RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.650270-10
Uitspraak: 12 april 2011
(verdachte),
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres).
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.P. van Dijk, advocaat te Dedemsvaart.
De officier van justitie, mr. R. den Haan heeft ter terechtzitting gevorderd
• verdachte te veroordelen ter zake het primair ten laste gelegde tot
• een werkstraf voor de duur van 200 uren bij niet verrichten te vervangen door 100 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest;
• een gevangenisstraf van 4 weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voor¬waarden:
- dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt:
o het volgen van de Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa);
o het volgen van een behandeling bij JusTact;
• toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (naam 1) tot een bedrag van
€ 9.813,99, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd (naam 1) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (zwaar gekneusde neus, meerdere tanden afgebroken, bult op de linkerslaap, twee blauwe ogen waarvan één deels gescheurd oog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuisten) op/tegen het hoofd te stompen en/of te slaan en/of (terwijl die (naam 1) op de grond lag) (hard) op/tegen
het hoofd te schoppen en/of te trappen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (naam 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuisten) op/tegen het hoofd van die (naam 1) heeft gestompt en/of geslagen en/of (terwijl die (naam 1) op de grond lag) (hard) op/tegen het hoofd van die (naam 1) heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 12 september 2010 in de gemeente Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Jufferenwal, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (naam 1), welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuisten) stompen en/of slaan op/tegen het hoofd van die (naam 1) en/of (terwijl die (naam 1) op de grond lag) (hard) schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd van die (naam 1).
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde, het medeplegen van zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verklaring van (naam 1), afgelegd op het politiebureau op 12 september 2010 is naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig te achten omdat die wordt ondersteund door de letselrapportage van de GGD IJsselland, de letselrapportage van de tandarts (naam 2), de verklaring van (naam 3), de verklaring van medeverdachte (medeverdachte 1) en de bekennende verklaring van verdachte inhoudende dat hij (naam 1) met een vuist op zijn rechterslaap heeft geslagen, waardoor deze ten val kwam en verdachte hem nog een trap in zijn gezicht heeft gegeven, terwijl (naam 1) op de grond lag.
Door op de wijze zoals hiervoor is vastgesteld het slachtoffer op zijn rechterslaap te slaan en op het slachtoffer in te trappen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans aanvaard dat hij (naam 1) zwaar lichamelijk letstel zou toebrengen als gevolg van de door de vuistslag en trap aangebrachte verwondingen. Het is namelijk algemeen bekend dat met name het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat de reële kans bestaat dat een harde en stevige vuistslag of trap tegen het hoofd tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden.
De door de verdediging gesuggereerde alternatieve ontstaansoorzaken van het letsel bij (naam 1), - namelijk dat dit mogelijk al in het café is ontstaan - , acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, nu dit verder door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund.
In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat de samenwerking tussen de verdachten (medeverdachte 1) en (verdachte) zodanig nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen van zware mishandeling.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
(verdachte) heeft bij de politie verklaard dat medeverdachte (medeverdachte 1) naar hem toe kwam en dat hij zag dat hij er opgefokt uitzag. Verdachte hoorde medeverdachte (medeverdachte 1) zeggen dat hij ruzie had gehad. Vervolgens ziet verdachte twee Nederlands jongens naar hen toe lopen. Verdachte verklaart daarover dat hij zag dat ze opgefokt waren en dat hij er vanuit ging dat dat de jongens moesten zijn waar medeverdachte (medeverdachte 1) ruzie mee had gehad. Verdachte en zijn medeverdachte kiezen er dan niet voor om weg te gaan, maar gaan bewust de daaropvolgende confrontatie aan. Vervolgens plegen alle twee de verdachten ook daadwerkelijk geweld tegen dezelfde persoon waardoor ernstig letsel wordt veroorzaakt.
Beiden verdachten verrichten de opeenvolgende handelingen – een vuistslag en een schoppende beweging door verdachte en een schoppende beweging door (medeverdachte 1) – binnen een dusdanig kort tijdsbestek en – zo blijkt ook uit de camerabeelden - zo dicht op elkaar dat het niet voorstelbaar is dat verdachte niet wist wat (medeverdachte 1) aan het doen was en andersom. Met deze gedragingen heeft verdachte zich gecommitteerd aan de gedragingen van zijn mededader en is er derhalve sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Hierbij maakt het niet uit dat niet is gebleken dat van te voren is afgesproken om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2010 in Zwolle tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon genaamd (naam 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (zwaar gekneusde neus, meerdere tanden afgebroken, bult op de linkerslaap, twee blauwe ogen waarvan één deels gescheurd oog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen althans éénmaal, (met kracht) tegen het hoofd te stompen en/of te slaan en/of (terwijl die (naam 1) op de grond lag) (hard) tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen.
Medeplegen van zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de raadsman van verdachte is een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexcess, omdat het verdachtes burgerplicht was (medeverdachte 1) te gaan helpen, die werd belaagd door twee jongens.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht is gebleken dat (medeverdachte 1) in het café een woordenwisseling heeft gehad met (naam 1) en diens neefje, waarop (medeverdachte 1) naar buiten is gegaan en verdachte informeerde over de woordenwisseling in het café. (naam 1) en diens neefje liepen vervolgens vanuit het café in een rechte lijn richting verdachte, die aan de overkant van de straat stond. De gedragingen van (naam 1) en zijn neefje konden door verdachte als een aanranding dan wel een dreiging daarvan worden opgevat richting (medeverdachte 1). Echter, het door de verdachte vervolgens getoonde gedrag richting het slachtoffer kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als verdedigend, maar moet eerder als aanvallend, gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht worden opgevat.
Gebleken is immers dat verdachte vrijwel direct een vuistslag gaf op de rechterslaap van (naam 1), waardoor deze ten val. Verdachte is vervolgens samen met (medeverdachte 1) bewust en gericht op (naam 1) toegelopen en heeft hem vervolgens tegen het hoofd getrapt. Tijdens het trappen van beide verdachten heeft (naam 1) nauwelijks tot geen afweerreactie vertoond.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte andere keuzes had kunnen en moeten maken. De rechtbank acht hierbij niet aannemelijk dat verdachte, dan wel (medeverdachte 1), zich in een bedreigde positie bevond. (naam 1) lag, nadat verdachte hem een vuistslag had gegeven, immers op de grond waarbij hij amper bewoog. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verdachte, dan wel (medeverdachte 1), op wat voor wijze dan ook op dat moment van (naam 1) iets te vrezen had. De rechtbank acht aannemelijk hetgeen verdachte hierover zelf heeft verklaard, namelijk dat bij (naam 1) ‘het licht uitging’ toen hij hem tegen het hoofd trapte. Dit sluit ook aan bij de verklaring van (naam 1), die heeft aangegeven zich van deze situatie niets meer te herinneren.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking het door verdachte toegepaste geweld en het letsel dat hierdoor bij het slachtoffer is veroorzaakt en het feit dat verdachte gelegenheid heeft gehad om de confrontatie uit de weg te gaan, maar daar niet voor heeft gekozen.
Gelet op dit alles is niet aannemelijk geworden dat verdachte in een situatie verkeerde waarin de noodzakelijke verdediging van zijn dan wel een andermans lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding geboden was. De slotsom moet luiden, dat het beroep van de verdediging op noodweer, dan wel noodweerexcess moet stranden.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen straf het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling op de openbare weg in het uitgaansgebied van Zwolle. Hij heeft een voor hem onbekend persoon op straat voor een café een vuistslag gegeven en een trap in het gezicht, terwijl deze persoon al weerloos op de grond lag. Dit handelen heeft pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt. Het slachtoffer heeft een zwaar gekneusde neus, meerdere afgebroken tanden, een bult op de linkerslaap en twee blauwe ogen, waarvan één deels gescheurd, opgelopen en moest in het ziekenhuis worden behandeld. Bovendien heeft de gedraging van verdachte angst bij het slachtoffer en in de samenleving in het algemeen veroorzaakt. Personen moeten zich veilig kunnen voelen als ze zich te midden van andere personen op de openbare weg in het uitgaansgebied bevinden. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Het letsel van het slachtoffer is daarbij ernstig en is tevens blijvend gebleken. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Over verdachte is een voorlichtingsrapport uitgebracht door de Reclassering Nederland. De rechtbank heeft hiervan kennisgenomen. Mede gelet op de inhoud van het rapport is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte naast een onvoorwaardelijke werkstraf eveneens een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden dient te worden opgelegd. Zo is gebleken dat verdachte in het verleden reeds eerder met justitie in aanraking is geweest en dat de delicten in ernst toenemen. Verdachte pleegt strafbare feiten onder invloed van alcohol tijdens het uitgaansleven. Het grootste probleem van verdachte is zijn alcoholprobleem, zodat een verwijzing naar de verslavingszorg wordt geadviseerd. Daarnaast lijkt verdachte onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag. Met de Reclassering acht de rechtbank een verplicht reclasseringstoezicht dan ook zeker geboden, teneinde verdachte te helpen om escalaties als de onderhavige in de toekomst te vermijden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
- een voorlichtingsadvies Reclassering Nederland d.d. 24 februari 2011 en
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 februari 2011.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij (naam 1)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (naam 1) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte primair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, als onvoldoende gemotiveerd bestreden vooralsnog genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 8.213,99 (€ 2.500,- aan immateriële schadevergoeding en € 5.713,99 aan materiële schadevergoeding), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij (naam 1) levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu het meer gevorderde ziet op eventuele toekomstige (gevolg)schade. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 8.213,99 ten behoeve van het slachtoffer (naam 1).
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte:
1. zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Tevens moet verdachte respons geven op een uitnodiging van de Reclassering Nederland. Hierna moet hij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden melden zo frequent als de reclassering dit nodig acht.
2. zich verplicht laat behandelen bij JusTact;
3. deelneemt aan de gedragsinterventies Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa).
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Schadevergoeding (naam 1)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (naam 1), wonende te Zwolle van een bedrag van € 8.213,99,-- (zegge: achtduizendtweehonderddertien euro en negenennegentig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans primair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 12 september 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 8.213,99,--, ten behoeve van het slachtoffer (naam 1), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (naam 1) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (naam 1), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (naam 1) voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011.
Mr. Louter, voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.