RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650362-10 (P)
Uitspraak: 12 april 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
thans verblijvende in de (plaats van detentie)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Rump, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R. den Haan.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2010 tot en met 3 december 2010 in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan (naam 1) en/of (naam 2) en/of (naam 3) en/of (naam 4) en/of (naam 5) en/of (naam 6) en/of aan één of meer tot nu toe onbekend gebleven personen en/of heeft verstrekt en/of afgeleverd (ten behoeve van doorverkoop) aan (de loopjongens) (naam 7) en/of (naam 8), in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, dealers- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten verbeterd. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich – overeenkomstig de inhoud van de door haar aan de rechtbank overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig én overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
Medeverdachte(naam 7) (hierna (naam 7)) heeft onder meer verklaard dat hij reed in een Ford Fiesta, die op naam van (naam 6) stond. Op 29 november 2010 reed hij onder andere over de Meppelerstraatweg en de Albert Cuypstraat te Zwolle, omdat hij een afspraak had om drugs te verkopen. Bij de stoplichten stapte (naam 9) in de auto en heeft (naam 7) (naam 9) cocaïne gegeven in ruil voor geld.
Kort hierna werd (naam 7) aangehouden en werd in de auto naast cocaïne en heroïne en een mobiele telefoon, ook een paspoort van (verdachte) aangetroffen en een sleutelhanger met daarin de foto van de dochter van (verdachte).
(naam 7) heeft voorts bij de politie verklaard dat hij via (verdachte) werd geprikkeld om ook te gaan dealen en via hem mensen heeft ontmoet die in het bezit zijn van grote hoeveelheden harddrugs. Het gaat dan om heroïne en cocaïne.
(naam 7) heeft verklaard dat hij loopjongen van (verdachte) was en elke morgen van hem een partij heroïne en cocaïne kreeg. Hij kreeg hierbij een telefoon waarop klanten konden bellen en ging vervolgens de hele dag op pad en aan het einde van de dag bracht hij het geld en de overige drugs bij (verdachte) thuis.
Verdachte had nog een loopjongen, te weten (naam 10), wonende aan de Sumatrastraat te Zwolle. Deze jongen liep vaak ’s avonds.
(naam 7) heeft ook namen genoemd van andere drugsafnemers, zoals (naam 1), haar kennis (naam 2), (naam 11) en (naam 12), (naam 9), (naam 3) en (naam 4) (naam 3).
Uit het proces-verbaal van relaas d.d. 2 december 2010 blijkt voorts dat de door (naam 7) genoemde (naam 10) van de Sumatrastraat (naam 8) is.
Medeverdachte (naam 8) (hierna (naam 8)) heeft op 7 december 2010 onder meer verklaard dat hij drugs verkocht voor (verdachte) en daar een kleine twee maanden geleden mee was begonnen. Hij kreeg dan een telefoon van (verdachte), die hij ook aan (naam 7) gaf. Als (naam 8) de telefoon in zijn bezit had, werd hij gebeld door mensen die drugs wilde kopen en dan ging hij dat brengen. Die drugs kreeg hij van (verdachte) samen met de telefoon. Hij kreeg dan een hoeveelheid heroïne en cocaïne.
(naam 8) heeft voorts verklaard dat hij wist dat (naam 7) (naam 7) en hijzelf drugs voor (verdachte) verkochten. (naam 7) vaak overdag en hij ’s avonds.
(naam 8) heeft verklaard dat hij wel eens heeft gezien en gehoord dat (verdachte) de telefoon opnam en hoorde hem dan afspreken en zeggen dat hij wel drugs voor hen had tegen een bepaalde prijs. Er werd op de telefoon die (naam 8) van (verdachte) kreeg vaak gebeld. Vaak als hij opnam vroegen mensen allereerst naar (verdachte). Hierna hoorden ze de stem van (naam 8) en dan vonden ze het vaak ook goed.
(naam 8) heeft vervolgens op 23 maart 2011 bij de rechter-commissaris nogmaals verklaard dat (naam 7), ‘de bolle’, ook voor (verdachte) verkocht. (naam 7) kwam bij (naam 8) de telefoon brengen en ophalen. Hij deed dat ongeveer even vaak als (verdachte). ’s Avonds om 19.30 uur werd de handelswaar bij (naam 8) bezorgd. Soms door (verdachte), soms door (naam 7), soms door allebei. ’s Ochtends werd de telefoon dan weer opgehaald. Soms door (naam 7) en soms door (verdachte). (naam 8) heeft de telefoon ook wel eens naar (verdachte) gebracht.
Getuige (naam 5) heeft op 14 december 2010 verklaard dat hij zijn drugs bij (verdachte) uit de Indische buurt haalde. Hij belde altijd met (verdachte), die op dat moment al een aantal weken niet meer bereikbaar was.
(naam 5) heeft voorts verklaard dat hij (verdachte) op zijn telefoonnummer kon bereiken en dat hij dan of (verdachte) aan de telefoon kreeg, of ene (naam 7) die ook wel de Bolle werd genoemd. In de avonduren kreeg hij vaak een Antilliaan aan de lijn. Op de vraag van de verbalisant of hij (verdachte) bedoelde heeft (naam 5) bevestigend geantwoord. Voorst verklaarde hij dat hij in juni 2010 is begonnen met het kopen van drugs bij (verdachte). Hij belde dan het nummer en sprak op een locatie af.
Verdachte (naam 6) heeft onder meer verklaard dat hij een personenauto, Ford Fiesta voorzien van het kenteken (KENTEKEN) op zijn naam had gezet samen met (verdachte) uit de Indische buurt. (naam 6) heeft hiervoor 75 euro en een bolletje heroïne van (verdachte) gekregen.
(naam 6) verklaarde tevens dat hij vanaf februari 2010 wel eens heroïne bij (verdachte) kocht.
Verdachte (naam 9) heeft verklaard dat hij (naam 7) (naam 7) kent en dat hijzelf ook een gebruiker is en bij (naam 7) (naam 7) vanaf de zomer 2010 drugs heeft gekocht. Hij had een telefoonnummer en als hij dat nummer belde dan kreeg hij (naam 7) aan de lijn en als hij in de avond belde dan kreeg hij een Antilliaan (naam 10) aan de lijn. Ook van hem kocht (naam 9) vanaf de zomer 2010 heroïne of cocaïne. (naam 9) wist dat (naam 7) in een paarse Ford Fiesta reed, waarin hij ook wel (verdachte) heeft zien rijden. (verdachte) kende hij via (naam 7).
Getuige (naam 13) heeft op 9 december 2010 onder meer verklaard dat hij (naam 7) kende via (verdachte) en dat deze wel eens bij (verdachte) thuis kwam. Ook (naam 10) kwam af en toe bij (verdachte) thuis. Op de vraag van de verbalisant of hij een vermoeden had waarom (verdachte), (naam 7) en (naam 10) waren aangehouden door de politie antwoordde (naam 13) dat hij dacht dat het te maken had met drugs. Hij baseerde dat op buurtverhalen, omdat er veel verhalen rondom dit trio in de buurt rondgingen. (naam 13) heeft voorts verklaard dat het wel opvallend was dat (naam 7) en (verdachte) als ze bij hem kwamen altijd een telefoon bij zich hadden die vaak ging. Als ze dan opnamen was het vaak dat ze kort hierna weggingen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen is gebleken dat (naam 1) op 3 december 2010 aan het wijkbureau is verschenen en onder andere heeft verklaard dat zij een relatie had gehad met (naam 2), die veel heroïne gebruikte, welke hij haalde bij (verdachte) aan de Borneostraat. (naam 2) pleegde veel auto-inbraken en bracht dan de goederen naar (verdachte) en kreeg dan drugs terug. (naam 1) verklaarde voorts dat zij voor (naam 2) bruin wilde halen en om die reden naar de woning van (verdachte) was gegaan en daar van (verdachte) drugs kreeg aangereikt.
Verdachte heeft onder meer op 5 december 2010 verklaard dat hij (naam 7) sinds een aantal maanden kende en dat (naam 7) in een paarse Ford Fiesta reed die eigendom was van (naam 6), maar op naam van verdachte stond. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij (naam 10) kent en (naam 2).
De rechtbank is gelet op bovenstaande verklaringen van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Dit bewijs kan voornamelijk worden gevonden in de verklaringen van medeverdachten (naam 7) en (naam 8), welke verklaringen onderling zowel chronologisch als feitelijk op essentiële punten consistent zijn en door de rechtbank geloofwaardig worden geacht. Ook bij de rechter-commissaris op 23 maart 2011 zijn (naam 7) en (naam 8) bij hun verklaringen gebleven.
De rechtbank overweegt voorts dat deze verklaringen van (naam 7) en (naam 8) worden ondersteund door de verklaringen die onder andere de getuigen (naam 5), (naam 6), (naam 9), (naam 13) en (naam 1), hebben afgelegd tegenover de politie. Het betreffen allemaal onafhankelijke getuigen en de rechtbank heeft geen enkele reden om aan het waarheidsgehalte van die verklaringen te twijfelen.
Uit deze verklaringen valt af te leiden dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, (naam 7) en (naam 8) bij het handelden in heroïne en cocaïne, waarbij verdachte een organiserende rol heeft gehad door het verschaffen van een mobiele telefoon, heroïne en cocaïne aan (naam 7) en (naam 8) teneinde deze als loopjongens harddrugs te laten verkopen.
De rechtbank overweegt dat getuige (naam 5) ter zitting heeft verklaard dat hij een andere (verdachte) bedoelde dan verdachte. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig. Een en ander strookt niet met zijn aanvankelijke verklaring op dit punt en de rechtbank acht geen termen aanwezig om aan de verklaring van getuige (naam 5), zoals deze door de politie is opgetekend, te twijfelen, temeer daar het betreffende proces-verbaal (d.d. 14 december 2010) met die verklaring op ambtseed is opgemaakt, gedetailleerd is en qua strekking wordt ondersteund door verschillende verklaringen van diverse getuigen.
Verdachte heeft voorts betoogd dat de verklaringen van (naam 7) en (naam 8) niet geloofwaardig zijn, omdat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. De rechtbank acht dit niet aannemelijk geworden, mede gelet op het gegeven dat (naam 7) reeds vanaf 29 november 2010 in voorarrest zat en (naam 8) pas vanaf 6 december 2010.
De rechtbank is verder van oordeel dat een kortere periode dan ten laste is gelegd kan worden bewezen, aangezien alleen getuige (naam 6) heeft verklaard dat hij vanaf februari 2010 drugs kocht van verdachte. Deze verklaring wordt niet ondersteund door andere verklaringen. Andere getuigen verklaren dat zij bij verdachte, bij (naam 7) dan wel bij (naam 8) vanaf de zomer van 2010 drugs kochten.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat het aannemelijk is dat verdachte vanaf omstreeks 1 juni 2010 tot en met 3 december 2010 heeft gedeald. De rechtbank acht derhalve het handelen in drugs gedurende de ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen, maar zal bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening houden met het gegeven dat verdachte gedurende een periode van zes maanden in drugs heeft gedeald.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2010 tot en met 3 december 2010 in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan (naam 1) en/of (naam 2) en/of (naam 3) en/of (naam 4) (naam 3) en/of (naam 5) en/of (naam 6) en/of heeft verstrekt en/of afgeleverd (ten behoeve van doorverkoop) aan (de loopjongens) (naam 7) en/of (naam 8), dealers- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en dat derhalve geen straf dient te volgen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts acht geslagen op:
- een (beknopt) reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 7 december 2010, opgemaakt door de heer J. Arink, reclasseringswerker en
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 februari 2011.
Verdachte heeft zich gedurende 6 maanden op grote schaal bezig gehouden met het dealen van cocaïne en heroïne. Daartoe had hij een belsysteem opgezet, waardoor afnemers zowel overdag als in de avond meerdere dagen per week bediend konden worden. Verdachte is met het plegen van deze feiten voorbij gegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, met zich meebrengen voor de volksgezondheid. Cocaïne en heroïne zijn niet alleen voor de gezondheid schadelijke stoffen, maar ook het gebruik ervan leidt tot velerlei vormen van overlast en verwervingscriminaliteit. Ook de handel zelf gaat gepaard met criminaliteit.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich aan dat alles niets gelegen liet liggen en slechts oog had voor zijn eigen geldelijk gewin. Dat klemt te meer omdat verdachte al eerder in verband met overtreding van de Opiumwet was veroordeeld. Hij lijkt daarvan niets te hebben geleerd.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank is bij het bepalen van de op te leggen straf uitgegaan van een dealperiode van ongeveer 6 maanden. De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden bij het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende 6 tot 12 maanden met enige regelmaat, uitgaande van een alleen opererende dader.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank heeft vervolgens bij voornoemde uitgangspunten de hiervoor vermelde recidive, de organiserende rol die verdachte heeft gehad, alsmede het gegeven dat sprake is van medeplegen als strafverzwarende omstandigheden meegenomen.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011.
Mr. Louter, voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.