrukkelijk verklaard dat hij bereid is om uitvoering te geven aan de bijzondere voorwaarden, zoals beschreven in het Reclasseringsadvies. Het risico op onttrekken aan deze voorwaarden is laag geschat.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank een gevangenisstraf van 8 maanden aangewezen, met dien verstande dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, als verdachte gedurende een proeftijd van 2 jaren geen nieuwe strafbare feiten pleegt en hij de door de rechtbank aan de (voorwaardelijke) gevangenisstraf te verbinden bijzondere voorwaarden naleeft. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals beschreven in het Reclasseringsadvies.
Op het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf zal de periode, die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering worden gebracht.
Met deze straf brengt de rechtbank enerzijds de ernst van het strafbare feit tot uitdrukking, maar houdt zij anderzijds rekening met de jonge leeftijd en de intentie van verdachte om zijn leven te beteren en daartoe de bijzondere voorwaarden na te leven, die de rechtbank aan de (voorwaardelijke) gevangenisstraf zal verbinden.
Benadeelde partij
Door aangever, tevens benadeelde partij, is een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.228,98 ingediend (€ 228,98 voor materiële schade en € 1.000,-- voor immateriële schade).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onder¬bouwd en derhalve dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedings¬maatregel (artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht). De verdediging heeft de materiële schade, zoals gevorderd, niet betwist. Evenmin is betwist dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, met dien verstande dat de verdediging de hoogte van het gevorderde bedrag heeft betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de door hem gevorderde materiële schade genoegzaam heeft onderbouwd. Met verwijzing naar de ANWB Smartengeldgids 2009, nummer 932, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding ten bedrage van € 1.000,-- redelijk.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijzen en verdachte op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de hierboven genoemde geldsom van € 1.228,98 ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij).
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf, waartoe verdachte door de rechtbank is veroordeeld bij vonnis van 4 mei 2009 (parketnummer 07-610112/08).
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht ziet de rechtbank voldoende reden om de vordering tenuitvoerlegging van de door de door de rechtbank bij vonnis van 4 mei 2009 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden toe te wijzen. Uit het onderhavige vonnis blijkt immers dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal op grond van het tweede lid van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gelasten dat de tenuitvoerlegging wordt omgezet in een taakstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid.
Toepasselijke wetsartikelen
De oplegging van deze straf en/of maatregel is, behalve op de reeds genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het onder 1, primair en onder 2 ten laste is bewezen zoals hierboven is aangegeven en levert de strafbare feiten op, die hierboven zijn vermeld. Verdachte is daarom strafbaar. Het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden.
De periode, door verdachte v??r de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van deze gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 4 maanden, niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en/of hij de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet naleeft.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen volgens de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de reclasseringsinstelling, zolang de reclasseringsinstelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling zoals bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
2. verdachte zal overeenkomstig de aanwijzingen van de reclasseringsinstelling een Gedragsinterventie Alcohol en Geweld ondergaan.
Schadevergoeding
De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij), wonende aan (adres) van een bedrag van € 1.228,98 (zegge: twaalfhonderdachtentwintig euro en achtennegentig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het onder 1 bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 13 februari 2011, tot de dag van de voldoening.
Verdachte wordt voorts veroordeeld tot betaling van de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.228,98 ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank wijst de vordering toe op de hierna te noemen wijze.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07-610112/08 bij vonnis van de rechtbank d.d. 4 mei 2009 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 3 maanden.
De rechtbank gelast, in de plaats daarvan, de taakstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 180 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 3 maanden hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het aantal niet verrichte uren taakstraf.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mrs. F. van der Maden en A.P.W. Esmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2011.
Mr. F. van der Maden voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.