vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
zaaknummer / rolnummer: 168924 / HA ZA 10-359
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
gevestigd te Nieuwegein en kantoorhoudende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. A.J. van Ommeren te Amsterdam,
[gedaagde],
kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Eisers zullen hierna [eiser sub 2] c.s. dan wel - ieder afzonderlijk - [eiser] en [eiser sub 2] genoemd worden. Gedaagde zal hierna [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek met producties
- de conclusie van dupliek met producties
- de akte uitlating (producties) c.q. nadere conclusie van de zijde van [eiser sub 2] c.s.
- de nadere conclusie van de zijde van [gedaagde]
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van [eiser sub 2] c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is een kantoor dat zich bezighoudt met dienstverlening op juridisch gebied. [eiser] heeft gedurende geruime tijd een samenwerkingsverband gehad met [gedaagde]. Uit hoofde van de tussen partijen bestaande samenwerking is [gedaagde] opgetreden als procesadvocaat van [eiser sub 2] c.s. in zaken waarin een verplichte procesvertegenwoordiging gold. [gedaagde] is opgetreden als procesadvocaat van [eiser], van cliënten van [eiser] alsmede van [eiser sub 2].
2.2. In rechte spelen een drietal zaken waarbij [gedaagde] als procesadvocaat is opgetreden van [eiser] en van [eiser sub 2], die hierna afzonderlijk zullen worden besproken.
[zaak 1]
2.3. [eiser] heeft - op 13 mei 2008 - een overeenkomst van opdracht gesloten met mevrouw [A] om haar en haar ex-echtgenoot, de heer [B], bij te staan in een strafzaak, waarbij partijen een vast honorarium overeen zijn gekomen. Kort na het tot stand komen van de overeenkomst met [eiser] heeft [A] deze beëindigd. Via een bodemprocedure bij de rechtbank Amsterdam heeft [A] het reeds door haar betaalde honorarium teruggevorderd. In deze procedure trad [gedaagde] op als procesadvocaat van [eiser]
2.4. Door de rechtbank Amsterdam is d.d. 17 juni 2009 een tussenvonnis gewezen, waarbij de rechtbank - voor zover van belang - als volgt heeft overwogen:
"5.10. [A] heeft betwist dat [eiser sub 2] werkzaamheden heeft verricht, althans dat [eiser sub 2] werkzaamheden heeft verricht die in redelijkheid aan haar in rekening kunnen worden gebracht. De bewijslast van de stelling van [eiser sub 2] dat zij voor een bedrag van EUR 9.790,67 aan werkzaamheden heeft verricht, ligt conform de hoofdregel van artikel 150 Rv bij [eiser sub 2]. [eiser sub 2] heeft als bewijsstukken enkel twee specificaties overgelegd. Nu daaruit niet kan worden afgeleid dat [eiser sub 2] de gedeclareerde werkzaamheden heeft verricht, acht de rechtbank het bewijs nog niet geleverd. Overeenkomstig het bewijsaanbod van [eiser sub 2], zal de rechtbank haar toelaten tot (nader) bewijs op onderdelen. De rechtbank zal beide specificaties hieronder achtereenvolgens bespreken.
5.23 [eiser sub 2] zal in ieder geval een bedrag van EUR 9.159,33 aan [A] dienen terug te betalen als overschot van het betaalde bedrag van EUR 18.950,--. [eiser sub 2] zal verder in de gelegenheid worden gesteld om bewijs te leveren van haar stellingen dat zij de volgende in de eindspecificatie [B]/OM in de periode tot en met 27 mei 2008 genoemde werkzaamheden heeft verricht, alsmede de duur van die werkzaamheden:
1. "14 t/m 27-05-08 Strafgriffie 6 H" en "14 t/m 27-05-08 Betrokkene 6 H"tot en
met "14 t/m23-05-08 Huis van bewaring / politie bureau 6 H"
2. "13-05-2008 Cliënte 60 M" tot en met "29-05-2008 Cliënte 45 M"
5.24 [eiser sub 2] zal in de gelegenheid worden gesteld om bewijs te leveren van haar stellingen dat zij de volgende in de eindspecificatie [A]/Naturalisatie genoemde werkzaamheden heeft verricht in de periode tot en met 27 mei 2008, alsmede de duur van die werkzaamheden:
1. "14-05 t/m 20-05-08 Cliënte 24 H" tot en met "14-05 t/m 20-05-08 Cliënte 24 H"
2. "14-05 t/m 20-05-08 Cliënte 6 H" tot en met "14-05 t/m 20-05-08 Cliënte 12 M"
3. "14-05-2008 Cliënte 25 M" tot en met "20-05-2008 Cliënte 45 M"
4. "Maand mei 2008 Uitgebreide studie en voorbereiding indiening verzoek naturalisatie 240" tot en met "Maand mei 2008 Verzoekschrift 75".
2.5. [eiser] heeft tegen het tussenvonnis d.d. 17 juni 2009 van de rechtbank Amsterdam (spoed-)appel ingesteld bij het gerechtshof in Amsterdam en de behandelend rechter gewraakt. Bij akte ter rolle d.d. 1 juli 2009 heeft [eiser] door tussenkomst van [gedaagde] de rechtbank Amsterdam laten weten dat zij aan de bewijsopdracht wenst te voldoen door het doen horen van 4 á 5 getuigen onder het gelijktijdige verzoek om, gelet op het ingestelde (spoed-)appel en het wrakingsverzoek, (nog) geen uitvoering te geven aan het tussenvonnis. Bij brief d.d. 3 juli 2009 heeft [gedaagde] [eiser] laten weten dat de zaak door de rechtbank Amsterdam naar de parkeerrol is verwezen.
2.6. De wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam heeft het wrakingsverzoek bij beslissing d.d. 10 september 2009 afgewezen. Tegen deze afwijzende beslissing heeft [eiser] appel ingesteld - eerst zelf en later door tussenkomst van [gedaagde] - bij het gerechtshof in Amsterdam.
2.7. Vervolgens is door de rechtbank Amsterdam een tweede tussenvonnis d.d. 11 november 2009 gewezen in de zaak "[A] c.s. tegen [eiser]" waarin de schorsing van de behandeling van de zaak is opgeheven en waarin is bepaald dat [eiser] zich ter rolle van 9 december 2009 bij akte dient uit te laten over de vraag of en hoe zij bewijs wil leveren zoals opgedragen in het tussenvonnis d.d. 17 juni 2009.
2.8. Bij fax d.d. 19 november 2009 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om de rechtbank Amsterdam te verzoeken de zaak te schorsen totdat het gerechtshof in Amsterdam heeft beslist op het door [eiser] ingestelde appel tegen de afwijzende wrakingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 10 september 2009. [gedaagde] heeft aan dit verzoek voldaan door verzending van de brief d.d. 20 november 2009.
2.9. Ter rolle van 9 december 2009 wordt geen akte genomen namens [eiser]
2.10. Bij fax d.d. 17 december 2009 heeft [gedaagde] [eiser] op de hoogte gesteld van het feit dat de mondelinge behandeling van het tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam d.d. 10 september 2009 ingestelde appel bij het gerechtshof in Amsterdam op 18 december 2009 zal plaatsvinden. Daarop heeft [eiser] [gedaagde] bij fax van eveneens d.d. 17 december 2009 verzocht te bewerkstelligen dat de zitting wordt aangehouden. Het gerechtshof in Amsterdam heeft het dienovereenkomstige verzoek van [gedaagde], gedaan bij fax d.d. 17 december 2009, afgewezen. [gedaagde] is namens [eiser] ter zitting van 18 december 2009 bij het gerechtshof in Amsterdam verschenen. Bij beschikking d.d. 24 december 2009 heeft het gerechtshof in Amsterdam [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde appel.
2.11. [eiser] heeft [gedaagde] bij fax d.d. 7 januari 2010 verzocht haar te informeren over de stand van zaken in de tussen haar en [A] lopende rechtbankprocedure. Bij fax d.d. 11 januari 2010 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht een door haar opgestelde brief aan mr. [C], de behandelend rechter, te verzenden.
2.12. De rechtbank Amsterdam heeft [gedaagde] bij brief d.d. 18 januari 2010 laten weten dat zij een brief d.d. 11 januari 2010 heeft ontvangen die zij niet in behandeling zal nemen nu het een brief afkomstig van een partij zelf is en dat de zaak "[A] c.s. tegen [eiser]" op de rol van 3 februari 2010 staat voor vonnis. [gedaagde] heeft [eiser] niet over deze brief geïnformeerd.
2.13. De rechtbank Amsterdam heeft d.d. 17 februari 2010 een eindvonnis gewezen in de zaak "[A] c.s. tegen [eiser]" in welk vonnis zij heeft geoordeeld dat [eiser] niet in het aan haar opgedragen bewijs is geslaagd en waarin zij [eiser] heeft veroordeeld tot betaling aan [A] van EUR 18.650,00 vermeerderd met rente en kosten.
2.14. [gedaagde] heeft [eiser] bij brief d.d. 22 februari 2010 - voor zover van belang - als volgt bericht:
"Ik heb na onderzoek ontdekt dat ik wel bericht heb gehad van de rechtbank (zie copie) - bijgevoegd is de brief d.d. 18 januari 2010 van de rechtbank Amsterdam, toevoeging rechtbank - doch de assistent heeft daar niets anders mee gedaan dan de datum vonnis noteren op het rolbord; ik heb daar dus toen zelf geen kennis van gekregen."
[Zaak 2]
2.15. In de periode lopende van 30 juni tot 13 juli 2009 zijn er vernielingen en/of inbraken gepleegd in het woonhuis van [eiser sub 2]. [eiser sub 2] heeft een inboedelverzekering bij [Zaak 2] lopen. [Zaak 2] heeft met een beroep op een dekkingsbeperking in de polisvoorwaarden geweigerd de door [eiser sub 2] geclaimde schade uit te keren. [eiser sub 2] is daarop een kort geding procedure gestart tegen [Zaak 2] waarbij hij een voorschot van EUR 40.000,00 op de door hem geclaimde schade heeft gevorderd. In deze procedure trad [gedaagde] op als procesadvocaat van [eiser sub 2].
2.16. Bij vonnis d.d. 5 november 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam de vordering van [eiser sub 2] afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
2.17. Bij fax d.d. 18 november 2009 heeft [eiser sub 2] [gedaagde] een spoedappeldagvaarding doen toekomen met het verzoek deze door te geleiden naar de deurwaarder. [gedaagde] heeft de spoedappeldagvaarding vervolgens wel laten uitbrengen maar heeft verzuimd deze aan te brengen. Bij fax d.d. 27 januari 2010 heeft [gedaagde] - voor zover van belang - [eiser sub 2] als volgt bericht:
"Overigens klopt het dat de dagvaarding in het hoger beroep kort geding wel is uitgebracht doch onzerzijds niet (tijdig) is aangebracht zodat hier sprake is van een beroepsfout die ik zal melden."
[Zaak 3]
2.18. [eiser] heeft [Zaak 3] juridisch bijgestaan. Tussen [eiser] en [Zaak 3] is een geschil ontstaan over de door [eiser] verzonden declaraties. Na matiging heeft [eiser] EUR 48.673,54 gedeclareerd. [eiser] heeft de Raad van Toezicht te Utrecht vervolgens bij brief d.d. 8 mei 2006 verzocht om begroting van haar declaratie van - volgens de stukken van de Raad van Toezicht - EUR 45.919,12 aan [Zaak 3]. De Raad van Toezicht heeft ingevolge artikel 32 Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (WTBZ) op het verzoek van [eiser] beslist d.d. 29 januari 2007 en de werkzaamheden begroot op EUR 38.836,29 inclusief BTW.
2.19. Tegen de beslissing van de Raad van Toezicht te Utrecht heeft [eiser] ex artikel 33 WTBZ hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag bij verzoekschrift d.d. 21 februari 2007. Het gerechtshof in Den Haag heeft bij beschikking d.d. 7 april 2008 geoordeeld dat slechts dat deel van de declaraties dat betrekking heeft op de door [eiser] gevoerde appelprocedure door haar beoordeeld kan worden en de werkzaamheden van [eiser], voor zover die betrekking hebben op de appelprocedure, conform de beslissing van de Raad van Toezicht te Utrecht begroot op
EUR 16.869,20.
2.20. Bij brief d.d. 21 april 2008 heeft [eiser] het gerechtshof in Den Haag ex artikel 37 WTBZ gevraagd om herziening, waarna het gerechthof [eiser] heeft verzocht om voor procureurstelling zorg te dragen. Het gerechtshof in Den Haag heeft [eiser] vervolgens bij beschikking d.d. 17 juli 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van tijdige procureurstelling. Bij beschikking d.d. 28 oktober 2008 heeft het gerechtshof in Den Haag het verzoek tot verbetering, ingediend namens [eiser] omdat wel tijdige procureurstelling had plaatsgevonden, afgewezen.
2.21. In november 2008 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht een hernieuwd herzieningsverzoek ex artikel 37 lid 2 WTBZ in te dienen bij het gerechtshof in Den Haag. [gedaagde] heeft het hernieuwde herzieningsverzoek op 15 mei 2009 ingediend bij het gerechtshof in Den Haag. De bij het hernieuwde verzoekschrift behorende doos met producties wordt door [gedaagde] ter rolle van 15 januari 2010 ingediend.
2.22. [Zaak 3] heeft [eiser] gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam ter zake van de terugbetaling van het teveel betaalde honorarium zijnde EUR 9.837,36. [gedaagde] heeft zich namens [eiser] in die procedure gesteld. Bij brief d.d. 22 juli 2009 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht de rechtbank Amsterdam te vragen een nieuwe datum voor de inmiddels vastgestelde comparitie te bepalen. [eiser] heeft dit verzoek nadien verschillende malen herhaald. Bij brief d.d. 29 oktober 2009 heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht om een aanhouding van de comparitie. De behandelend rechter heeft pas na de comparitie, welke eveneens op 29 oktober 2009 plaatsvond, van deze brief kennisgenomen. Ter comparitie is noch [gedaagde] noch een vertegenwoordiger van [eiser] verschenen. Bij vonnis d.d. 18 november 2009 heeft de rechtbank de vordering van [Zaak 3] toegewezen.
3. De vordering
3.1. [eiser sub 2] c.s. vordert bij vonnis - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut - een verklaring voor recht dat [gedaagde] gehouden is de door [eiser sub 2] c.s. geleden schade van materiële en immateriële aard te vergoeden c.q. dat [gedaagde] jegens [eiser sub 2] c.s. schadeplichtig is, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend als volgens de wet in een nog te entameren schadestaatprocedure van [eiser sub 2] c.s. jegens [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser sub 2] c.s. legt aan haar vordering primair ten grondslag dat [gedaagde] ernstig toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de met [eiser sub 2] c.s. gesloten overeenkomst van opdracht. [gedaagde] heeft niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Zo heeft [gedaagde] eenvoudige verzoeken en/of instructies van [eiser sub 2] c.s. naast zich neergelegd, [eiser sub 2] c.s. niet (tijdig) op de hoogte gesteld van rolinstructies en/of correspondentie van de rechtbank en heeft hij nagelaten om tijdig proceshandelingen te verrichten. Subsidiair legt [eiser sub 2] c.s. aan haar vordering onrechtmatig handelen van [gedaagde] ten grondslag, nu hij op onzorgvuldige wijze heeft nagelaten te handelen zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] heeft verweer gevoerd inhoudende dat het handelen van [gedaagde] wellicht niet op alle punten de schoonheidsprijs verdient doch dat, mocht er sprake zij van een toerekenbaar tekortschieten van [gedaagde], de vorderingen van [eiser sub 2] c.s. dienen te stranden wegens het ontbreken van schade en causaal verband. [gedaagde] concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 2] c.s. met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van [eiser sub 2] c.s. in de kosten van het geding.
5. De beoordeling
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat er een overeenkomst van opdracht heeft bestaan op grond waarvan [gedaagde] als procesadvocaat van [eiser sub 2] c.s. optrad. [eiser sub 2] c.s. stelt dat [gedaagde] ernstig toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als procesadvocaat in een drietal zaken als gevolg waarvan [eiser sub 2] c.s. stelt schade te hebben geleden.
5.2. Of er sprake is van een tekortkoming dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of [gedaagde] als een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat heeft gehandeld, zoals door [eiser sub 2] c.s. aangevoerd en door [gedaagde] niet weersproken. De door [eiser sub 2] c.s. gestelde tekortkomingen zal de rechtbank hieronder afzonderlijk per zaak beoordelen.
5.3. Voor wat betreft de schade vordert [eiser sub 2] c.s. verwijzing naar de schadestaatprocedure teneinde vast te stellen wat de schade is die zij heeft geleden door het tekortschieten van [gedaagde]. Aan een vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure worden geen strenge eisen gesteld. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is volgens vaste jurisprudentie slechts vereist dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden, aannemelijk is geworden. Daarnaast dient er causaal verband te bestaan tussen de bestreden gedraging en de gestelde schade.
[A]
5.4. In de kwestie [A] is [gedaagde] opgetreden als procesadvocaat van [eiser] [eiser] maakt [gedaagde] - naar de rechtbank begrijpt - in de kern het navolgende verwijt: [gedaagde] heeft nagelaten haar op de hoogte te stellen van de reactie van de rechtbank Amsterdam op de brief d.d. 20 november 2009 als gevolg waarvan zij niet op de hoogte was van de mogelijkheid en noodzaak om bewijs te leveren op de rol van 9 december 2009. Door deze handelswijze van [gedaagde] is [eiser] de kans ontnomen om bewijs te leveren van haar stellingen. In dit bewijs zou zij zijn geslaagd zodat een bedrag van
EUR 9.790,67 in mindering zou zijn gekomen op het door haar aan [A] terug te betalen bedrag. Hiermee is het causale verband ook gegeven, aldus [eiser] In het verlengde hiervan verwijt [eiser] [gedaagde] dat hij geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek / de instructie van [eiser] om de brief d.d. 11 januari 2010 door te geleiden naar de rechtbank, als gevolg waarvan [eiser] de kans is ontnomen om in ieder geval nog een nadere proceshandeling te verrichten. Het verzenden van deze brief was op dat moment (nog) geen probleem omdat de zaak nog niet voor vonnis stond, aldus nog steeds [eiser]
5.5. Met betrekking tot de brief d.d. 11 januari 2010 heeft [gedaagde] aangevoerd dat het hem (op grond van de gedragsregels) niet vrij stond deze te versturen, maar dat ook los daarvan de rechtbank Amsterdam het verzoek om een nadere conclusie zou hebben geweigerd gelet op het bepaalde in artikel 132 lid 2 Rv. Bovendien heeft [eiser] geen schade geleden als gevolg van de gewraakte handelswijze van [gedaagde] en ontbreekt het causale verband, omdat het gerechtshof in Amsterdam het vonnis van de rechtbank Amsterdam (waartegen appel is ingesteld door [eiser]) zal bekrachtigen. Het is dan ook voorbarig, nu het hoger beroep nog loopt, te beoordelen of er schade is geleden door [eiser] en of er sprake is van een causaal verband.
5.6. Waar in eerste instantie nog verschil van mening leek te bestaan over de vraag of [gedaagde] heeft voldaan aan het verzoek d.d. 19 november 2009 van [eiser], lijkt dat thans geen punt van discussie meer te zijn. Partijen gaan er nu beiden vanuit dat [gedaagde] aan dat verzoek heeft voldaan door verzending van de brief d.d. 20 november 2009. [gedaagde] heeft voorts niet betwist dat hij heeft nagelaten de beslissing van de rechtbank Amsterdam op de brief d.d. 20 november 2009 aan [eiser] mede te delen. [eiser] was dan ook niet op de hoogte van de mogelijkheid om op 9 december 2009 bewijs te leveren. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zich, door het niet doorgeven van de datum waarop [eiser] zich diende uit te laten over bewijslevering zodat die datum onbenut is verstreken, niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat heeft opgesteld en derhalve tekort is geschoten in de nakoming. Immers, door toedoen van [gedaagde] is [eiser] de kans ontnomen om bewijs te leveren in de bij de rechtbank Amsterdam lopende gerechtelijke procedure. Nu is vastgesteld dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming waardoor [eiser] de mogelijkheid om bewijs te leveren is ontnomen, behoeft het verwijt van [eiser] dat [gedaagde] heeft nagelaten de brief d.d. 11 januari 2010 door te geleiden naar de rechtbank Amsterdam geen nadere bespreking. Dit tweede verwijt ziet immers op dezelfde schade en is dan ook niet van invloed op de omvang van de schadevergoeding.
5.7. De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade. Daartoe dient te worden beoordeeld of er een causaal verband bestaat tussen het handelen van [gedaagde] en de door [eiser] gestelde schade. Aan de vraag of [eiser] daadwerkelijk schade heeft geleden mogen zoals gezegd niet te zware eisen worden gesteld.
5.8. Wanneer kan worden vastgesteld dat [eiser] in het aan haar opgedragen bewijs (deels) zou zijn geslaagd met als gevolg dat de vordering van [A] slechts deels zou zijn toegewezen, houdt dit in dat de tekortkoming van [gedaagde] schade heeft veroorzaakt en er derhalve een verband bestaat tussen het handelen van [gedaagde] en de door [eiser] gestelde schade in de zin van artikel 6:98 BW.
5.9. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan [eiser] meent, de bewijslevering niet zag op het gehele bedrag van EUR 9.790,67 maar op een lager bedrag aangezien door de rechtbank Amsterdam over een aantal werkzaamheden al een afwijzend eindoordeel was gegeven. Ter onderbouwing van haar stelling dat bewijs kon worden geleverd, zijn in deze procedure twee specificaties overgelegd door [eiser] Deze specificaties zijn op zichzelf beschouwd onvoldoende voor bewijslevering, zulks gelet op de overwegingen in het tussenvonnis van 17 juni 2009 van de rechtbank Amsterdam. Ten tijde van het wijzen van dat tussenvonnis beschikte de rechtbank Amsterdam al over de thans overgelegde specificaties en zij heeft die als onvoldoende beoordeeld. Blijft over de bewijslevering door middel van het horen van 4 á 5 getuigen, zoals door [eiser] aangevoerd. Om welke getuigen het precies gaat en wat zij zouden kunnen verklaren, is niet door [eiser] naar voren gebracht. [eiser] heeft slechts aangevoerd dat het juristen van haar kantoor zijn. Desondanks sluit de rechtbank niet uit dat er een gerede kans bestaat dat [eiser] aan de hand van die getuigen kan bewijzen dat er meer werkzaamheden zijn verricht dan door de rechtbank Amsterdam in haar tussenvonnis van 17 juni 2009 is aangenomen, hetgeen zou betekenen dat een deel van de vordering van [A] zou zijn afgewezen. De rechtbank acht derhalve de mogelijkheid aannemelijk dat [eiser] schade heeft geleden door de tekortkoming van [gedaagde] en dat deze in causaal verband staat met de tekortkoming van [gedaagde], zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure mogelijk is waarin beoordeeld kan worden wat de precieze omvang van de schade is. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure zal dan ook door de rechtbank worden toegewezen nu daartegen overigens geen verweer is gevoerd door [gedaagde].
5.10. De primaire grondslag leidt reeds tot het oordeel dat [gedaagde] aansprakelijk is jegens [eiser] zodat de rechtbank aan de beoordeling van de subsidiaire grondslag, onrechtmatige daad, niet toekomt.
5.11. Deze kwestie heeft betrekking op [eiser sub 2] (eiser sub 2). In de processtukken wordt zo nu en dan gesproken over [eiser sub 2] c.s. De rechtbank ziet dit als een verschrijving en zal hiervoor lezen: [eiser sub 2].
5.12. Niet in dispuut is dat [gedaagde] tekort is geschoten jegens [eiser sub 2] doordat hij heeft verzuimd de spoedappeldagvaarding aan te brengen. Waar het om gaat is of [eiser sub 2] schade heeft geleden - bestaande uit het mislopen van een voorschot op de geclaimde schade en de proceskostenveroordeling in kort geding - als gevolg van het feit dat geen spoedappel is ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam. Om die vraag te kunnen beantwoorden moet worden beoordeeld hoe, in geval van tijdige instelling van het rechtsmiddel van appel, had behoren te worden beslist. Daarbij rust in beginsel op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiser sub 2] als eisende partij de bewijslast van zijn stelling dat hij door de tekortkoming schade heeft geleden.
5.13. [Zaak 2] heeft geweigerd de door [eiser sub 2] geclaimde schade te vergoeden met een beroep op de dekkingsbeperking in de polisvoorwaarden, waarna [eiser sub 2] een kort geding procedure is gestart. De vordering van [eiser sub 2] in kort geding is bij vonnis van 5 november 2009 van de voorzieningenrechter te Rotterdam afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang, kort gezegd bestaande in het feit dat niet is gebleken van betalingsonmacht.
5.14. [eiser sub 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel degelijk een spoedeisend belang aanwezig was (en is) gelet op de problemen met de hypotheekverstrekker en de noodzaak tot vervanging van zijn kostuums. Van leegstand van de woning was geen sprake zodat [Zaak 2] geen beroep op de dekkingsbeperking in de polisvoorwaarden toekomt, aldus [eiser sub 2].
5.15. Het verweer van [gedaagde] komt erop neer dat de spoedappelprocedure niet tot een beter resultaat zou hebben geleid wegens het ontbreken van spoedeisend belang en het niet in hoge mate aannemelijk zijn van het bestaan van de vordering, hetgeen een voorwaarde is voor de toewijzing van een geldvordering in kort geding. Het causale verband tussen de tekortkoming van [gedaagde] en de door [eiser sub 2] gestelde schade ontbreekt voorts. Bovendien leidt het tekortschieten van [gedaagde] per definitie niet tot schadeplichtigheid omdat er een bodemprocedure aanhangig is. Ten slotte stond niets eraan in de weg om een nieuw kort geding tegen [Zaak 2] aanhangig te maken, zodat [eiser sub 2] ook om die reden geen schade heeft geleden, aldus [gedaagde].
5.16. Voor zover [gedaagde] ten aanzien van de schade heeft gesteld dat daarvan per definitie geen sprake is, dient deze stelling te worden verworpen. Terecht heeft [eiser sub 2] aangevoerd dat de door hem gevorderde schade voor zover bestaande uit de proceskostenveroordeling in kort geding niet wordt gecompenseerd door een voor hem gunstige uitkomst van de bodemprocedure. De stelling van [gedaagde] dat [eiser sub 2] geen schade heeft geleden omdat hij een nieuw kort geding had kunnen entameren dient eveneens te worden verworpen. Ook een nieuw kort geding biedt geen mogelijkheid om de door [eiser sub 2] gevorderde proceskostenveroordeling in (het eerste) kort geding terug te krijgen, nog daargelaten dat een nieuw te starten kort geding mogelijk zou stranden wegens strijd met de goede procesorde.
5.17. Thans komt de rechtbank toe aan de vraag hoe had behoren te worden beslist in appel. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.18. Door [eiser sub 2] wordt ter nadere onderbouwing van de spoedeisendheid verwezen naar de spoedappeldagvaarding die als productie 44 bij inleidende dagvaarding zou zijn overgelegd. Bij de akte overlegging producties bevindt zich geen productie 44; slechts de producties 1 tot en met 39 zijn - in twee afzonderlijke delen - overgelegd. De producties 40 tot en met 47 ontbreken. Wel is als productie 24 de begeleidende brief d.d. 18 november 2009 van [eiser sub 2] behorende bij de spoedappeldagvaarding overgelegd, maar de spoedappeldagvaarding bevindt zich daar niet achter. Tevens is overgelegd de conclusie van repliek uit de tussen [Zaak 2] en [eiser sub 2] lopende bodemprocedure. Doch de overige processtukken uit die bodemprocedure ontbreken. De onderliggende stukken uit de kort geding procedure gevoerd bij de rechtbank Rotterdam zijn, met uitzondering van het vonnis, evenmin door [eiser sub 2] overgelegd, terwijl juist deze stukken van beslissende betekenis zijn voor de beoordeling van de kans van slagen van de spoedappelprocedure.
5.19. Met betrekking tot de spoedeisendheid heeft [eiser sub 2], naast zijn verwijzing naar de spoedappeldagvaarding, het nodige gesteld hetgeen blijkt uit de processtukken en de conclusie van repliek afkomstig uit de bodemprocedure tussen [Zaak 2] en [eiser sub 2]. Door het ontbreken van de overige processtukken uit de bodemprocedure en de onderliggende stukken uit de kort geding procedure is het verweer van [Zaak 2] bij de rechtbank echter niet bekend, zodat zij zich daarover geen oordeel kan vormen. Maar wat daar ook van zij, gesteld dat er sprake is van spoedeisendheid, dan betekent dit dat de vordering van [eiser sub 2] inhoudelijk dient te worden beoordeeld. Om die beoordeling te kunnen maken dient de rechtbank te beschikken over de onderliggende stukken uit de kort geding procedure. Aan de hand van die stukken kan de rechtbank immers kennisnemen van de stellingen en verweren van partijen in het kort geding en deze op hun merites beoordelen, zodat zij een oordeel kan geven over de kans van slagen van de spoedappelprocedure. Nu deze stukken ontbreken kan de rechtbank zich geen oordeel vormen over de kans van slagen van de spoedappelprocedure, hetgeen voor rekening van [eiser sub 2] dient te komen aangezien het op zijn weg lag deze stukken in het geding te brengen nu op [eiser sub 2] de stelplicht ter zake van de schade rust. Dat [eiser sub 2] niet de voor de beoordeling noodzakelijke gegevens heeft overgelegd klemt temeer daar de voorzieningenrechter te Zwolle bij vonnis d.d. 22 april 2010 al heeft gewezen op het belang voor de beoordeling om kennis te nemen van de onderliggende processtukken uit de kort geding procedure. Bij gebreke van voldoende feitelijke gegevens acht de rechtbank de mogelijkheid niet aannemelijk dat [eiser sub 2] schade heeft geleden. De vordering van [eiser sub 2] om [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat ter zake van het niet instellen van hoger beroep zal door de rechtbank worden afgewezen. Gezien deze afwijzing heeft [eiser sub 2] geen belang meer bij de gevorderde verklaring voor recht. De rechtbank zal die vordering dan ook afwijzen.
5.20. Naar de rechtbank begrijpt verwijt [eiser] [gedaagde] in hoofdzaak dat hij te lang heeft gewacht met de indiening van het herzieningsverzoek als gevolg waarvan [Zaak 3] de incassoprocedure is opgestart. Had [gedaagde] het herzieningsverzoek tijdig ingediend dan had [Zaak 3] de incassoprocedure niet opgestart, aldus [eiser] Voorts verwijt [eiser] [gedaagde] dat hij in de incassoprocedure niet ter comparitie is verschenen en niet tijdig een aanhoudingsverzoek heeft ingediend, als gevolg waarvan [eiser] haar stellingen niet voldoende heeft kunnen toelichten.
5.21. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat er geen sprake is van schade en dat het causale verband ontbreekt.
5.22. Zes maanden wachten met de indiening van een verzoekschrift, terwijl gesteld noch gebleken is dat hier een gegronde reden voor was, en zonder hierover te communiceren met de opdrachtgever, is naar het oordeel van de rechtbank niet zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat zich dient te gedragen. Weliswaar verwijst [gedaagde] naar de doos met processtukken die naar de rechtbank begrijpt - zodanig omvangrijk en onoverzichtelijk was dat niet zonder meer tot overlegging kon worden overgegaan - maar dit staat los van de indiening van het verzoekschrift zelve. Bovendien had [gedaagde] direct na ontvangst van de doos daarover contact kunnen opnemen met [eiser] Niets stond eraan in de weg om dat te doen. Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] dan ook tekort geschoten.
5.23. Ter zake van de schade heeft [eiser] gesteld dat die bestaat uit het opstarten van de incassoprocedure door [Zaak 3]. Deze stelling heeft [eiser] niet nader onderbouwd. Op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat [Zaak 3] van het instellen van een incassoprocedure zou hebben afgezien als het herzieningsverzoek eerder zou zijn ingediend. Los daarvan, [eiser] heeft niets inhoudelijk gesteld over de kans van slagen van het tweede herzieningsverzoek. Zo heeft [eiser] nagelaten aan te geven op welke gronden het herzieningsverzoek is gebaseerd en tot wat voor uitkomst de herzieningsprocedure zal leiden. De kans van slagen van de herzieningsprocedure is van belang in het kader van de vraag of [Zaak 3] de uitkomst hiervan had willen afwachten indien het herzieningsverzoek eerder was ingediend. Gelet op het vorenstaande heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het te laat indienen van het verzoekschrift schade heeft geleden.
5.24. Het tweede verwijt dat [eiser] [gedaagde] maakt te weten, het niet tijdig vragen van een nieuwe zittingsdatum voor de comparitie, is niet door [gedaagde] betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde], ondanks tijdige verzoeken van [eiser] daartoe, door het niet tijdig verzoeken van een nieuwe zittingsdatum zich niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat opgesteld. [gedaagde] is ook hier tekort geschoten in de nakoming.
5.25. [eiser] heeft aangevoerd dat zij als gevolg van het niet tijdig vragen van een nieuwe zittingsdatum voor de comparitie waardoor zij daarbij niet aanwezig kon zijn, geen mogelijkheid heeft gehad - ervan uitgaande dat de rechtbank bij een tijdig verzoek de comparitie had verzet - haar stellingen nader ter comparitie te onderbouwen en zich geconfronteerd zag met een veroordelend vonnis. [eiser] heeft niet aangegeven wat zij ter zitting zou hebben aangevoerd wat tot een andere uitkomst van de zaak zou hebben geleid. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat [eiser] ter zitting nadere informatie zou hebben verstrekt over de herzieningsprocedure maar [eiser] heeft nagelaten aan te geven waarop die herzieningsprocedure is gebaseerd en in het verlengde daarvan tot wat voor uitkomst die herzieningsprocedure zou leiden en wat [eiser] hierover ter zitting zou hebben kunnen aanvoeren. Zolang deze informatie niet bekend is - het (tweede) herzieningsverzoek is niet overgelegd door [eiser] - kan niet worden beoordeeld of een toelichting ter zitting door [eiser] tot een andere uitkomst van de procedure zou hebben geleid. Gelet hierop kan uit de overgelegde stukken niet worden afgeleid dat de aanwezigheid van [eiser] althans van een vertegenwoordiger ter zitting tot een andere uitkomst zou hebben geleid, zodat de mogelijkheid niet aannemelijk is dat [eiser] schade heeft geleden. Aan het criterium zoals weergegeven rechtsoverweging 5.3. is niet voldaan. Ook hier geldt dat, nu de stelplicht ter zake van de schade bij [eiser] rust, het op de weg van [eiser] had gelegen de betreffende noodzakelijke stukken over te leggen.
5.26. De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van schade op te maken bij staat ter zake van het niet tijdig indienen van het herzieningsverzoek en het niet tijdig aanvragen van een nieuwe zittingsdatum zal dan ook worden afgewezen. Gezien deze afwijzing heeft [eiser sub 2] geen belang meer bij de gevorderde verklaring voor recht. De rechtbank zal die vordering afwijzen.
5.27. De gevorderde verklaring voor recht ter zake van de kwestie [A] zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, aangezien een verklaring voor recht nu eenmaal niet ten uitvoer kan worden gelegd bij voorraad of anderszins. De aan de verklaring voor recht gekoppelde veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat kan wel ten uitvoer worden gelegd, namelijk door het aanhangig maken en het voeren van een schadestaatprocedure. De veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat zal door de rechtbank daarom wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.28. De vordering tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring op de minuut zal worden afgewezen nu op grond van artikel 231 Rv aan de partij die tot tenuitvoerlegging kan overgaan een grosse wordt verstrekt.
5.29. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] tekort is geschoten jegens [eiser] inzake de behandeling van de zaak [A] als weergegeven in rechtsoverweging 5.6. en gehouden is de dientengevolge door [eiser] geleden schade, zowel materieel als immaterieel, te vergoeden, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de regelen der wet,
6.2. compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de verwijzing naar de schadestaatprocedure uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. I.F. Clement en mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2011.