ECLI:NL:RBZLY:2011:BR3394

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.660228-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag door de moeder

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 20 juli 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, de moeder van een minderjarige dochter. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van haar dochter aan het wettig gezag van de vader, [aangever 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen haar dochter, die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, heeft onttrokken aan het opzicht van de vader, ondanks eerdere rechterlijke uitspraken die haar verplichtten om de dochter aan de vader af te geven. De feiten vonden plaats in de periode van 3 augustus 2010 tot en met 13 augustus 2010, en later van 9 februari 2011 tot en met 7 maart 2011. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte op de hoogte was van de rechterlijke beslissingen en deze opzettelijk heeft genegeerd. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het medeplegen, maar heeft de overige tenlasteleggingen bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 204 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [aangever 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.660228-10 (P)
Uitspraak: 20 juli 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres].
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 30 maart 2011 en 30 juni 2011, waarbij de verdachte telkens niet is verschenen. Ter terechtzitting van 30 juni 2011 is verschenen mr. [raadsman], advocaat te Almere, die heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen.
De inhoudelijke behandeling heeft op 6 juli 2011 plaatsgevonden, waarbij verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. [raadsman], voornoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks 03 augustus 2010 tot en met 13 augustus 2010 in de gemeente Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, te weten [betrokkene] (geboren op [geboortedatum]), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, nadat er op 2 augustus 2010 een vonnis in kort geding is gewezen waarin verdachte werd veroordeeld om voornoemde [betrokkene] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis af te geven aan [aangever 1], (vader van voornoemde [betrokkene]), welk vonnis op 2 augustus om 16.20 uur aan verdachte is betekend, voornoemde [betrokkene] niet aan [aangever 1] heeft afgegeven en/of [betrokkene] heeft ondergebracht op een onbekend adres;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks 03 augustus 2010 tot en met 13 augustus 2010 in de gemeente Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige (die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt) te weten [betrokkene] (geboren op [geboortedatum]), die ontrokken was aan het gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,heeft verborgen en/of heeft onttrokken aan de nasporing van ambtenaren van de justitie en/of politie, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, nadat er op 2 augustus 2010 een vonnis in kort geding is gewezen waarin verdachte werd veroordeeld om voornoemde [betrokkene] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis af te geven aan [aangever 1], (vader van voornoemde [betrokkene]), welk vonnis op 2 augustus om 16.20 uur aan verdachte is betekend, voornoemde [betrokkene] niet aan [aangever 1] heeft afgegeven en/of [betrokkene] heeft ondergebracht op een onbekend adres;
2.
zij in of omstreeks de periode van 9 februari 2011 tot en met 3 maart 2011 te Almere, en/of te Roermond, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt te weten [betrokkene], geboren [geboortedatum], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, nadat er op 8 februari 2011 een vonnis is gewezen door de kinderrechter te Lelystad waarin werd bepaald dat voornoemde [betrokkene], (die onder toezicht van de gezinsvoogdij-instelling staat vanaf 9 november 2010) voor de duur van de ondertoezichtstelling bij vader wordt geplaatst, en van welk vonnis verdachte op de hoogte was, voornoemde [betrokkene] niet aan [aangever 1] en/of de gezinsvoogdij-instelling heeft afgegeven en/of [betrokkene] heeft ondergebracht op een onbekend adres;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 9 februari 2011 tot en met 3 maart 2011 te Almere, en/of te Roermond, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, te weten [betrokkene] (geboren op [geboortedatum]), die onttrokken was aan het gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, heeft verborgen en/of heeft onttrokken aan de nasporing van ambtenaren van de justitie en/of politie, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen nadat er op 8 februari 2011 een vonnis is gewezen door de kinderrechter te Lelystad waarin werd bepaald dat voornoemde [betrokkene], (die onder toezicht van de gezinsvoogdij-instelling staat vanaf 9 november 2010) voor de duur van de ondertoezichtstelling bij vader wordt geplaatst, en van welk vonnis verdachte op de hoogte was, voornoemde [betrokkene] niet aan [aangever 1] en/of de gezinsvoogdij-instelling heeft afgegeven en/of [betrokkene] heeft ondergebracht op een onbekend adres;
3.
zij in of omstreeks de periode van 4 maart 2011 tot en met 7 maart 2011 te Almere en/of te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt te weten [betrokkene], geboren [geboortedatum], heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, nadat er op 8 februari 2011 een vonnis is gewezen door de kinderrechter te Lelystad waarin werd bepaald dat voornoemde [betrokkene], (die onder toezicht van de gezinsvoogdij-instelling staat vanaf 9 november 2010) voor de duur van de ondertoezichtstelling bij vader wordt geplaatst, en van welk vonnis verdachte op de hoogte was, voornoemde [betrokkene] niet aan [aangever 1] en/of de gezinsvoogdij-instelling heeft afgegeven en/of [betrokkene] heeft ondergebracht op een onbekend adres;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 4 maart 2011 tot en met 07 maart 2011, te Almere en/of te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, te weten [betrokkene] (geboren op [geboortedatum]), die onttrokken was aan het gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, heeft verborgen en/of heeft onttrokken aan de nasporing van ambtenaren van de justitie en/of politie, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen nadat er op 8 februari 2011 een vonnis is gewezen door de kinderrechter te Lelystad waarin werd bepaald dat voornoemde [betrokkene], (die onder toezicht van de gezinsvoogdij-instelling staat vanaf 9 november 2010) voor de duur van de ondertoezichtstelling bij vader wordt geplaatst, en van welk vonnis verdachte op de hoogte was, voornoemde [betrokkene] niet aan [aangever 1] en/of de gezinsvoogdij-instelling heeft afgegeven en/of [betrokkene] heeft ondergebracht op een onbekend adres.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Inleiding
Feit 1.
Op 7 augustus 2010 heeft [[aangever 1], de vader [betrokkene] (geboren op [geboortedatum]), aangifte gedaan ter zake van onttrekking aan het gezag.
Op 7 augustus 2010 is verdachte, moeder van [betrokkene], aangehouden en op 7 augustus 2010 en 8 augustus 2010 is zij gehoord ter zake van de door [aangever 1] gedane aangifte.
Op 13 augustus 2010 is met toestemming binnengetreden in de woning van verdachte gelegen aan de [adres]. Medebewoner [getuige 1] heeft op dat moment verklaard dat [betrokkene] een paar huizen verderop logeerde bij een vriendin. [betrokkene] is kort daarna aantroffen in de woning aan de [adres ] en is naar een kindvriendelijke ruimte in het politiebureau in Almere Stad overgebracht. Vervolgens is zij samen met twee verbalisanten vertrokken naar haar vader [aangever 1] in [woonplaats].
Feit 2.
Op 7 februari 2011 heeft [aangever 2], zorgcoördinatrice bij Rubicon jeugdzorg, bij de politie gemeld [betrokkene], woonachtig bij de genoemde instelling, vanaf 15:00 uur die dag vermist wordt.
Verdachte is op 28 februari 2011 aangehouden en op dezelfde dag is zij gehoord. Een dag later, op 1 maart 2011, is verdachte op last van de officier van justitie in vrijheid gesteld.
Feit 3.
Na haar in vrijheidstelling op 1 maart 2011 heeft verdachte contact opgenomen met de redactie van het televisieprogramma TROS ‘Vermist’, in welk programma zij op vrijdag 4 maart 2011 om 21.30 uur in de gelegenheid is gesteld om een oproep te doen aan [betrokkene]. Aan het einde van het programma verschijnt [betrokkene] in de studio en wordt zij herenigd met verdachte en oma. Na de uitzending zijn verdachte en oma met [betrokkene] uit het studiocomplex geleid en hebben zij de nacht doorgebracht in een door de redactie van het programma geregelde hotelkamer. Dat weekend heeft verdachte met [betrokkene] verbleven in een pretpark.
Op maandag 7 maart 2011 heeft de directrice van de basisschool [naam] contact opgenomen met de politie en heeft zij verklaard dat verdachte en [betrokkene] die dag om 13.15 uur zouden komen teneinde [betrokkene] in te schrijven. Door verbalisanten wordt dezelfde dag een onderzoek ingesteld in de omgeving van de voornoemde school. Om 13.25 uur treffen verbalisanten verdachte, vergezeld van [betrokkene], aan. Verdachte is daarop aangehouden.
Op 9 maart 2011 heeft [aangever 2] aangifte gedaan ter zake onttrekking aan het gezag van een minderjarige.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Feit 1.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend bewezen, nu de rechter op 2 augustus 2010 in kort geding had bepaald dat [betrokkene] binnen 24 uur na betekening van het vonnis diende te worden afgegeven aan de man en verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft bekend dat zij hieraan in de periode 3 augustus 2010 tot en met 13 augustus 2010 geen gevolg heeft gegeven.
Feit 2.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend bewezen.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier volgt dat verdachte in de periode van 9 februari 2011 tot en met 3 maart 2011, ondanks het vonnis van de kinderrechter van 8 februari 2011 waarin was bepaald dat [betrokkene] voor de duur van de ondertoezichtstelling bij haar vader wordt geplaatst, [betrokkene] heeft ontrokken aan het opzicht van de man. Dit blijkt uit het feit dat verdachte heeft verklaard dat zij op 7 februari 2011 om 21.53 uur door [betrokkene] op haar mobiele telefoon is gebeld, terwijl is gebleken dat zij op dat moment werd gebeld met de vaste telefoon vanuit haar eigen woning aan de [adres]. Ook heeft [betrokkene] dezelfde dag met een mobiele telefoon gebeld via een mast die in de omgeving van de woning van verdachte stond. Bovendien heeft [getuige], een vriendin van [betrokkene], bij de politie verklaard dat zij [betrokkene] op 7 februari 2011 van het station in Almere heeft opgehaald en naar haar moeder in Almere heeft gebracht.
Feit 3.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde, met uitzondering van het medeplegen, wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft bekend dat zij ondanks het vonnis van de kinderrechter van 8 februari 2011 [betrokkene] in de periode 4 maart 2011 tot en met 7 maart 2011 bij zich heeft gehouden.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 en 3.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de onder 1. en 3. ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
Feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde nu [betrokkene] in de periode van 9 februari 2011 tot en met 3 maart 2011 niet bij verdachte was en zij ook geen contact hebben gehad.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
De rechtbank overweegt dat de kortgedingrechter in Lelystad bij vonnis van 2 augustus 2010 heeft bepaald dat verdachte binnen 24 uur na betekening van het von[betrokkene][betrokkene] (geboren op [geboortedatum]) aan [aangever 1] diende af te geven .
Uit de betreffende akte van uitreiking en de verklaring van verdachte zoals ter terechtzitting afgelegd blijkt dat het vonnis van 2 augustus 2010 dezelfde dag om 16.20 uur aan verdachte is betekend.
Voorts volgt uit de aangifte van [[aangever 1] en uit de door verdachte afgelegde verklaring bij de politie dat [betrokkene] op 27 juli 2010 op een speelveld in de omgeving van de woning van aangever [aangever 1] aan het spelen was en dat [betrokkene] die dag door verdachte is meegenomen naar de woning van verdachte in Almere. Pas op 13 augustus 2010 is [betrokkene] door de politie weer teruggebracht naar haar vader in [woonplaats], nadat zij was aangetroffen in de woning van een vriendin aan de [adres ].
Uit het voorgaande volgt dat verdachte [betrokkene] zonder toestemming van aangever [aangever 1] heeft meegenomen. Door aldus te handelen heeft verdachte haar dochter in de periode 3 augustus 2010 tot en met 13 augustus 2010 onttrokken aan het opzicht van [aangever 1], die dat opzicht desbevoegd over de minderjarige uitoefende.
Het ten laste gelegde feit is derhalve wettig en overtuigd bewezen.
De rechtbank is – evenals de officier van justitie – van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken ter zake van het medeplegen.
Feit 2.
De rechtbank overweegt dat de kinderrechter in Lelystad bij beschikking van 8 februari 2011 heeft bepaald [betrokkene] (geboren op [geboortedatum]), die vanaf 9 november 2010 onder toezicht van een gezinsvoogdij-instelling staat, voor de duur van de ondertoezichtstelling bij [aangever 1] wordt geplaatst.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte op de hoogte was van (de inhoud van) de beschikking van de kinderrechter van 8 februari 2011.
De rechtbank overweegt dat [betrokkene] op 7 februari 2011 rond 15.00 uur is verdwenen bij Rubicon Jeugdzorg. Een half uur na haar verdwijning heeft verdachte al contact gehad met [betrokkene]. Zij blijkt immers te hebben gebeld met een mobiele telefoon die op dat moment in gebruik was bij [betrokkene]. Blijkens de verklaring van [getuige], een vriendinnetje van [betrokkene], heeft zij [betrokkene] op 7 februari 2011 opgehaald van het station in Almere en naar haar moeder in Almere gebracht. De rechtbank hecht geloof aan deze verklaring.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaringen van verdachte op dit punt. Verdachte heeft immers verklaard dat [betrokkene] haar op 7 februari 2011 omstreeks 21:53 uur vanaf een afgeschermd nummer heeft gebeld op haar mobiele telefoon en haar heeft gezegd dat ze veilig was. Uit onderzoek is echter komen vast te staan dat er op genoemd tijdstip vanaf de vaste lijn van verdachtes woning in Almere is gebeld naar de mobiele telefoon van verdachte. De verdachte heeft op dit punt kennelijk leugenachtig verklaard, kennelijk om de waarheid te bemantelen.
Gelet op het tijdsverloop tussen het moment van verdwijnen van [betrokkene] en het eerste contact dat verdachte daarna met haar had en het feit dat verdachte op de dag van de verdwijning van [betrokkene] regelmatig contact heeft gehad met [betrokkene] en [betrokkene] bovendien door een vriendinnetje vanaf het station in Almere naar haar moeder is gebracht, acht de rechtbank het in ieder geval aannemelijk dat verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen [betrokkene] en diegene die het opzicht uitoefent. De vraag of verdachte al dan niet het initiatief hiertoe heeft genomen, is niet van doorslaggevend belang.
Door aldus te handelen heeft verdachte [betrokkene] onttrokken aan het opzicht van [aangever 1], die dat opzicht desbevoegd over [betrokkene] uitoefende.
Het ten laste gelegde feit is derhalve wettig en overtuigd bewezen.
De rechtbank is – evenals de officier van justitie – van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken ter zake van het medeplegen.
Feit 3.
De rechtbank overweegt dat de kinderrechter in Lelystad bij beschikking van 8 februari 2011 heeft bepaald [betrokkene] (geboren op [geboortedatum]), die vanaf 9 november 2010 onder toezicht van een gezinsvoogdij-instelling staat, voor de duur van de ondertoezichtstelling bij [aangever 1] wordt geplaatst.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte op de hoogte was van de op 8 februari 2011 gewezen beschikking.
Voorts blijkt uit de door verdachte afgelegde verklaring bij de politie en ter terechtzitting dat verdachte [betrokkene] op 4 maart 2010 na de uitzending van het TROS programma ‘Vermist’ heeft meegenomen en dat [betrokkene] tot de aanhouding van verdachte op 7 maart 2011 bij verdachte is geweest.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte [betrokkene] zonder toestemming van aangever [aangever 1] bij zich heeft gehouden. Door aldus te handelen heeft verdachte haar dochter in de periode 4 maart 2011 tot en met 7 maart 2011 onttrokken aan het opzicht van [aangever 1], die dat opzicht desbevoegd over de minderjarige uitoefende. De stelling van verdachte dat deze periode een weekend betrof en zij [betrokkene] elk weekend bij zich mocht hebben in het kader van een omgangsregeling gaat niet op nu uit het dossier naar voren komt dat de omgangsregeling nog onderwerp van geschil was tussen verdachte en aangever [aangever 1].
Het ten laste gelegde feit is derhalve wettig en overtuigd bewezen.
De rechtbank is – evenals de officier van justitie – van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken ter zake van het medeplegen.
5. DE BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
zij omstreeks 03 augustus 2010 tot en met 13 augustus 2010 in Almere, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, te weten [betrokkene] (geboren op [geboortedatum]), heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, nadat er op 2 augustus 2010 een vonnis in kort geding is gewezen waarin verdachte werd veroordeeld om voornoemde [betrokkene] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis af te geven aan [aangever 1], (vader van voornoemde [betrokkene]), welk vonnis op 2 augustus om 16.20 uur aan verdachte is betekend, voornoemde [betrokkene] niet aan [aangever 1] heeft afgegeven.
2.
zij in de periode van 9 februari 2011 tot en met 3 maart 2011 te Almere of (elders) in Nederland, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt te weten [betrokkene], geboren [geboortedatum], heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, nadat er op 8 februari 2011 een vonnis is gewezen door de kinderrechter te Lelystad waarin werd bepaald dat voornoemde [betrokkene], (die onder toezicht van de gezinsvoogdij-instelling staat vanaf 9 november 2010) voor de duur van de ondertoezichtstelling bij vader wordt geplaatst, en van welk vonnis verdachte op de hoogte was, voornoemde [betrokkene] niet aan [aangever 1] heeft afgegeven;
3.
zij in de periode van 4 maart 2011 tot en met 7 maart 2011 te Almere en te Hilversum, althans in Nederland opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt te weten [betrokkene], geboren [geboortedatum], heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, nadat er op 8 februari 2011 een vonnis is gewezen door de kinderrechter te Lelystad waarin werd bepaald dat voornoemde [betrokkene], (die onder toezicht van de gezinsvoogdij-instelling staat vanaf 9 november 2010) voor de duur van de ondertoezichtstelling bij vader wordt geplaatst, en van welk vonnis verdachte op de hoogte was, voornoemde [betrokkene] niet aan [aangever 1].
Van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
6. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
7. DE STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair (telkens):
Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan bevoegd opzicht strafbaar gesteld bij artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.
8. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
9. DE STRAFOPLEGGING
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte ter zake van de door haar bewezen verklaarde feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 204 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een gedeelte van 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen haar te geven door of namens de Reclassering, alsmede een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadman heeft verzocht om een voorwaardelijke straf nu verdachte first offender is, zij
25 dagen voorarrest heeft ondergaan, vijf weken geleden opnieuw moeder is
geworden, zij zorg heeft voor meerdere kinderen en zij [betrokkene] al maanden niet heeft gezien.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft haar dochter [betrokkene] meerdere malen onttrokken aan het opzicht van [aangever 1]. Hiermee heeft zij de rechten gefrustreerd die [aangever 1] kan ontlenen aan de vonnissen van 2 augustus 2010 en 8 februari 2011. Zij heeft daardoor onrust en bezorgdheid veroorzaakt bij [betrokkene] en [aangever 1]. Daarbij komt dat zij het recht in eigen hand heeft genomen en geen alternatieven heeft gezocht.
Voorts zal de rechtbank, in het voordeel van de verdachte, rekening houden met het haar betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 augustus 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Verder zal de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het adviesrapport van de jeugdreclassering d.d. 29 juni 2011, uitgebracht door J. Hoekstra, naar voren is gekomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gevangenisstraf voor de duur van
204 dagen, met aftrek, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is. Met deze deels voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een werkstraf voor de duur van 100 uur op te leggen.
10. DE BENADEELDE PARTIJ
Voor aanvang van de terechtzitting heeft [[aangever 1] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 5.469,76, bestaande uit € 65,76 aan reiskosten en € 5.404,00 aan immateriële schadevergoeding.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de gevorderde reiskosten gerefereerd aan het
oordeel van de rechtbank. De gevorderde immateriële schadevergoeding heeft hij verzocht te
matigen, nu [betrokkene] slechts een korte periode aan het opzicht ontrokken is geweest en zij niet
naar het buitenland is gebracht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 65,76 (reiskosten) een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank bepaalt de vergoeding voor de immateriële schade ex aequo et bono op een bedrag groot € 500,00. De rechtbank baseert zich daarbij op de hoogte van immateriële schadevergoedingen in vergelijkbare zaken.
De vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde een onevenredige belasting op van het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 500,00 ten behoeve van het slachtoffer [[aangever 1].
11. TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36f, 57 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de tenlastelegging
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en verklaart verdachte derhalve strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 204 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 100 uren;
beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf;
Ten aanzien van de benadeelde partij
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 565,76 (zegge: vijfhonderdvijfenzestig euro en zesenzeventig cent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 565,76 ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis;
bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 1] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. G. Blomsma en mr. W.F. Roelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Verheij-de Vries als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2011.
Mr. Roelink voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.