ECLI:NL:RBZLY:2011:BR3076

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07.630309-09
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodschudden van 3,5 maanden oude baby

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 26 juli 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van het opzettelijk doden van zijn 3,5 maanden oude zoontje door hem te schudden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en doodslag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het slachtoffer, geboren op 17 juni 2009, op 30 september 2009 onwel werd en later overleed als gevolg van een ernstig schudincident. De rechtbank heeft de verklaringen van deskundigen en getuigen in overweging genomen, die bevestigden dat de letsels van het slachtoffer niet konden worden verklaard door een val of andere oorzaken, maar alleen door herhaaldelijk heftig schudden. De verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd, die tegenstrijdig waren en niet geloofwaardig werden geacht door de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van zijn kind heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaar, en een werkstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.630309-09 (P)
Uitspraak: 26 juli 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [1986 te plaats],
wonende te [adres].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2011 en 12 juli 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. A.E. Postma.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting is aangepast)
hij op of omstreeks 30 september 2009, althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2009 tot en met 6 oktober 2009 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, opzettelijk [slachtoffer] (geboren 17 juni 2009) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal (met kracht) die [slachtoffer]m heen en weer en/of op en neer geschud en/of anderszins geweld uitgeoefend op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 6 oktober 2009 is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2009, althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2009 tot en met 6 oktober 2009 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, aan zijn zoon, althans aan een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren 17 juni 2009), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door (telkens)
opzettelijk meermalen, althans eennmaal (met kracht) die [slachtoffer] heen en
weer en/of op en neer te schudden en/of anderszins geweld uit te oefenen op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer], terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
artikel 304 Wetboek van Strafrecht;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2009, althans op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2009 tot en met 6 oktober 2009 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend zijn zoon, althans een persoon (te weten [slachtoffer], geboren 17 juni 2009), meermalen, althans éénmaal (met kracht) heen en weer en/of op en neer heeft geschud, en/of anderszins geweld heeft uigeoefend op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan deze [slachtoffer] op 6 oktober 2009 is overleden;
artikel 304 Wetboek van Strafrecht
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Aanhoudingsverzoek verdediging
De raadsman heeft terechtzitting van 12 juli 2011 om het horen van een nader aan te wijzen getuige-deskundige verzocht, als verwoord in de daartoe overgelegde brief d.d. 7 juli 2011. Daarin stelt de raadsman dat nog steeds onduidelijkheid bestaat over de vraag of het onwel worden van [slachtoffer] op 30 september 2009 veroorzaakt kan zijn door iets anders dan een schudincident, te weten een rebleed. Ter terechtzitting heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek aangehouden.
De verdediging heeft verzocht om een neuropatholoog als getuige-deskundige te horen, om deze de volgende vragen te stelen:
-Als er sprake is geweest van een rebleed op 30 september 2009, wat is dan de tijdspanne waarin de symptomen die [slachtoffer] had, opgetreden kunnen zijn, en hoe ontwikkelen die symptomen zich?
-Is het mogelijk dat de symptomen die [slachtoffer] had naweeën zijn van eerder letsel (een eerder schudincident).
De rechtbank acht het horen van een getuige-deskundige als verzocht redelijkerwijs niet noodzakelijk en wijst het aanhoudingsverzoek af. In dit kader overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat dr. B. Kubat en mw.M.A.J. van Keulen zich niet hebben uitgelaten over de tijdspanne waarin de verschijnselen na een rebleed kunnen optreden, niet af doet aan de conclusies van dr. H.G.T. Nijs in zijn deskundigenrapport d.d. 26 mei 2010, namelijk dat rebleeding een veneuze (lage druk) bloeding is die zich geleidelijk openbaart1. Nu er, bij gebreke van een substantiële onderbouwing van de zijde van de verdediging, geen concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van dit deskundigenrapport ziet de rechtbank geen aanleiding om het aanhoudingsverzoek te honoreren.
BEWIJSMOTIVERING 2
Vaststaande feiten3
[slachtoffer] is op 17 juni 2009 geboren. Verdachte is zijn vader en [moeder] (hierna: [moeder]) is zijn moeder. Van 20 september 2009 tot en met 25 september 2009 is [slachtoffer] in het ziekenhuis te Hardenberg opgenomen geweest. [slachtoffer] had problemen met de voeding en spugen. Daarom was hij ter observatie in het ziekenhuis opgenomen. Tijdens deze observatie is geconstateerd dat de fontanel van [slachtoffer] gespannen was. Er was echter geen sprake van koorts of diarree.
Omdat het verloop van de opname gunstig was en [slachtoffer] niet meer spuugde, is [slachtoffer] op 25
september 2009 in een goede conditie ontslagen4.
Van 28 september 2009 tot en met 29 september 2009 is [slachtoffer] opnieuw in het ziekenhuis te
Hardenberg opgenomen geweest5. Bij de opname werd aan een 'restje buikgriep' gedacht. Er
was geen koorts, geen diarree en er waren geen aanwijzingen voor uitwendig letsel. Op 29
september 2009 is [slachtoffer] wederom in goede conditie ontslagen.6 7. In het ziekenhuis is nog
een foto van [slachtoffer] gemaakt waarop hij lachend is afgebeeld8. [slachtoffer] is om ongeveer 12:00 uur
thuis gekomen. Hij was die hele dag vrolijk. Hij sliep goed, dronk goed en hield zijn voeding
goed binnen. Om 22:00 uur is [slachtoffer] naar bed gebracht9.
Op 30 september 2009 tussen 09:00 uur en 10:00 uur is [slachtoffer] wakker geworden. Hij is
vervolgens door zijn moeder uit bed gehaald en tussen zijn ouders in het ouderlijk bed
gelegd. [slachtoffer] was goed te pas. Zijn moeder heeft vervolgens tussen 10:00 uur en 10:30 uur
de woning verlaten om een boodschap te doen en om haar oma te vertellen dat het weer goed
ging met [slachtoffer]10.
Op 30 september 2009 om 11:04 uur is een in de woning aanwezige computer opgestart.
Deze computer is om 11:42 uur in de slaapstand gegaan11.
Op 30 september 2009 om 12:11 uur heeft [moeder] met de 112 meldkamer van de
ambulancezorg gebeld met de mededeling: "Ik ben op dit moment niet thuis maar mijn man
belde net. Mijn zoontje is helemaal slap, geeft geen reactie meer. Als je zijn armpjes in de
lucht gooit dan zakken die weer naar benden. Hij is voor naar zijn manier zegt tie is tie niet
meer bij en we zijn nogal redelijk in paniek (...) Mijn man (...) die belde mij in paniek, die
begon te huilen"12.
Op 30 september 2009 om 12:16 uur heeft een medewerker van de 112 centrale met
verdachte gebeld. Tijdens dit gesprek verklaart verdachte desgevraagd over [slachtoffer]: "hij ademt
heel slecht (...) het is net in een keer plotseling (...) ik eh, ik leg hem in zijn box
neer en eh, ja, ik zit hier gewoon even achter de laptop en in een keer hoor ik uuggh uuggh
uuggh"13.
Nadat de ambulance ter plaatste was gekomen constateerde de ambulanceverpleegkundige
dat [slachtoffer] op zijn zij op de bank lag, dat hij bleek en slap was en dat hij een kreunende
ademhaling had. [slachtoffer] werd vervolgens met spoed naar het ziekenhuis in Hardenberg
vervoerd14. Bij opname daar bleek [slachtoffer] slecht te ademen, bewusteloos te zijn en tekenen
van ernstig neurologisch letsel te vertonen. Bij onderzoek bleek dat [slachtoffer] kneuzingen en
verse en oudere bloedingen in de hersenen had. Vanwege de ernstige toestand is [slachtoffer] met
spoed overgeplaatst naar de kinder intensive care van het Universitair Medisch Centrum
Groningen(UMCG)15. Bij binnenkomst in het UMCG werd de klinische toestand van [slachtoffer]
geduid als "coma door ernstige neurologische schade" en werden bij nader onderzoek de
volgende afwijkingen geconstateerd:
-bloedingen onder het harde hersenvlies (subdurale bloedingen),
-netvliesbloedingen (retinabloedingen) en
-hersenbeschadiging (encefalopathie)
Er werden geen aanwijzingen voor uitwendig zichtbaar letsel gevonden. Uitgebreid
aanvullend onderzoek leverde geen aanwijzingen op voor een onderliggend ziekelijk lijden
(zoals bijvoorbeeld een stollingsziekte, stofwisselingsziekte, infectie of vaatafwijking). Omdat ook een plausibel trauma ontbrak, werd de combinatie van bevindingen door de artsen van het UMCG geduid als passend bij het 'shaken baby syndrom'16.
Vervolgens werd door drs. [naam A], kinderarts, fellow kinderintensive care en dr. [naam B], kinderarts-intensivist van het UMCG een melding van kindermishandeling gedaan
bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling17. Op 6 oktober 2009 heeft [naam C], teamleider bij de Raad voor de Kinderbescherming te Zwolle aangifte gedaan ter zake
van zware mishandeling18.
[slachtoffer] is op 6 oktober 2009 overleden.
BEWIJSMOTIVERING 19
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen op grond van het navolgende, samengevat weergegeven.
Uit de verklaringen van de forensisch deskundigen komt naar voren dat de volgende medische vaststellingen kunnen wijzen op een acceleratie-deceleratie trauma:
- bloedingen in de ogen (zogenaamde retinabloedingen).
- hersenbloedingen (zogenaamde subdurale hematomen).
- hersenoedeem (hersenzwelling).
Uit forensisch onderzoek verricht door mw. Maes, dr. Nijs, dr. Kubat, dr. Mooy en dr. Van Rijn is gebleken dat al deze afzonderlijke letsels bij [slachtoffer] zijn vastgesteld. Bovendien was bij [slachtoffer] sprake van uitgebreide axonale schade (schade aan zenuwuitlopers) in de voor (acceleratie deceleratie) trauma voorkeurslocaties.
Mw. Maes heeft ter terechtzitting bovendien verklaard dat mogelijk voor de geconstateerde letsels separaat wel een andere verklaring is te geven, maar dat voor de combinatie van de geconstateerde letsels geen andere verklaring bestaat dan dat deze het gevolg zijn van acceleratie-deceleratie trauma. Dr. Nijs heeft daarnaast verklaard dat er, gelet op het zeer ernstige toestandsbeeld bij [slachtoffer], sprake moet zijn geweest van heel hard schudden.
Gelet op het voorgaande, met name de combinatie van de geconstateerde letsels, moet geconcludeerd worden dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van een acceleratie-deceleratie trauma. Er is daarom sprake geweest van intentioneel menselijk handelen.
Verdachte is verantwoordelijk voor de geconstateerde letsels en daarmee het overlijden van [slachtoffer] nu vastgesteld kan worden dat verdachte de enige is geweest die het letsel heeft kunnen toebrengen bij [slachtoffer]. In dit kader merkt de officier van justitie het volgende op. Uit de rapportages van dr. Nijs en Maes blijkt dat het letsel dat [slachtoffer] op 30 september 2009 heeft opgelopen zijn dood zonder meer verklaart. Ter terechtzitting heeft mw. Maes, op de vraag of het op 30 september 2009 geconstateerde letsel gerelateerd kan worden aan een eerder opgelopen trauma, verklaard: "Nee absoluut niet". Dr. Nijs heeft ter terechtzitting verklaard dat het laatste schudincident op 30 september 2009 moet hebben plaatsgevonden.
Dit laatste wordt ook bevestigd door dr. Kubat die tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij beschadigingen aan de zenuwuitlopers, de zogenaamde axonen, heeft gevonden en dat deze schade te herleiden is tot een ernstig incident kort voorafgaand aan deze schade.
Met betrekking tot de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels is bovendien door dr. Nijs geconcludeerd dat dit letsel moet zijn ontstaan, direct voorafgaand aan het intreden van de acute klinische noodsituatie. Hij plaatst dit in tijd op seconden tot minuten voor het ontstaan van de klinische noodsituatie of wel het luxerend moment20.
Nu uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte de enige was die aanwezig was in de woning direct voorafgaand (seconden tot minuten) aan het moment van het optreden van de klinische noodsituatie resteert geen andere conclusie dan dat verdachte verantwoordelijk moet zijn voor het toebrengen van het fatale letsel van [slachtoffer], aldus de officier van justitie.
Voorts heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer]. Verdachte heeft [slachtoffer] met kracht door elkaar of heen en weer geschud op zodanige wijze dat [slachtoffer] daardoor fors hersenletsel en zenuwschade heeft opgelopen, ten gevolge waarvan hij is overleden. Bij heftig en/of met kracht schudden van een jonge baby bestaat de aanmerkelijke kans dat de dood zal volgen. Nu de kraamverzorgster verdachte heeft verteld dat hij het nekje van [slachtoffer] moest ondersteunen omdat er anders letsel kon ontstaan, en verdachte ook heeft verklaard dat hij weet hoe je een kind oppakt, heeft verdachte door het schudden van [slachtoffer] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door verdachte's gedragingen zou komen te overlijden.
Het scenario van verdachte dat [slachtoffer] ten gevolge van een val onwel is geworden, dat verdachte daarna op aanwijzingen van de centralist van de ambulancedienst [slachtoffer] zodanig hard heeft geschud en dat dit het letsel heeft veroorzaakt waaraan [slachtoffer] is overleden, acht de officier van justitie ongeloofwaardig en kan daarom niet tot de conclusie leiden dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood heeft gehad. Op grond van de dossierstukken is namelijk niet geloofwaardig dat verdachte [slachtoffer] tijdens het telefoongesprek met de 112 meldcentrale heeft opgetild en met beide handen op zodanig harde wijze door elkaar heeft geschud dat [slachtoffer] aan de gevolgen van dat schudden is komen te overlijden.
Bovendien is er forensisch gezien geen ruimte voor de stelling dat [slachtoffer] ten gevolge van rebleeding onwel is geworden. Zo heeft mw. Maes verklaard dat de schade die bij [slachtoffer] is gevonden niet past bij alleen rebleeding en heeft dr. Nijs verklaard dat rebleeding een veneuze bloeding betreft waarbij iemands toestand langzaam verslechtert hetgeen niet past bij de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] ineens onwel is geworden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft op grond van het navolgende -samengevat weergegeven - aangevoerd dat er geen wettig bewijs is voor het ten laste gelegde dan wel dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging in verband met een noodtoestand.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging aldus dat deze zich op het standpunt stelt dat de fatale letsels bij [slachtoffer] zijn ontstaan door het schudden in opdracht van de ambulancedienst en dat verdachte daarom niets te verwijten valt. Ter onderbouwing van de aannemelijkheid van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat niet uit te sluiten is dat [slachtoffer] op 30 september 2009 onwel is geworden door naweëen van oud letsel, dan wel als gevolg van een 'rebleed'. De deskundigen geven volgens de raadsman namelijk aan dat er voor 30 september 2009 ook al een incident moet zijn geweest. Voorts geeft dr. Kubat aan dat een rebleed spontaan kan ontstaan en dat een baby daardoor onwel kan worden. Daarnaast heeft mw. Van Keulen verklaard dat het onwel worden het gevolg kan zijn van oud letsel. Over de tijdspanne waarin de verschijnselen zich na een rebleed kunnen openbaren hebben deze deskundigen geen uitspraken gedaan. Kinderarts Immink heeft verklaard dat de verschijnselen na een schudincident zich pas een aantal uren later kunnen openbaren. Dat verdachte bepaalde zaken niet meer zo goed weet komt waarschijnlijk door de panieksituatie en het feit dat hij een slecht geheugen heeft, zo stelt de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van het primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. In dit kader heeft de raadsman verwezen naar een interview21 met dr. R. Bilo, forensisch arts bij het NFI, waarin deze heeft verklaard dat 20 procent van de baby's die zijn geschud aan de gevolgen daarvan overlijdt. De kans dat een kind overlijdt is dus niet aanmerkelijk te achten. Daarom dient vrijspraak van het primair ten laste gelegde te volgen, zo stelt de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen22, het navolgende.
Op 26 mei 2010 heeft dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) met betrekking tot de doodsoorzaak van [slachtoffer] een rapport uitgebracht waarin het volgende wordt geconcludeerd:
"Gelet op de aard, de ernst en het beloop van de medische bevindingen, en de afwezigheid van een plausibele accidentele toedracht voor het ontstaan daarvan bij een voorheen (weer) normaal functionerend kind, resteert bij exclusie een niet accidentele oorzaak als enige verklaring voor het ontstaan van de klinische verschijnselen en de aangetroffen medische bevindingen. Met andere woorden, er is sprake geweest van intentioneel geweld, geweld als gevolg van menselijk handelen (niet zijnde het kind). De afzonderlijke bevindingen en de combinatie van bevindingen sluiten een eventueel geboortetrauma als oorzaak uit vanwege de leeftijd van [slachtoffer] ten tijde van het vaststellen van de bevindingen. De combinatie van medische bevindingen past zeer veel beter bij een acceleratie-decelaratie trauma (heftig schudincident) al dan niet met een schedeltrauma, dan bij een afzonderlijk contacttrauma van het hoofd"23(...)
"Bij [slachtof[slachtoffer] (geboren op 17 juni 2009) is op de leeftijd van 3,5 maand de dood ingetreden door hersenzwelling en hersenschade. Bij exclusie van een ziekelijk lijden en een plausibel accidenteel trauma, resteert na bestudering van de aangeleverde gegevens geen andere verklaring dan dat dit een gevolg was van menselijk handelen in het kader van een acceleratie-deceleratie trauma (heftig schudincident).
Hoogstwaarschijnlijk vond dit plaats op de ochtend van 30 september 2009, juist voorafgaande aan het moment waarop de klinische noodsituatie optrad.
Zeer waarschijnlijk was er eerder sprake van een soortgelijk incident op de ochtend van 16 september 2009, waarna een periode van spugen volgde door verhoogde hersendruk. Vergelijkbare incidenten in de periode tussen 16 en 30 september 2009 kunnen niet worden uitgesloten"24.
Op 18 mei 2010 heeft drs. A. Maes, arts en patholoog verbonden aan het het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), met betrekking tot de doodsoorzaak van [slachtoffer] een rapport uitgebracht waarin het volgende wordt geconcludeerd:
"Concluderend betreft het hier een 3,5 maanden oud geworden jongetje waarbij zowel bij klinisch als bij postmortaal onderzoek recente (circa 1 week oude) en niet recente (circa 3 weken oude) traumatische afwijkingen aan de hersenen werden gevonden. Ook waren er recente traumatische oogafwijkingen. Andere oorzaken voor het spontaan optreden van de gevonden afwijkingen werden uitgesloten. De gevonden afwijkingen zijn het gevolg geweest van acceleratie/deceleratie letsel passend bij ten minste twee keer heftig schudden al dan niet in combinatie met een vorm van impact (botsend geweld) van het hoofd. Op grond van de sectiebevindingen kan niet worden uitgesloten dat er tussen het oplopen van de niet recente traumata, circa 3 weken voor de dood en de recente traumata, circa 1 week voor de dood nog meerdere incidenten met heftig schudden hebben plaatsgevonden. Het overlijden wordt door de opgelopen hersenschade zonder meer verklaard. [slachtof[slachtoffer], 3,5 maand oud, is overleden als gevolg van hersenzwelling en hersenschade opgeleverd door niet accidenteel hersenletsel".25
Op grond van de inhoud van voorgaande deskundigenrapporten gaat de rechtbank er met de officier van justitie vanuit dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een ernstig schudincident.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of dit ernstige schudincident op 30 september 2009 heeft plaatsgevonden en niet op enig moment daaraan voorafgaand. In dit kader overweegt de rechtbank allereerst dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] op 29 september 2009 in goede conditie en lachend uit het ziekenhuis is ontslagen en dat hij op het moment dat [moeder] op 30 september 2009 tussen 10:00 uur en 10:30 uur de woning verliet goed te pas was26. Voorts heeft de rechtbank in dit kader gelet op de verklaringen van de volgende getuigen-deskundigen:
Getuige-deskundige dr. R.R. van Rijn, kinderradioloog, heeft bij de rechter-commissaris verklaard:
"Er moet gezien de CT van 30 september 2009 wel een ernstig accident aan dit letsel vooraf zijn gegaan. Er moet een ernstig incident zijn geweest; met het letsel geconstateerd op de CT van 30 september 2009 kan [slachtoffer] niet meer in goeden doen zijn geweest. De CT die ik bij leven heb gezien van [slachtoffer] sluit uit dat hij met dit letsel vrolijk lachend uit het ziekenhuis is ontslagen"27.
Getuige-deskundige drs. A. Maes, heeft ter terechtzitting d.d. 5 juli 2011 verklaard:
U vraagt mij of het letsel dat op 30 september 2009 en in de dagen daarna is ontstaan gerelateerd zou kunnen worden aan een eerder incident. Hierop verklaar ik dat ik de conclusies hieromtrent van getuige-deskundige Van Rijn onderschrijf namelijk dat dit niet mogelijk is omdat de letsels te ernstig waren".
Getuige-deskundige dr. B. Kubat, patholoog, heeft bij de rechter-commissaris verklaard: "Ik heb echter ook nog andere beschadigingen gevonden aan de zenuwuitlopers, de zogenoemde axonen. Deze schade is daarentegen wel te herleiden tot een ernstig incident kort voorafgaand aan deze schade"28.
Getuige-deskundige dr. H.G.T. Nijs, heeft ter terechtzitting d.d. 5 juli 2011 verklaard:
Het geheel aan bevindingen wijst op tenminste twee heftige schudincidenten. In de ochtend van 30 september 2009, dus juist voorafgaande aan het moment waarop het kind onwel werd, moet het laatste schudincident plaats hebben gevonden.(...)
U houdt mij voor dat de getuige-deskundige dr. B. Kubat, patholoog, bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de aangetroffen bloedingen ook het gevolg kunnen zijn van rebleeding maar dat dit niet geldt voor de axonale schade waarvoor geldt dat er wel een recent ernstig incident aan vooraf moet zijn gegaan. Hierop verklaar ik dat ik deze conclusie volledig onderschrijf".
"Bij een zeer ernstig beeld zoals in dit geval, is het luxerend moment waarop het mis gaat, kort, direct, seconden tot hooguit minuten voor de onwel wording"(...) "Als je een ernstig beeld hebt dat leidt tot overlijden dan moet het luxerend moment dat geleid heeft tot de schade en het overlijden kort voor de onwelwording zijn geweest".
Gelet op de inhoud van de verklaringen van de getuigen-deskundigen zoals die hiervoor zijn weergegeven, gevoegd bij het feit dat [slachtoffer] op 29 september 2009 in goede conditie en vrolijk lachend uit het ziekenhuis is ontslagen en [slachtoffer] ook op 30 september 2009 tussen 10:00 uur en 10:30 uur nog goed te pas was, zodanig goed zelfs dat [moeder] de woning heeft verlaten om oma op de hoogte te stellen van de goede gezondheidstoestand van [slachtoffer], is de rechtbank van oordeel dat boven alle redelijke twijfel is verheven dat het schudincident ten gevolge waarvan [slachtoffer] het dodelijke letsel heeft opgelopen in de ochtend van 30 september 2009 heeft plaatsgevonden en dat een eventueel eerder schudincident niet de oorzaak van de bij [slachtoffer] aangetroffen fatale letsels kan zijn geweest.
De rechtbank constateert vervolgens dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 30 september 2009 van 10:30 uur tot 12:11 uur (gedurende de tijdspanne waarin het fatale schudincident blijkens de bewijsmiddelen moet hebben plaatsgevonden) alleen met [slachtoffer] thuis is geweest.
Bij afwezigheid van een andere plausibele oorzaak voor het ontstaan van het letsel kan de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene tot geen andere conclusie komen dan dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is ontstaan door het herhaaldelijk heftig heen en weer schudden door verdachte.
De rechtbank verwerpt het bewijsverweer van de verdediging met betrekking tot het alternatieve scenario. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte omtrent de gebeurtenissen in de ochtend van 30 september 2009, te weten dat hij [slachtoffer] weliswaar heeft geschud maar dat hij dit enkel heeft gedaan op aanwijzing van de centralist van de 112 centrale nadat [slachtoffer] onwel was geworden, niet geloofwaardig.
Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat verdachte een aantal verklaringen heeft afgelegd over het ontstaan van de klinische verschijnselen bij [slachtoffer] in de ochtend van 30 september 2009, die - tegen elkaar afgezet - tegenstrijdig en inconsequent zijn te noemen.
Zo valt op dat verdachte niet meteen tegen de centralist29 en de ambulancebemanning 30 heeft verteld dat hij [slachtoffer] had laten vallen en heeft hij evenmin tijdens zijn eerste verhoren bij de politie op 14 en 15 oktober 2009 verklaard dat er iets met [slachtoffer] was gebeurd voor het moment dat deze onwel was geworden31 of dat hij [slachtoffer] op aanwijzing van het ambulancepersoneel had geschud.
In tweede instantie heeft verdachte op 16 oktober 2009 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij [slachtoffer] op 30 september 2009 éénmaal had laten vallen32. Bij de politie gaf verdachte als verklaring voor deze late herinnering dat hij in de cel door zijn knieën was gezakt en zich op dat moment weer kon herinneren dat hij op 30 september 2009 óók door zijn knieën was gezakt. Hij was daarbij achterover was gevallen, had [slachtoffer] daarbij uit zijn handen laten vallen en had zelf het bewustzijn verloren33, zo stelde verdachte bij dat verhoor.
Uiteindelijk heeft verdachte in derde instantie, op 24 december 2009, tegenover de politie verklaard dat hij [slachtoffer] in opdracht van de 112 centrale door elkaar heeft geschud34.
Naast voorgaande inconsequente verklaringen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] op aanwijzing van de centralist hard heeft geschud ongeloofwaardig gelet op het volgende. Ter terechtzitting van 5 juli 2011 heeft verdachte ten aanzien van zijn laatste versie van de feiten verklaard:
"De jongste rechter houdt mij voor dat in het tweede 112 gesprek wordt gezegd: "schud hem maar eens flink door elkaar" en vraagt mij hoe ik [slachtoffer] op dat moment vast heb gehouden. Hierop verklaar ik dat ik de telefoon tussen mijn oor en schouder geklemd heb gehouden en dat ik [slachtoffer] gelijktijdig met mijn handen onder zijn oksels vast heb gehouden en door elkaar heb geschud".
De rechtbank overweegt dat op de ter terechtzitting beluisterde audio opnamen van het gesprek geen geluiden, danwel andere aanwijzingen zijn te horen die kunnen duiden op het hard schudden van [slachtoffer]. Tijdens dit gesprek verklaart verdachte tegen een medewerker van de ambulancedienst: "Ik probeer hem gewoon effe door elkaar te schudden (...) gewoon rustig"35. In voorgaand verband overweegt de rechtbank voorts dat getuige-deskundige dr. Nijs ter terechtzitting heeft verklaard: "Uit de literatuur is bekend dat je dit soort dingen krijgt als je een kind heel hard schudt gedurende tenminste drie tot vijf seconden. Dat is dan zo hard en zo heftig dat iedereen die het zou zien onmiddellijk zou ingrijpen. Dit om aan te geven hoe hard het gaat". Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke situatie niet op de audio opnamen te beluisteren. Integendeel. Verdachte blijft juist erg rustig, hetgeen ook te rijmen valt met de door hem daarbij uitgesproken tekst "gewoon rustig".
Bovendien is de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dat hij [slachtoffer] gedurende het gehele telefoongesprek met de 112 centrale in zijn armen heeft gehouden tegenstrijdig met zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring, te weten: "Volgens mij zat ik naast mijn zoontje op de bank. Volgens mij lag [slachtoffer] op zijn zij. Volgens mij lag [slachtoffer] met zijn hoofd naar de rand in ieder geval niet met zijn gezicht naar de rugzijde". 36
Tot slot overweegt de rechtbank in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte dat geen van de alternatieve scenario's (een val uit de armen dan wel het schudden op aanwijzing van het ambulancepersoneel) de bij [slachtoffer] aantroffen ernstige letsels kan verklaren.
In dit kader overweegt de rechtbank dat getuige-deskundige dr. Nijs ter terechtzitting heeft verklaard:
"U houdt mij voor dat verdachte heeft verklaard dat hij door zijn knieën is gezakt waardoor de baby uit zijn armen is gevallen van een hoogte van anderhalve meter. U vraagt mij of het letsel hierdoor verklaard kan worden. Hierop verklaar ik dat het is uitgesloten dat het letsel hierdoor is veroorzaakt. Er is zeer uitgebreid onderzoek gedaan naar het vallen van kinderen uit de armen van ouders of van commodes en trappen. Uit dit onderzoek blijkt dat een dergelijk letsel bij een val van beperkte hoogte, één of anderhalve meter, niet ontstaat. Het kan niet omdat de krachtsinwerking dan te gering is. Het is een te gering trauma. Het type geweldsinwerking is niet verklarend voor de oogafwijkingen die zijn aangetroffen en evenmin voor de subdurale bloedingen".
en
"U vraagt mij wat voor soort trauma nog meer zou kunnen leiden tot de schade die bij [slachtoffer] is aangetroffen. Hierop verklaar ik dat je dan moet denken aan heftig trauma zoals bijvoorbeeld een val van grote hoogte, bijvoorbeeld van meer dan 3 meter of aan een heftig verkeersongeval. Bijvoorbeeld een zijdelingse botsing waarbij de auto enkele malen over de kop gaat. Dat soort trauma's kunnen vergelijkbare letsels opleveren".
Voorwaardelijk opzet:
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat het (heftig) schudden van een baby de dood veroorzaakt naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. Bepaalde gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het heftig schudden van een baby zo een gedraging. De rechtbank ziet geen grond aan te nemen dat verdachte zich van die kans niet bewust is geweest, gelet op het feit dat hij heeft aangegeven te weten hoe hij een baby moest vasthouden en dat daarbij het hoofdje ondersteund moet worden.
Het verweer van de raadsman dat de kans niet aanmerkelijk is te achten dat een kind ten gevolge van het schudden overlijdt, wordt verworpen. De door de raadsman in dit verband aangehaalde statistische gegevens uit het interview met Dr. Bilo, worden door de rechtbank anders gewaardeerd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 30 september 2009 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, opzettelijk [slachtoffer] (geboren 17 juni 2009) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (met kracht) die [slachtoffer] heen en weer en/of op en neer geschud tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 6 oktober 2009 is overleden;
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat sprake zou zijn geweest van een noodsituatie nu zij het door de verdediging geschetste scenario omtrent het schudden op aanwijzing van de centralist van de 112 centrale ongeloofwaardig acht.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van een reclasseringinstelling, ook als dat inhoudt het ondergaan van een ambulante behandeling bij het AFPN, Trajectum Hanzeborg of een soortgelijke instelling.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Door het handelen van verdachte is zijn babyzoontje in ernstige comateuze toestand in het ziekenhuis terechtgekomen en na een aantal dagen overleden. Dergelijke feiten brengen, behalve in de naaste omgeving van het gezin, ook in de maatschappij gevoelens van verontwaardiging en onrust teweeg. Door feiten als deze wordt de rechtsorde ernstig geschokt.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
In het kader van de strafmaat overweegt de rechtbank voorts het volgende. De rechtbank sluit niet uit dat onmacht en frustratie tot op zekere hoogte een rol hebben gespeeld bij het handelen van verdachte. De zorgen rondom [slachtoffer] en de herhaalde ziekenhuisopnames in de periode voor 30 september 2009 kunnen hierbij van invloed geweest zijn. Als strafverminderende factoren wegen voorts mee dat verdachte blijkens een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 oktober 2010 niet eerder in aanraking is geweest met justitie en dat hij zijn leven sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis weer redelijk op orde lijkt te hebben. Daarnaast laat de rechtbank in het bijzonder meewegen dat verdachte zal moeten leren leven met het gegeven dat hij zijn zoon heeft verloren ten gevolge van zijn eigen handelen, hetgeen op zichzelf genomen is te zien als een zeer zware last. De rechtbank zal met al deze omstandigheden rekening houden en komt daardoor tot een aanmerkelijk lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan geëist.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande eveneens termen aanwezig om een gedeelte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde zoals door de officier van justitie geëist.
De rechtbank heeft in dit verband verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van de Pro Justitia rapportage d.d. 8 januari 2010 en de aanvulling daarop d.d.18 mei 2011. In laatstgenoemde rapportage heeft de deskundige dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus, geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde waarschijnlijk leed een ziekelijke stoornis der geestvermogens te weten een Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD), onoplettend type. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling namelijk een beperking in de verstandelijke vermogens (lichte zwakzinnigheid). Er is sprake van persoonlijkheidsproblematiek waarbij er sprake is van een zwakke identiteit en sterke vermijdende coping.
Van Os heeft op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde te beschouwen is als verminderd toerekeningsvatbaar en heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke detentie op te leggen met als voorwaarden dat verdachte zich langdurig onder toezicht stelt van de reclassering en dat hij een ambulante behandeling zal ondergaan gericht op zijn handicaps, de aanvaarding hiervan en de consequenties die deze handicaps hebben voor de keuzes die hij maakt in zijn leven.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de inhoud van de Pro Justitia rapportage d.d. 9 januari 2010 en de aanvulling daarop d.d.17 mei 2011. In laatstgenoemde rapportage heeft de deskundige drs. R.R. Beth, forensisch gedragskundige, orthopedagoog, geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde functioneerde op licht zwakzinnig intelligentieniveau met in het verlengde daarvan een forse, zo niet pervasieve, sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand met narcistische en antisociale trekken en dat verdachte daarom lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Beth heeft op grond van het vorenstaande geconcludeerd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde te beschouwen is als verminderd toerekeningsvatbaar en heeft
een ambulante behandeling bij de Ambulante Forensische Polikliniek te Zwolle geadviseerd. Daarnaast is verdachte gebaat bij een zeer langdurige begeleiding door de Reclassering Nederland met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich te richten heeft naar de aanwijzingen van de reclassering Nederland, ook als dit betekent dat verdachte zich dient te melden bij het AFP te Zwolle. Hierbij moet eerder worden gedacht in termen van decennia dan in jaren, zo stelt de deskundige.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 29 juni 2011 met dezelfde strekking als eerdergenoemde Pro Justitia rapporten.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op de in de rapporten genoemde gronden over en maakt dit oordeel, ook wat betreft de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, van de deskundigen tot het hare.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat ten aanzien van het recidiverisico in de Pro Justitia rapportage d.d. 18 mei 2011 het volgende valt te lezen: "Het risico op herhaling van het hem ten laste gelegde is groot wanneer onderzochte opnieuw vader zal worden en gedwongen wordt een volwassen positie in te nemen die hij vanwege zijn handicaps in beperkte mate kan innemen ".
Naar het oordeel van de rechtbank dient er dan ook ernstig rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam. Daarom ziet de rechtbank ex artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, aanleiding om een proeftijd van vijf jaren op te leggen.
De rechtbank ziet voorts, vanuit het oogpunt van vergelding, aanleiding om een werkstraf van maximale duur op te leggen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 21 maanden, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 5 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering, ook indien dat inhoudt een ambulante behandeling bij de AFPN, Trajectum Hanzeborg of een soortgelijke instelling, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Aldus gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en G.A. Versteeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2011.
De griffier en mr. Versteeg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Eindnoten
1 Pagina 13 van het deskundigenrapport, revisie van medische dossiers en processen-verbaal,
d.d. 26 mei 2010 uitgebracht door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG verbonden aan het
Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
3 Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, die behoren tot het opsporingsonderzoek van de politie IJsselland, Regionale Recherche Ondersteuning/Team Hardenberg, dossiernummer PL0400 2009060621-1 (Dossier Prent).
4 Het door de rechter-commissaris strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige deskundige op 24 januari 2011, kenmerk RC 09/642, inhoudende de door [getuige A], kinderarts te Hardenberg afgelegde verklaring.
5 Zie noot 2.
6 Pagina 5 van het deskundigenrapport, revisie van medische dossiers en processen-verbaal,
d.d. 26 mei 2010 uitgebracht door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG verbonden aan het
Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
7 Pagina 156, laatste alinea van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisanten], brigadieren van politie.
8 Zie noten 4 en 5.
9 Pagina 169, tweede alinea van onderen van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisanten], brigadieren van politie.
10 Pagina 169, laatste alinea van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisanten], brigadieren van politie.
11 Pagina 362, onder het kopje "samengevat het volgende' van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal veiligstellen en onderzoek gegevensdragers d.d. 13 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], digitaal rechercheur en buitengewoon opsporingsambtenaar.
12 Pagina 373, regel 13 tot en met 17 en pagina 374, regel 18 van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie.
13 Pagina 376, regel 19 tot en met 27 van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie.
14 Pagina 301, regel 10 tot en met 14 van onderen van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal verhoor getuige [getuige B] d.d. 9 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], inspecteur van politie.
15 Pagina 480, regel 7 tot en met 10 van onderen van het de pro justitia verklaring d.d. 8 november 2009 ondertekend door M.A.J. van Keulen, forensisch arts werkzaam bij de GGD IJsselland.
16 Pagina 534, uit het deskundigenrapport, revisie van medische dossiers en processen-verbaal, d.d. 26 mei 2010 uitgebracht door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
17 Pagina 53 en 54
18 Pagina 49, het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 6 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], brigadier van politie.
20 Pagina 535 onder het kopje 'timing' van het deskundigenrapport, revisie van medische dossiers en processen-verbaal, d.d. 26 mei 2010 uitgebracht door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
21 een interview in het NRC d.d. 9 juni 2011
22 Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL 2009060621, opgemaakt op 17 augustus 2010.
23 Pagina 535, uit het deskundigenrapport, revisie van medische dossiers en processen
verbaal, d.d. 26 mei 2010 uitgebracht door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG verbonden
aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
24 Pagina 537, uit het deskundigenrapport, revisie van medische dossiers en processen-
verbaal, d.d. 26 mei 2010 uitgebracht door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG verbonden
aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
25 Pagina 494, betreffende het een deskundigenrapport, pathologie onderzoek naar aanleiding
van een mogelijk niet natuurlijke dood, d.d. 18 mei 2010 uitgebracht door drs. A. Maes, arts
en patholoog verbonden aan het het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
26 Pagina 169, laatste alinea van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisanten], brigadieren van politie.
27 Het door de rechter-commissaris strafzaken in deze rechtbank in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige-deskundige R.R. van Rijn, kinderradioloog op 25 januari 2011, kenmerk RC-nr 09/642, inhoudende de door R.R. van Rijn afgelegde verklaring.
28 Het door de rechter-commissaris strafzaken in deze rechtbank in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige-deskundige B. Kubat, patholoog op 7 april 2011, kenmerk RC-nr 09/642, inhoudende de door B. Kubat afgelegde verklaring.
29 Pagina 376 e.v. van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie.
30 Pagina's 301 en 302 van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal verhoor getuige [getuige B] d.d. 9 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], inspecteur van politie.
31 Pagina's 59 tot en met 110.
32 Pagina 33, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 oktober 2009, RC-nr 09/642.
33 Pagina 115, laatste alinea, pagina 116, eerste alinea, pagina 117, regel 9 van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie.
34 pagina 135, laatste alinea, pagina 137, laatste 2 alinea's van het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant], beiden brigadier van politie.
35 Pagina 379, regel 3 en 6 van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie.
36 pagina 137, laatste alinea, van het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant], beiden brigadier van politie.