ECLI:NL:RBZLY:2011:BR0606

Rechtbank Zwolle-Lelystad

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/282529-10
Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaad door publieke beschuldiging van alcoholmisbruik tijdens politieke vergadering

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 30 juni 2011, is de verdachte beschuldigd van smaad jegens (naam 1) door tijdens een openbare ledenvergadering van de politieke partij Gemeentebelangen Twenterand op 14 december 2009 te beweren dat (naam 1) voortdurend omgeven was door alcoholische dampen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat er geen opzet was en dat de beschuldigingen niet als concrete gedragingen konden worden aangemerkt. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte wel degelijk als een aanranding van de eer en goede naam van (naam 1) konden worden opgevat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de eer van (naam 1) had aangetast met het kennelijke doel om deze informatie openbaar te maken, wat ook daadwerkelijk gebeurde door de aanwezigheid van de pers tijdens de vergadering. De rechtbank achtte de tenlastlegging wettig en overtuigend bewezen en verwierp de verweren van de verdediging. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500, met de mogelijkheid van 10 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. De vordering van de benadeelde partij (naam 1) werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende duidelijkheid had over de schade die (naam 1) had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.282529-10 (P)
Uitspraak: 30 juni 2011
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren op (geboortejaar)
wonende te (adres)
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2011 te Zwolle.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K. ter Mors, advocaat te Almelo.
Als officier van justitie was aanwezig mr. H.A. Hoogland.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 14 december 2009 te Sibculo, gemeente Hardenberg opzettelijk de eer en/of de goede naam van (naam 1) heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan de aanwezigen bij een algemene openbare ledenvergadering van de politieke partij Gemeentebelangen Twenterand –zakelijk weergegeven- één of meermalen medegedeeld dat die (naam 1) voortdurend zou zijn omgeven door alcoholische dampen/alcohollucht en/of dat er sprake is van drankmisbruik door die (naam 1), althans woorden van gelijke strekking/aard.
VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat hetgeen ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder voornoemd feit ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair bepleit –zakelijk weergegeven- dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu de bestanddelen “opzet”, “tenlastlegging van een of meer bepaalde feiten” en “kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven” niet bewezen verklaard kunnen worden.
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is van opzet op de aanranding van de eer en/of de goede naam van (naam 1). Verdachte heeft op de vergadering d.d. 14 december 2009 een toelichting gegeven op het royement en in die context heeft hij een aantal keer het woord “alcoholdampen” genoemd. Daaraan voorafgaand had (naam 1) de partij gevraagd om openheid van zaken te geven. Daarnaast had ook getuige (naam 2) het bestuur gevraagd om helderheid te verschaffen omtrent het royementsverzoek. Om de toelichting op het royement zo compleet mogelijk te maken, zijn de alcoholdampen ook genoemd. Verdachte was gevraagd om verantwoording af te leggen ten overstaan van de partijleden en die is op de vergadering gegeven.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat er geen sprake is van de tenlastlegging van één of meer bepaalde feiten, nu er geen sprake is van het benoemen van concrete gedragingen maar van een eigenschap en dit bovendien in algemene bewoordingen is gedaan. Uit vaste jurisprudentie (o.a. HR 29-9-2009, LJN: BI1171) kan worden afgeleid dat er sprake moet zijn van de tenlastlegging van een concrete gedraging. Daarvan is geen sprake als het feit niet het gedrag betreft, maar een eigenschap of gedrag dat slechts in algemene bewoordingen wordt aangeduid. Verdachte heeft gezegd dat (naam 1) is ‘omgeven door alcoholdampen’. Dit betreft geen gedraging en bovendien is deze mededeling in algemene bewoordingen gedaan.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte niet het kennelijke doel had om aan de tenlastlegging van het feit ruchtbaarheid te geven. Het bestuur van de partij Gemeentebelangen Twenterand heeft er alles aan gedaan om de problemen binnen de partij op te lossen. (naam 1) heeft zelf de publiciteit gezocht en daarmee de beweegredenen van het bestuur openbaar gemaakt. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een krantenartikel d.d. 14 november 2009, waarin (naam 1) verklaart een ‘Bourgondiër’ te zijn. Er is gevraagd om verantwoording af te leggen in het openbaar en die is gegeven. De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de vergadering d.d. 14 december 2009 de pers nadrukkelijk heeft gevraagd om terughoudend te berichten.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu sprake is van de rechtvaardigingsgrond van artikel 261 lid 3 Wetboek van Strafrecht omdat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het tenlastgelegde waar was en dat het algemeen belang de tenlastlegging eiste.
De verdediging heeft ter terechtzitting verklaard dat het algemeen belang de tenlastlegging eiste, omdat de leden van de partij moesten weten wat er aan de hand was. Verdachte moest met betrekking tot het royementsvoorstel openheid van zaken geven.
De raadsman van verdachte heeft voorts betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hij ingevolge artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht heeft op vrijheid van meningsuiting en dit recht slechts mag worden beperkt indien die beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen , het navolgende.
(naam 1) heeft aangifte gedaan van smaad. Hij heeft verklaard dat op 14 december 2009 een algemene openbare ledenvergadering plaatsvond van de politieke partij Gemeentebelangen Twenterand, bij welke gelegenheid verdachte ten overstaan van ongeveer 50 mensen een verklaring heeft voorgelezen waarin hij meermalen stelde dat (naam 1) voortdurend omgeven zou zijn door alcoholische dampen. Hij eindigde zijn relaas met de conclusie "drank maakt meer kapot dan je lief is". Aangever voelt zich hierdoor in zijn eer en goede naam aangetast. In de zaal was ook pers aanwezig. Deze heeft onder meer een groot artikel in de Twentse krant Tubantia geplaatst.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 14 december 2009 te Sibculo meermalen heeft gezegd dat (naam 1) voortdurend zou zijn omgeven door alcoholische dampen/alcohollucht.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er geen sprake zou zijn van opzet op de aanranding van de eer en/of de goede naam van (naam 1). De rechtbank verwerpt dit verweer. Of sprake is van opzet zal over het algemeen kunnen worden afgeleid uit objectieve omstandigheden, zoals de inhoud en de vorm van de uiting en de wijze waarop deze wordt gedaan. Op basis van de stukken uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting, oordeelt de rechtbank dat verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanranding van de eer en/of goede naam van (naam 1).
Vastgesteld kan worden dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij op een openbare vergadering waarbij ook pers aanwezig was, meerdere malen heeft gesproken over de alcoholische dampen/alcohollucht die (naam 1) omgaven. Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat deze dampen niet de reden vormden voor het royement maar dat het royement op andere omstandigheden zou zijn gebaseerd. In het krantenartikel d.d. 15 december 2009 wordt beschreven dat “(naam 1) rustig bleef terwijl secretaris (verdachte) in een lange verklaring talloze malen repte van de ‘alcoholdampen’ die (naam 1) steevast zouden omringen. (verdachte) schepte een beeld alsof het raadslid elke openbare bijeenkomst als raadslid beneveld zou hebben bijgewoond. Altijd zou rond (naam 1) een dranklucht hebben gehangen”. Getuige (naam 2) heeft verklaard “dat (naam 1) die avond moedwillig is neergezet als een alcoholist”. Gelet voorts op de verklaringen van verdachte , aangever (naam 1) , getuige (naam 2) en getuige (naam 3) stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn verklaring op de vergadering heeft beëindigd met de woorden ‘drank maakt meer kapot dan je lief is’.
Op grond van voorgaande, waarbij de rechtbank overweegt dat de afsluitende woorden medebepalend zijn voor de context waarin de mededeling is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had op de aanranding van de eer en/of de goede naam van (naam 1). Verdachte heeft in elk geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de eer en/of de goede naam van (naam 1) zou worden aangerand.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er geen sprake is van de tenlastlegging van één of meer bepaalde feiten, nu er geen sprake is van de tenlastlegging van concrete gedragingen maar van een eigenschap en dit bovendien in algemene bewoordingen is gedaan. De rechtbank verwerpt dit verweer. De tenlastlegging dat “(naam 1) voortdurend zou zijn omgeven door alcoholische dampen/alcohollucht”, kan niet anders worden opgevat dan als zijnde gericht op het innemen van alcohol en dat is een concrete gedraging.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte niet het kennelijke doel had om aan de tenlastlegging van het feit ruchtbaarheid te geven. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op een openbare vergadering, in aanwezigheid van de pers, besproken dat (naam 1) voortdurend zou zijn omgeven door alcoholische dampen/alcohollucht. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens de vergadering d.d. 14 december 2009 de pers nadrukkelijk heeft gevraagd om terughoudend te berichten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat journalisten uit zijn op nieuws. Nu verdachte zijn verklaring in aanwezigheid van de pers heeft voorgelezen, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de pers de informatie zou publiceren.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat (naam 1) zelf de openbaarheid heeft gezocht en de beweegredenen van het bestuur openbaar heeft gemaakt. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een krantenartikel d.d. 14 november 2009, waarin (naam 1) verklaart een ‘Bourgondiër’ te zijn. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de informatie – wat daar ook van zij - wellicht in een eerder stadium publiek geworden is, er niet aan in de weg staat dat deze (nogmaals) ‘openbaar wordt gemaakt’ als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van de rechtvaardigingsgrond van artikel 261 lid 3 Wetboek van Strafrecht omdat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het tenlastgelegde waar was en dat het algemeen belang de tenlastlegging eiste. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met betrekking tot het royementsvoorstel openheid van zaken wilde geven. Daarnaast heeft hij ter terechtzitting aangegeven dat de omstandigheid dat (naam 1) voortdurend was omgeven door alcoholische dampen/alcohollucht, geen reden was voor het royement. De rechtbank acht de tenlastlegging dientengevolge onnodig krenkend, nu er geen reden was om deze omstandigheid wel, laat staan meermalen, te vermelden. De rechtbank overweegt voorts dat, mocht deze omstandigheid wel een beweegreden zijn geweest voor het royement, verdachte de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit heeft overschreden. Het doel, het inlichten van de partij over de beweegredenen van het royement, had zeker ook op andere wijze gediend kunnen worden. Verdachte had de leden van de partij kunnen inlichten zonder de aanwezigheid van de pers en zonder zo nadrukkelijk over alcoholische dampen te spreken, nu alleen de leden van de partij om openheid van zaken hadden gevraagd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechtvaardigingsgrond van artikel 261, derde lid, Sr zich niet voordoet en voorts dat de beperking van de vrijheid van meningsuiting van verdachte noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de goede naam en rechten van een ander. Van strijd met artikel 10 EVRM is geen sprake zodat het verweer moet worden verworpen.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat hij op 14 december 2009 te Sibculo, gemeente Hardenberg opzettelijk de eer en/of de goede naam van (naam 1) heeft aangerand door telastlegging van een feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel aan de aanwezigen bij een algemene openbare ledenvergadering van de politieke partij Gemeentebelangen Twenterand –zakelijk weergegeven- meermalen medegedeeld dat die (naam 1) voortdurend zou zijn omgeven door alcoholische dampen/alcohollucht.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezene levert op:
Smaad;
Strafbaar gesteld bij artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert het genoemde strafbare feit op.
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd:
Gevangenisstraf voor de duur van 4 weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de eventueel op te leggen straf en/of maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing houdt de rechtbank rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 07 maart 2011 - waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld - met straffen opgelegd in vergelijkbare zaken en met de omstandigheid dat verdachte door de openbaarheid van deze strafzaak en de aandacht van de media daarvoor, ook op andere wijze al is gestraft.
Deze omstandigheden in aanmerking nemende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de Officier van Justitie geëist, niet aan de orde en zal zij aan de verdachte een geldboete opleggen ten bedrage van EUR 500,00, bij gebreke van betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij (naam 1) heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 53.894,88 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet is komen vast te staan dat het gevorderde bedrag zonder meer kan worden toegewezen.
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu (naam 1) niet rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. Daarnaast is de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De rechtbank is van oordeel dat thans onvoldoende duidelijk is wat de schade is die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden, alsmede wanneer deze is ontstaan en dat het alsnog nader adstrueren van de vordering van de benadeelde partij (naam 1) in deze procedure een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij (naam 1) in die vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500, - bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De rechtbank verklaart de vordering van de benadeelde partij (naam 1) niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. J.N. Bartels, voorzitter, mrs. F. van der Maden en S.M. Milani, rechters, in tegenwoordigheid van A. Elburg als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2011.