RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnr. : 07.650271-10 en 07.650068-10 (vtvv)
Uitspraak: 12 april 2010
(verdachte) ,
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres)
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle.
De officier van justitie, mr. R. den Haan heeft ter terechtzitting gevorderd
• verdachte vrij te spreken voor het primair ten laste gelegde;
• verdachte te veroordelen ter zake het subsidiair ten laste gelegde, zowel voor het eerste als het tweede gedeelte tot
• een werkstraf voor de duur van 140 uren bij niet verrichten te vervangen door 70 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest;
• een gevangenisstraf van 2 weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voor¬waarden:
- dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook als dat inhoudt:
o het afronden van de Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa);
• de vordering van de benadeelde partij (naam 1) niet-ontvankelijk te verklaren en
• afwijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 07.650068-10.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd (naam 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (zwaar gekneusde neus, meerdere tanden afgebroken, bult op de linkerslaap, twee blauwe ogen waarvan één deels gescheurd oog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuisten) op/tegen het hoofd te stompen en/of te slaan en/of (terwijl die (naam 1) op de grond lag) (hard) op/tegen
het hoofd te schoppen en/of te trappen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2010 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd (naam 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuisten) op/tegen het hoofd van die (naam 1) heeft gestompt en/of geslagen en/of (terwijl die (naam 1) op de grond lag) (hard) op/tegen het hoofd van die (naam 1) heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 12 september 2010 in de gemeente Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Jufferenwal, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (naam 1), welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuisten) stompen en/of slaan op/tegen het hoofd van die (naam 1) en/of (terwijl die (naam 1) op de grond lag) (hard) schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd van die (naam 1);
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het letsel van aangever (naam 1) door verdachte is veroorzaakt, nu verdachte wel heeft verklaard een trappende beweging te hebben gemaakt, maar hierbij (naam 1) niet heeft geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde, het medeplegen van zware mishandeling, wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verklaring van (naam 1), afgelegd op het politiebureau op 12 september 2010 is naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig te achten omdat die wordt ondersteund door de letselrapportage van de GGD IJsselland, de letselrapportage van de tandarts (naam 2), de verklaring van (naam 3), het proces-verbaal van bevindingen van de uitgekeken camerabeelden en de bekennende verklaring van medeverdachte (medeverdachte). De rechtbank overweegt dat het bij (naam 1) geconstateerde letsel zou kunnen passen bij één of meerdere trappen in het gezicht.
Door de verdediging is bepleit dat het letsel van (naam 1) niet veroorzaakt is door verdachte, omdat deze weliswaar een trappende beweging heeft gemaakt, maar daarbij (naam 1) niet heeft geraakt. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig. Verdachte heeft weliswaar ter zitting verklaard dat hij 100% zeker weet dat hij (naam 1) niet heeft geraakt, maar deze stelligheid valt niet te rijmen met de door verdachte eerder bij de politie afgelegde verklaring. Op 12 september 2010 - dus kort na het incident- heeft verdachte namelijk bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat medeverdachte (medeverdachte) de jongen met het zwarte shirt van de zijkant een klap op zijn hoofd gaf, dat hij zag dat de jongen ten gevolge van die klap op de grond viel, dat hij niet heeft gezien dat medeverdachte (medeverdachte) de jongen in het gezicht heeft getrapt, maar dat hij de jongen heeft geprobeerd te schoppen nadat deze al op de grond lag en dat hij niet meer zeker weet of hij hem heeft geraakt.
Voorts betrekt de rechtbank in haar overwegingen dat op de camerabeelden die van de vechtpartij zijn gemaakt is te zien dat verdachte vanaf een korte afstand tot aan (naam 1) een trappende beweging heeft gemaakt richting de op de grond liggende (naam 1). Bovendien heeft getuige (naam 3) bij de politie verklaard dat de jongen met het paarse shirt de jongen op de grond minimaal twee keer tegen het hoofd en of de romp schopte. Vast is komen te staan dat verdachte die avond een paars shirt droeg. (naam 3) heeft weliswaar in een later stadium op 11 januari 2011 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of de schop echt raak was, maar de rechtbank gaat uit van de door (naam 3) bij de politie afgelegde verklaring omdat die verklaring meteen na het incident is opgenomen.
De rechtbank overweegt verder, dat weliswaar terughoudendheid dient te worden betracht met de getuigeverklaring van (naam 4), nu – zoals ook door de verdediging is betoogd – (naam 4) heeft verklaard dat de jongen met een paars shirt het slachtoffer tegen het hoofd zou hebben geslagen, waarna het slachtoffer op de grond viel, terwijl vastgesteld kan worden dat niet verdachte - zijnde de jongen met het paarse shirt - maar medeverdachte (medeverdachte) het slachtoffer tegen de grond heeft geslagen. Echter, de rechtbank betrekt wel in haar overwegingen dat (naam 4) heeft verklaard dat zowel de jongen met het paarse shirt, alsook een andere jongen het slachtoffer schopte en dat aldus sprake is geweest van twee personen die het slachtoffer hebben geschopt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte in elk geval één trappende beweging heeft gemaakt, waarbij hij (naam 1) in het gezicht heeft geraakt.Door op de wijze zoals hiervoor is vastgesteld op het slachtoffer in te trappen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans aanvaard dat hij (naam 1) zwaar lichamelijk letstel zou toebrengen als gevolg van de door de trap aangebrachte verwondingen. Het is namelijk algemeen bekend dat met name het hoofd een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is en dat de reële kans bestaat dat een harde en stevige trap tegen het hoofd tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden.
De door de verdediging gesuggereerde alternatieve ontstaansoorzaken van het letsel bij (naam 1), - namelijk dat dit mogelijk al in het café is ontstaan - , acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, nu dit verder door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund.
In het onderhavige geval is de rechtbank voorts van oordeel dat de samenwerking tussen de verdachten (verdachte) en (medeverdachte) zodanig nauw en bewust is geweest dat sprake is geweest van medeplegen van zware mishandeling. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Medeverdachte (medeverdachte) heeft bij de politie verklaard dat verdachte naar hem toe kwam en dat hij zag dat hij er opgefokt uitzag. Hij hoorde verdachte zeggen dat hij ruzie had gehad. Vervolgens ziet (medeverdachte) twee Nederlands jongens naar hen toe lopen. Medeverdachte (medeverdachte) verklaart daarover dat hij zag dat ze opgefokt waren en dat hij er vanuit ging dat dat de jongens moesten zijn waar verdachte ruzie mee had gehad. Verdachte en zijn medeverdachte kiezen er dan niet voor om weg te gaan, maar gaan bewust de daaropvolgende confrontatie aan. Vervolgens plegen alle twee de verdachten ook daadwerkelijk geweld tegen dezelfde persoon waardoor ernstig letsel wordt veroorzaakt. Beide verdachten verrichten de opeenvolgende handelingen – een vuistslag en een schoppende beweging door (medeverdachte) en een schoppende beweging door verdachte – binnen een dusdanig kort tijdsbestek en – zoals ook op de camerabeelden te zien is - zo dicht op elkaar dat het niet voorstelbaar is dat verdachte niet wist wat (medeverdachte) aan het doen was en andersom. Met deze gedragingen heeft verdachte zich gecommitteerd aan de gedragingen van zijn mededader en is er derhalve sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Hierbij maakt het niet uit dat niet is gebleken dat van te voren is afgesproken om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2010 in Zwolle tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon genaamd (naam 1), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (zwaar gekneusde neus, meerdere tanden afgebroken, bult op de linkerslaap, twee blauwe ogen waarvan één deels gescheurd oog), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen althans éénmaal, (met kracht) tegen het hoofd te stompen en/of te slaan en/of (terwijl die (naam 1) op de grond lag) (hard) tegen het hoofd te schoppen en/of te trappen.
Medeplegen van zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft het verweer van de raadsman ter terechtzitting opgevat als zijnde een beroep op noodweer, dan wel noodweerexcess. Daartoe is aangevoerd dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Verdachte verkeerde in een hevige gemoedstoestand die werd veroorzaakt door de angst dat hij in elkaar zou worden geslagen, omdat hij in het café had horen zeggen dat de twee jongens waarmee hij een woordenwisseling had gehad hem te pakken zouden nemen.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht is gebleken dat verdachte in het café een woordenwisseling heeft gehad met (naam 1) en diens neefje, waarop hij naar buiten is gegaan en (medeverdachte) informeerde over de woordenwisseling in het café. (naam 1) en diens neefje liepen vervolgens vanuit het café in een rechte lijn richting verdachte, die aan de overkant van de straat stond. De gedragingen van (naam 1) en zijn neefje konden door verdachte als een aanranding dan wel een dreiging daarvan worden opgevat. Echter, het door de verdachte vervolgens getoonde gedrag richting het slachtoffer kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als verdedigend, maar moet eerder als aanvallend, gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht worden opgevat.
Gebleken is immers dat (medeverdachte) vrijwel direct een vuistslag gaf op de rechterslaap van (naam 1), waardoor deze ten val kwam. Verdachte is vervolgens samen met (medeverdachte) bewust en gericht op (naam 1) toegelopen en heeft hem vervolgens tegen het hoofd getrapt. Tijdens het trappen van beide verdachten heeft (naam 1) nauwelijks tot geen afweerreactie vertoond.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte andere keuzes had kunnen en moeten maken. De rechtbank acht hierbij in het geheel niet aannemelijk dat verdachte zich toen nog in een bedreigde positie bevond. (naam 1) lag, nadat (medeverdachte) hem een vuistslag had gegeven, immers op de grond waarbij hij amper bewoog. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat verdachte op wat voor wijze dan ook op dat moment van (naam 1) iets te vrezen had. De rechtbank acht aannemelijk hetgeen (medeverdachte) hierover heeft verklaard, namelijk dat bij (naam 1) ‘het licht uitging’ toen (medeverdachte) hem tegen het hoofd trapte. Dit sluit ook aan bij de verklaring van (naam 1), die heeft aangegeven zich van deze situatie niets meer te herinneren.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking het door verdachte toegepaste geweld en het letsel dat hierdoor bij het slachtoffer is veroorzaakt en het feit dat verdachte gelegenheid heeft gehad om de confrontatie uit de weg te gaan, maar daar niet voor heeft gekozen.
Gelet op dit alles is niet aannemelijk geworden dat verdachte in een situatie verkeerde waarin de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding geboden was. De slotsom moet luiden, dat het beroep van de verdediging op noodweer, dan wel noodweerexcess moet stranden.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen straf het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling op de openbare weg in het uitgaansgebied van Zwolle. Hij heeft een voor hem onbekend persoon op straat voor een café een trap in het gezicht gegeven, terwijl deze persoon al weerloos op de grond lag. Dit handelen heeft pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt. Het slachtoffer heeft een zwaar gekneusde neus, meerdere afgebroken tanden, een bult op de linkerslaap en twee blauwe ogen, waarvan één deels gescheurd, opgelopen en moest in het ziekenhuis worden behandeld. Bovendien heeft de gedraging van verdachte angst bij het slachtoffer en in de samenleving in het algemeen veroorzaakt. Personen moeten zich veilig kunnen voelen als ze zich te midden van andere personen op de openbare weg in het uitgaansgebied bevinden. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Het letsel van het slachtoffer is daarbij ernstig en is tevens blijvend gebleken. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Over verdachte is een voorlichtingsrapport uitgebracht door de Reclassering Nederland. De rechtbank heeft hiervan kennisgenomen. Mede gelet op de inhoud van het rapport is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte naast een onvoorwaardelijke werkstraf eveneens een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden dient te worden opgelegd. Verdachte had die avond alcohol gedronken, hetgeen zijn toch al impulsieve handelingsgedrag heeft verstrekt. Voorts is gebleken dat verdachte is gerecidiveerd in een proeftijd en binnen reclasseringstoezicht. Verdachte staat derhalve al onder toezicht en binnen dit kader wordt reeds aandacht besteed aan de impulsiviteit van verdachte door middel van een Covatraining, zijn werk, opleiding, sociaal netwerk en alcoholgebruik. Met de Reclassering acht de rechtbank een (voortzetting) van verplicht reclasseringstoezicht dan ook zeker geboden, teneinde verdachte te helpen om escalaties als de onderhavige in de toekomst te vermijden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met:
- een voorlichtingsadvies Reclassering Nederland d.d. 2 februari 2011 en
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 februari 2011.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Benadeelde partij (naam 1)
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij (naam 1) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte primair bewezen verklaarde feit.
De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, als onvoldoende gemotiveerd bestreden vooralsnog genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 8.213,99 (€ 2.500,- aan immateriële schadevergoeding en € 5.713,99 aan materiële schadevergoeding), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
De vordering van de benadeelde partij (naam 1) levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu het meer gevorderde ziet op eventuele toekomstige (gevolg)schade. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 8.213,99 ten behoeve van het slachtoffer (naam 1).
Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 07/650068-10
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tenuitvoerlegging van de door de politierechter te Zwolle-Lelystad bij vonnis d.d. 28 april 2010 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken toe te wijzen, met dien verstande dat de rechtbank op de voet van het bepaalde in het tweede lid van genoemd artikel een taakstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, zal gelasten.
Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het primair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte:
1. zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht;
2. deelneemt aan (afrondt) de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa).
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
Schadevergoeding (naam 1)
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (naam 1), wonende te Zwolle van een bedrag van € 8.213,99,-- (zegge: achtduizendtweehonderddertien euro en negenennegentig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans primair bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 12 september 2010, tot die van de voldoening, hoofdelijk met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt, verdachte in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 8.213,99,--, ten behoeve van het slachtoffer (naam 1), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (naam 1) in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (naam 1), daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (naam 1) voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 07/650068-10
De rechtbank wijst de vordering toe.
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zwolle - Lelystad van 28 april 2010, te weten: de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 28 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
De rechtbank beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 14 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Aldus gewezen door mr. A.J. Louter, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011.
Mr. Louter, voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.