ECLI:NL:RBZLY:2011:BR2920
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over advocatendeclaraties
In deze zaak, die voor de Rechtbank Zwolle-Lelystad werd behandeld, vorderde de burgerlijke maatschap [A], tevens h.o.d.n. [bedrijf] Advocaten, betaling van een bedrag van EUR 9.942,42 van [B], die de facturen voor juridische werkzaamheden niet had voldaan. [B] voerde in een incident aan dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren, omdat hij betwistte dat de declaraties correct waren en stelde dat [A] een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht had moeten volgen op basis van artikel 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ). De rechtbank beoordeelde de argumenten van beide partijen en concludeerde dat de vordering van [B] om onbevoegdheid te verklaren niet kon worden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de civiele rechter bevoegd was om het geschil te behandelen, omdat er niet alleen een geschil was over de hoogte van de declaraties, maar ook over de verschuldigdheid ervan. De rechtbank verwierp het verweer van [B] dat hij de verschuldigdheid van de declaraties had erkend, en stelde vast dat de aangevoerde gronden voor de incidentele vordering niet voldoende waren om de rechtbank onbevoegd te verklaren. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de hoofdzaak. Dit vonnis werd uitgesproken op 22 juni 2011.