RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.650364-10 (P)
Uitspraak: 12 april 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
thans verblijvende in (verblijfplaats)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. R. den Haan.
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 6 december 2010 in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan (naam 1) en/of aan één of meer tot nu toe onbekend gebleven personen, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, dealers- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank heeft in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten verbeterd. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, maar heeft betoogd dat de ten laste gelegde periode van 1 augustus 2010 tot en met 6 december 2010 niet kan worden bewezen. Het betreft een kortere periode van niet meer dan 2 maanden, te weten van 15 september 2010 tot en met 15 november 2010.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
• Het proces-verbaal van bevindingen ;
• Het proces-verbaal van verhoor van (naam 2)
• Het proces-verbaal van verhoor van (naam 1) ;
• De bekennende verklaringen van medeverdachte (naam 3) ;
• De bekennende verklaringen van verdachte ;
• De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 maart 2011.
Door de verdediging is bepleit dat slechts een kortere periode dan ten laste is gelegd kan worden bewezen, aangezien verdachte toen hij werd aangehouden op 6 december 2010 heeft verklaard dat hij sinds twee maanden drugs verhandelde voor (naam 4). Voorts heeft (naam 3) verklaard dat verdachte was begonnen met dealen een maand nadat (naam 3) daarmee was begonnen en dat verdachte sinds 3 weken was gestopt met het dealen van drugs. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het aannemelijk is dat verdachte vanaf omstreeks 15 september 2010 tot en met 15 november 2010 heeft gedeald. De rechtbank acht derhalve het handelen in drugs gedurende de ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen, maar zal bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening houden met het gegeven dat verdachte gedurende een periode van ongeveer twee maanden in drugs heeft gedeald.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte hen laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 6 december 2010 in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan (naam 1) en/of aan meer tot nu toe onbekend gebleven personen, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, dealers- en/of gebruikershoeveelhe(i)d(en) heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering en het volgen, dan wel afmaken, van de Cognitieve vaardigheidstraining (COVA).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank een straf oplegt, die gelijk is aan de door verdachte reeds in voorarrest doorgebrachte periode. Daarnaast verzoekt de raadsman de rechtbank een deel voorwaardelijk op te leggen met oplegging van de bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts acht geslagen op:
- een beknopt reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 29 maart 2011, opgemaakt door mevrouw M. Groeneveld, reclasseringswerker en
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 februari 2011.
Verdachte heeft zich gedurende 2 maanden op grote schaal bezig gehouden met het dealen van cocaïne en heroïne. Verdachtes drijfveer voor het plegen van voornoemde feiten was onder meer het aflossen van zijn financiële schuld. Verdachte is met het plegen van deze feiten voorbij gegaan aan de gevaren die dergelijke verdovende middelen, naar algemene bekendheid, met zich meebrengen voor de volksgezondheid. Cocaïne en heroïne zijn niet alleen voor de gezondheid schadelijke stoffen, maar ook het gebruik ervan leidt tot velerlei vormen van overlast en verwervingscriminaliteit. Ook de handel zelf gaat gepaard met criminaliteit.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich aan dat alles niets gelegen liet liggen.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de LOVS uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden bij het verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende 1 tot 3 maanden met enige regelmaat, uitgaande van een alleen opererende dader.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank heeft vervolgens bij voornoemde uitgangspunten het gegeven dat sprake is van medeplegen als strafverzwarende omstandigheid meegenomen en als strafmatigende omstandigheden laten meewegen dat geen sprake is van recidive en dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven.
Over verdachte is een voorlichtingsrapport uitgebracht door de Reclassering Nederland. De rechtbank heeft hiervan kennisgenomen. Mede gelet op de inhoud van het rapport is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf eveneens een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden dient te worden opgelegd. Zo is gebleken dat verdachte is begonnen met het dealen vanwege zijn financiële schuld. Daarbij is ook gebleken dat verdachte in het verleden vanwege hoge financiële schulden in de schuldsanering is gekomen. Tevens is bij verdachte sprake van een beperkt vermogen om de gevolgen van zijn eigen gedrag te overzien. Verdachte zal op verantwoorde wijze zijn leven weer in moeten richten en heeft aangegeven dit niet alleen te kunnen, zodat hulp daarbij hard nodig is. Met de Reclassering acht de rechtbank een verplicht reclasseringstoezicht dan ook zeker geboden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen.
De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 60 dagen, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte:
1. zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Tevens moet verdachte respons geven op een uitnodiging van de Reclassering Nederland ofwel binnen een week na heenzending uit detentie zich melden bij Reclassering Nederland, Dobbe 70-74, 8032 JZ te Zwolle. Hierna moet hij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden melden zo frequent als de reclassering dit nodig acht.
2. deelneemt aan de gedragsinterventies Cognitieve vaardigheidstraining (CoVa) en de module budgetteren.
Het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. G.A. Versteeg en A.J. Louter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011.
Mr. Louter, voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.