ECLI:NL:RBZLY:2011:BR2493

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/663219-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet en verwerping beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 3 mei 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag. De verdachte, die in voorarrest zat, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Vlug. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 juli 2010 in Deventer samen met een medeverdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, waarbij het slachtoffer levensgevaarlijk gewond raakte door messteken en schoppen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de aangever in overweging genomen en geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.

De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich had kunnen onttrekken aan de confrontatie en dat zijn handelen, samen met dat van zijn medeverdachte, leidde tot de ernstige verwondingen van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, rekening houdend met de ernst van het delict en het feit dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten was veroordeeld. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die ook slachtoffer was van de geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07/663219-10
Uitspraak: 3 mei 2011
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte),
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres)
thans in voorarrest verblijvende in (verblijfplaats).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2010, 18 januari 2011, 12 april 2011 en 19 april 2011.
De verdachte is ter terechtzitting van 20 oktober 2011 in persoon verschenen, bijgestaan door mr. H.W.M. van den Heiligenberg, advocaat te Utrecht.
De verdachte is ter terechtzitting van 18 januari 2011 niet verschenen. Wel is verschenen mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, die heeft verklaard daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd.
De verdachte en zijn raadsman mr. J. Vlug zijn ter terechtzitting van 12 april 2011 niet
verschenen.
De verdachte is ter terechtzitting van 19 april 2011 in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Vlug.
De officier van justitie, mr. A.E. Postma, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte voor het primair ten laste gelegde tot gevangenisstraf voor de tijd van 4 jaar, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd:
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (naam 1) ad
€ 11.000,00, met toewijzing van de wettelijke rente;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het
Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 juli 2010 in de gemeente Deventer ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (naam 1) van het leven te
beroven, met dat opzet die (naam 1) meermalen, met een mes en/of een
schroevendraaier/priem, althans één of meer scherpe en/of puntige voorwerp(en)
in de borst en/of buik en/of rug en/of elders in het lichaam, heeft/hebben
gestoken en/of die (naam 1) meermalen, althans eenmaal, (hard) tegen het hoofd
heeft/hebben geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 juli 2010 in de gemeente Deventer tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten
(naam 1)), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (harttamponade en/of een
bloeding uit de arterai mammaria) heeft/hebben toegebracht, door deze
opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een
schroevendraaier/priem, althans met één of meer scherpe en/of puntige
voorwerp(en) in de borst en/of buik en/of rug en/of elders in het lichaam te
steken, en/of meermalen, althans eenmaal, (hard) tegen het hoofd, te
schoppen/trappen;
BEWIJS
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 07 juli 2010 in de gemeente Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk (naam 1) van het leven te beroven, met dat opzet die (naam 1) meermalen hard tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen geen bewezenverklaring kan volgen voor het steken van het slachtoffer door verdachte met een mes en/of een schroevendraaier/priem en/of een scherp voorwerp. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank evenmin bewezen dat verdachte heeft gezien dan wel zich op andere wijze ervan bewust is geweest dat zijn zoon het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen voor medeplegen voor wat betreft het steken met een mes en/of een schroevedraaier/priem en/of een scherp voorwerp. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dat deel van het hem ten laste gelegde.
Dit geldt niet ten aanzien van het ten laste gelegde schoppen/trappen tegen het hoofd van het slachtoffer. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de getuigenverklaringen van (naam 2) en (naam 4), staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer, terwijl het op grond lag, meerdere malen hard tegen zijn hoofd heeft geschopt/getrapt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door aldus te handelen zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge van die schoppen/trappen zou komen te overlijden en heeft hij die aanmerkelijke kans ook aanvaard. Op grond van algemene ervaringsregels wordt immers aanvaard dat een harde trap tegen het hoofd met geschoeide voet tot ernstig schedel- en of hersenletsel en - daarmee samenhangend - zelfs tot de dood kan leiden . Dit leidt tot het oordeel dat verdachte door zijn gedragingen voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van medeplegen van poging tot doodslag. Het feit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft waargenomen dat zijn medeverdachte het slachtoffer verschillende messteken toebracht dan wel het feit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat zijn medeverdachte een mes bij zich had, sluit naar het oordeel van de rechtbank medeplegen van doodslag niet uit. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de verklaringen van aangever en onder meer de getuigen (naam 3), (naam 2) en (naam 4), welke getuigen niet in enige relatie tot verdachte dan wel het slachtoffer staan en aldus als onafhankelijk kunnen worden aangemerkt, volgt dat verdachte en medeverdachte gezamenlijk geweld hebben uitgeoefend op het slachtoffer (naam 1) door te slaan/stompen en te schoppen, waarbij sprake is geweest van gelijktijdige en elkaar ondersteunende handelingen, ook op de momenten dat het slachtoffer probeerde zich aan dat geweld te onttrekken. Verdachte, noch zijn mededader hebben zich gedistantieerd van de aanvallen op het slachtoffer door de ander, dan wel getracht het geweld van de ander te stoppen. De rechtbank acht hierbij nog van belang dat ook de medeverdachte zich niet onbetuigd heeft gelaten bij het trappen van het op de grond liggende slachtoffer, zoals volgt uit de verklaringen van de getuigen (naam 4) en (naam 3).
Verdachte en zijn medeverdachte hebben door hun handelen – verdachte door het schoppen tegen het hoofd en de medeverdachte in elk geval door het steken met een steekwapen – beiden voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de aard en de opeenvolging van de aan de elk van verdachten toe te rekenen concrete handelingen dusdanig is dat daaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat de kern van hun beider opzet heeft gelegen in de poging om het slachtoffer van het leven te beroven. Een en ander betekent dat in dit geval sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat een bewezenverklaring voor het medeplegen van doodslag kan volgen.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
Medeplegen van poging tot doodslag,
strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht junctis de artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachtes lezing is dat verdachte zijn zoon wilde ontzetten alsmede dat het slachtoffer hem en zijn zoon telkens weer wilde aanvallen, doch de rechtbank acht deze lezing onverenigbaar met inhoud van de verklaringen van de gebruikte bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank is op geen enkel moment sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes zoon (medeverdachte) door het slachtoffer waartegen optreden door verdachte geboden was, zodat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Verdachte had zich op elk moment kunnen onttrekken aan een verdere confrontatie met het slachtoffer.
Nu van noodweer geen sprake is, komt verdachte evenmin een beroep op noodweerexces toe.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een langdurige, geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij samen met zijn zoon het slachtoffer (naam 1) uiterst agressief heeft belaagd en hem meerdere malen hard tegen zijn hoofd heeft geschopt/getrapt. Tengevolge van de door de zoon van de verdachte toegebrachte messteken is het slachtoffer levensgevaarlijk gewond geraakt. Dankzij een spoedoperatie kon het leven van het slachtoffer worden gered. Voor het slachtoffer is hetgeen hem is overkomen uiterst traumatisch geweest en hij ondervindt daarvan nog dagelijks de gevolgen.
De rechtbank neemt het de verdachte uiterst kwalijk dat hij in de gegeven omstandigheden zijn zoon heeft meegetrokken in de gebeurtenissen en daarbij, als degene die de confrontatie heeft opgezocht, als een soort katalysator heeft gefungeerd. Verdachte had als vader een voorbeeldfunctie moeten vervullen voor zijn zoon maar in plaats van het geschil op een rustige wijze op te lossen, heeft hij de confrontatie opgezocht en zich niet kunnen beheersen toen hij door het negentienjarige slachtoffer werd uitgedaagd.
Mede gelet op het niet bewezen achten van medeplegen ten aanzien van het toebrengen van de messteken komt de rechtbank echter tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank acht in dit geval, uitgaande van het door verdachte feitelijk uitgeoefende geweld en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, een gevangenisstraf van 24 maanden passend. Daarbij heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte niet eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank (onder meer) rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 december 2010.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (naam 1) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte primair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, vooralsnog genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van
€ 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 7 juli 2010 en vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte het geweld tegen het slachtoffer heeft geïnitieerd, in welk geweld medeverdachte is meegegaan. Weliswaar heeft medeverdachte verdergaande handelingen verricht door het slachtoffer meermalen te steken met een steekwapen, doch de rechtbank is van oordeel dat door de opeenvolgende handelingen van verdachte en de medeverdachte en het aandeel van verdachte in de gewelddadigheden er een voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het feitelijk handelen van verdachte en het door het slachtoffer uiteindelijk opgelopen lichamelijk letsel.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij (naam 1) vormt naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde, gelet op de aard van het door hem opgelopen letsel in relatie tot het feitelijk aandeel van verdachte dan wel de medeverdachte in de bewezen verklaarde gedragingen en gelet op de eventuele gevolgschade, een zodanig onevenredige belasting van het strafgeding op, dat de rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts ter zake van het onder primair bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 5.000,00 ten behoeve van het slachtoffer (naam 1).
BESLISSING
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Benadeelde partij
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (naam 1), wonende te (adres) (gemachtigde mr. H. Michels, Ruimtesonde 1, 3824 MZ Amersfoort), van een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) op de door hem geleden immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 7 juli 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 5.000,00, ten behoeve van het slachtoffer (naam 1), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (naam 1) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (naam 1), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (naam 1) voor wat het meer gevorderde betreft in zijn/haar vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. J.N. Bartels, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2011.
Mr. Elbers voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.