ECLI:NL:RBZLY:2011:BR1741

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
19 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/653341-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling van politieambtenaren en bewijsuitsluiting

In de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere feiten waaronder poging tot zware mishandeling van politieambtenaren, heeft de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 19 april 2011 uitspraak gedaan. De zaak betrof twee parketnummers, 07/653341-10 en 07/653110-10, waarbij de rechtbank de voeging van de zaken heeft bevolen. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een aspirant van de Regiopolitie IJsselland en bedreiging van een politieambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

Tijdens de zitting heeft de verdediging geconcludeerd tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, waarbij zij bewijsuitsluiting van de verklaringen van de verbalisanten heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de verbalisanten beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van de politieambtenaar achter zijn auto op het moment dat hij achteruit reed.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, waaronder de poging tot zware mishandeling en de bedreiging van de politieambtenaren. Tevens is de teruggave van een inbeslaggenomen auto aan de verdachte gelast, en is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De uitspraak benadrukt het belang van overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de rechtbank om zorgvuldig te oordelen over de intenties en het bewustzijn van de verdachte tijdens de ten laste gelegde gedragingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummers: 07/653341-10 en 07/653110-10 (P)
Uitspraak: 19 april 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren (geboorteplaats)
wonende te (adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. van den Broek, advocaat te Amsterdam.
Als officier van justitie was aanwezig mr. M. van Bruggen.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank in het belang van het onderzoek de voeging bevolen van de bij afzonderlijke dagvaardingen onder parketnummers 07/653341-10 en 07/653110-10 tegen de verdachte aangebrachte zaken.
TENLASTELEGGING
De rechtbank heeft het bij dagvaarding met parketnummer 07/653341-10 ten laste gelegde feit genummerd als feit 1.
De rechtbank heeft de bij dagvaarding met parketnummer 07/653110-10 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten genummerd als feit 2, 3 en 4.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 21 december 2010 te Olst, gemeente Olst-Wijhe, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd (benadeelde partij 1), aspirant bij de Regiopolitie IJsselland,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als
bestuurder van een auto, daarmee achteruit is afgereden en/of ingereden op die
(benadeelde partij 1), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 december 2010 te Olst, gemeente Olst-Wijhe, (benadeelde partij 1), aspirant van de Regiopolitie IJsselland heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
is verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een auto, daarmee
achteruit afgereden en/of ingereden op die (benadeelde partij 1);
2. hij op of omstreeks 15 april 2010 te Heeten, gemeente Raalte, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een politieambtenaar
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
althans een persoon genaamd (benadeelde partij 2), agent van de Regiopolitie IJsselland
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of
meermalen een kopstoot in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 april 2010 te Heeten, gemeente Raalte, opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten (benadeelde partij 2), agent van de Regiopolitie
IJsselland), één of meermalen een kopstoot in het gezicht, althans tegen het
hoofd heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
3. hij op of omstreeks 15 april 2010 te Heeten, gemeente Raalte, (benadeelde partij 2),
agent van de Regiopolitie IJsselland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen
het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk voornoemde (benadeelde partij 2) dreigend de woorden toegevoegd :"Ik vermoord ,
je, ik maak je dood, en/of ik krijg je nog wel kankerwout", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
4. hij op of omstreeks 15 april 2010 te Heeten, gemeente Raalte, als bestuurder
van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek,
als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de
Wegenverkeerswet 1994, 405 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram,
alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat:
- verdachte wegens onvoldoende bewijs zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde;
- verdachte zal worden veroordeeld voor het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
`
De verdediging heeft inzake het onder 1 ten laste gelegde geconcludeerd tot bewijsuitsluiting van de door de verbalisanten (benadeelde partij 1) en (naam verbalisant) opgemaakte processen-verbaal/afgelegde verklaringen, als zijnde ongeloofwaardig op grond van de inhoud van die processen-verbaal en/of verklaringen en de verschillen met de ter terechtzitting afgelegde verklaringen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde geconcludeerd tot vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit:
De rechtbank verwerpt het verweer tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van de verbalisanten (benadeelde partij 1) en (naam verbalisant). Te constateren valt weliswaar dat er op sommige onderdelen verschillen zijn in hetgeen deze verbalisanten hebben verklaard maar de rechtbank acht dit - mede gezien het tijdsverloop tussen het opmaken van de processen-verbaal en de verklaringen ter zitting - niet dusdanig dat daaraan zonder meer de consequentie van bewijsuitsluiting moet worden verbonden.
De rechtbank overweegt voorts het navolgende.
Ten laste gelegd is poging tot zware mishandeling van politieman (benadeelde partij 1), daarin bestaande dat verdachte met dat opzet als bestuurder van een auto daarmee achteruit is afgereden op (benadeelde partij 1). De vraag dient beantwoord te worden of er bij verdachte sprake was van het ten laste gelegde opzet.
De vaststaande feiten:
Op 21 december 2010 hoorden verbalisanten de melding dat verdachte zwaar onder invloed van alcohol in een rode (automerk en type) reed in de richting van Deventer. Verbalisanten hebben deze auto op zeker moment gezien en zijn daar achteraan gereden. Verdachte is met zijn auto het erf van een woonhuis, gelegen aan de Parallelweg van de (straatnaam) te Olst opgereden. Verbalisant (naam verbalisant) heeft vervolgens de politieauto schuin achter de auto van verdachte tot stilstand gebracht, waarna verbalisant (naam verbalisant) en verbalisant (benadeelde partij 1) beiden zijn uitgestapt. Verbalisant (naam verbalisant) is richting de bestuurderskant van de auto van verdachte gelopen en is naast het bestuurdersportier van de auto van verdachte gaan staan. Verbalisant (benadeelde partij 1) is eveneens uitgestapt.
Verdachte is vervolgens met zijn auto plotseling achteruit gereden, waardoor verbalisant (benadeelde partij 1) heeft moeten wegspringen om niet te worden geraakt door de auto van verdachte. (benadeelde partij 1) heeft aangifte gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen niet komen vast te staan dat verdachte, toen hij met zijn auto achteruit reed, daadwerkelijk wist dat (benadeelde partij 1) zich op dat moment achter verdachtes auto bevond. Vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel op bedreiging kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden bewezen.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of in dit geval sprake is van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling dan wel bedreiging. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, dat dat gevolg zal intreden. Dit betekent dat aan drie elementen moet zijn voldaan:
- er moet een aanmerkelijke kans zijn, dat een bepaald gevolg zal intreden,
- de verdachte moet wetenschap hebben van die aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden,
- en de verdachte moet die kans ten tijde van de gedraging bewust hebben aanvaard.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich weinig meer herinnert van het voorval. Hij kan zich niet herinneren dat een politieman naast zijn auto heeft gestaan, maar dat kan volgens hem best zo geweest zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op voornoemde verklaring van verdachte en in aanmerking genomen de getuigeverklaring van verbalisant (naam verbalisant) ter terechtzitting, onder meer inhoudende dat verdachte, na het zien en aankijken van verbalisant (naam verbalisant) weer naar voren keek en zijn auto vervolgens in zijn achteruit zette en daarna snel achteruit reed, voldoende komen vast te staan dat verdachte in ieder geval wist dat één politieman de politieauto had verlaten en naast de auto van verdachte was komen staan. Verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat hij, voordat hij achteruit is gereden, wel een politieauto achter zijn auto heeft zien staan, maar geen politieman.
De rechtbank is op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich ten tijde van zijn besluit om achteruit te rijden bewust is geweest van het risico dat hij verbalisant (benadeelde partij 1) bij het achteruit rijden zou raken en dat hij dit risico bewust heeft aanvaard. Weliswaar is het een feit van algemene bekendheid dat surveillerende politievoertuigen worden bemand met twee politiebeambten maar dit wil nog niet zeggen dat verdachte er zonder meer rekening mee had te houden dat de tweede politieambtenaar, verbalisant (benadeelde partij 1), zich eveneens buiten de politieauto bevond, laat staan dat deze politieman zich feitelijk achter dan wel in de rijbaan van verdachtes auto bevond. De rechtbank acht hierbij nog van belang dat het hier gaat om een achteruit rijdende auto, waarbij in de regel geldt dat het zicht van de bestuurder op de directe omgeving aan beperkingen onderhevig is, en dat het ter plaatse donker was, behoudens het door het politievoertuig beschenen gedeelte van het erf.
De rechtbank is dan ook van oordeel, dat niet is komen vast te staan dat er bij verdachte ten tijde van voornoemde gedraging sprake was van bewuste aanvaarding van de kans dat zich achter dan wel in de rijbaan van zijn auto nog een persoon zou bevinden. Van voorwaardelijk opzet is derhalve onder de gegeven omstandigheden geen sprake.
Een en ander betekent dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde feit:
In de tenlastelegging is telkens “Heeten, gemeente Raalte” opgenomen als plaats van de aan verdachte verweten poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van verbalisant (benadeelde partij 2), respectievelijk de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven althans met zware mishandeling van verbalisant (benadeelde partij 2).
Naar het oordeel van de rechtbank is weliswaar voldoende komen vast te staan dat de aanhouding van verdachte heeft plaatsgevonden te Heeten, gemeente Raalte, doch op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat de aan de verdachte verweten gedragingen ook te Heeten, gemeente Raalte hebben plaatsgevonden, nu uit die bewijsmiddelen volgt dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden in een politieauto tijdens een rit in de richting van de (gemeente) Deventer.
Daarvoor is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit in de eerste plaats redengevend dat verbalisant (benadeelde partij 2) tijdens zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris op 21 september 2010 onder meer heeft verklaard:
“(verdachte) raakte mij met zijn hoofd op mijn lip. Zijn hoofd kwam volgens mij van de zijkant. Toen ik geraakt werd waren we al aan het rijden volgens mij.” Voorts acht de rechtbank redengevend dat verbalisant (naam verbalisant 2) tijdens zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris op 9 september 2010 onder meer heeft verklaard: “We zijn naar Deventer gereden. (verdachte) probeerde meerdere keren mijn collega kopstoten te geven tijdens de rit. Ik heb gezien dat hij met zijn hoofd slaande bewegingen maakte in de richting van (benadeelde partij 2).” Gelet op deze verklaring valt niet uit te sluiten dat het geven van de onder feit 2 ten laste gelegde kopstoot zich buiten de gemeente Raalte heeft afgespeeld, zodat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde wegens onvoldoende overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken.
Gelet op het vorenoverwogene en in het bijzonder de verklaring van verbalisant (benadeelde partij 2) in voornoemde aangifte, inhoudende: “(verdachte) bleef zich tijdens de rit van de (straatnaam) naar het politiebureau te Deventer verzetten “ (blad 2, derde en vierde regel van onderen van voornoemde aangifte) is de rechtbank van oordeel dat verdachte om dezelfde reden als hiervoor ten aanzien van feit 2 is genoemd ook van het onder 3 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit:
De rechtbank is van oordeel dat de lezing van de verdediging, kort samengevat inhoudende dat verdachte, na tot stilstand te zijn gekomen op de oprit van perceel (adres) te Heeten, tussen ca. 04.00 uur en 07.05 uur nog alcoholhoudende drank heeft genuttigd, niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank acht daartoe redengevend de verklaring van verdachte, de verklaring van de getuige (getuige) en de omstandigheid dat de politie verdachte heeft aangetroffen met een flesje bier tussen zijn benen en onder meer een halve fles wodka in verdachtes auto heeft aangetroffen. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat verdachte zijn voertuig op 15 april 2010 heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat zijn ademgehalte in ieder geval hoger was dan 220 ugl per liter.
Verdachte dient derhalve ook van het onder 4 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken
wegens onvoldoende overtuigend bewijs.
Beslag
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aan hem toebehorende op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerp, te weten een personenauto, (merk en type auto), aangezien dit voertuig niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Benadeelde partij (benadeelde partij 2)
De benadeelde partij (benadeelde partij 2) dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het (onder 2) ten laste gelegde.
BESLISSING
Het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Beslag
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto, (merk, type en kenteken) aan verdachte.
Benadeelde partij
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij (benadeelde partij 2) in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en A.M. van der Pal, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2011.
Mr. Van der Pal voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.